ECLI:NL:RBMNE:2025:151

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
23 januari 2025
Publicatiedatum
24 januari 2025
Zaaknummer
UTR 23/5524
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van het beroep inzake handhavingsverzoek tegen huisgenoot

Op 23 januari 2025 heeft de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in een zaak waarin eiser, een inwoner van [woonplaats], een handhavingsverzoek had ingediend tegen zijn huisgenoot [huisgenoot]. Dit verzoek was gericht tegen de vermeende onrechtmatige gedragingen van de huisgenoot. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser geen procesbelang meer heeft, omdat de huisgenoot inmiddels niet meer in dezelfde woning woont. Eiser had eerder al een handhavingsverzoek ingediend dat door de burgemeester was afgewezen, en na een hoger beroep had de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State de burgemeester opgedragen een nieuw besluit te nemen. De burgemeester heeft vervolgens opnieuw het handhavingsverzoek afgewezen, waarop eiser wederom beroep heeft ingesteld.

De rechtbank heeft in haar beoordeling geconcludeerd dat er geen procesbelang meer is, omdat het handhavingsverzoek niet meer relevant is nu de huisgenoot niet langer in de woning verblijft. Eiser stelde dat hij nog steeds problemen ondervond met de verhuurder, maar de rechtbank oordeelde dat dit niet relevant was voor het huidige verzoek dat uitsluitend betrekking had op de huisgenoot. De rechtbank heeft het beroep daarom niet-ontvankelijk verklaard, wat betekent dat de zaak niet inhoudelijk is beoordeeld. Eiser krijgt geen griffierecht terug en ook geen vergoeding van proceskosten.

De uitspraak is gedaan door rechter P.J.M. Mol, in aanwezigheid van griffier E.S. Dorsman, en is openbaar uitgesproken op 23 januari 2025. Eiser heeft de mogelijkheid om in hoger beroep te gaan tegen deze uitspraak bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 23/5524

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 23 januari 2025 in de zaak tussen

[eiser], uit [woonplaats], eiser

en

de burgemeester van Amersfoort

(gemachtigde: mr. H. Maaijen en mr. J.A. van Kippersluis).

Procesverloop

1. Op 29 maart 2023 heeft de rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan over het beroep van eiser tegen de afwijzing van de burgemeester van zijn handhavingsverzoek van 25 juli 2022 gericht tegen zijn huisgenoot [huisgenoot]. [1] Hiertegen is eiser in hoger beroep gegaan.
2. Op 11 mei 2023 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) het beroep van eiser gegrond verklaard omdat de burgemeester wel over de bevoegdheid beschikt om handhavend op te treden indien nodig. [2] Hierbij heeft de Afdeling de burgemeester opgedragen een nieuw besluit te nemen.
3. Op 14 juli 2023 heeft de burgemeester een nieuw afwijzend besluit genomen op het handhavingsverzoek van eiser. Hier heeft eiser opnieuw beroep tegen ingesteld. Bij uitspraak van 22 november 2023 heeft de rechtbank Midden-Nederland het beroep ongegrond verklaard. [3] Eiser heeft hiertegen hoger beroep ingesteld.
4. Ondertussen had eiser op 02 augustus 2023 een nieuw handhavingsverzoek ingediend, gericht tegen zijn huisgenoot [huisgenoot]. Op 07 augustus 2023 heeft eiser beroep ingesteld bij de rechtbank Midden-Nederland, waarin eiser aanvoert dat de burgemeester niet tijdig heeft beslist op zijn verzoek van 02 augustus 2023.
5. Op 05 december 2023 heeft de burgemeester het handhavingsverzoek van 02 augustus 2023 afgewezen. Omdat er geen nieuwe feiten of omstandigheden zijn aangevoerd sinds het vorige handhavingsverzoek, heeft de burgemeester het handhavingsverzoek van 2 augustus 2023 afgewezen op grond van artikel 4:6 van de Algemene Wet bestuursrecht (Awb).
6. Op 26 december 2023 heeft eiser tegen het besluit van 05 december 2023 beroep ingediend.
7. De rechtbank heeft het beroep op 9 januari 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser en de gemachtigden van de burgemeester.

Beoordeling door de rechtbank

Is er sprake van procesbelang?
8. De rechtbank is van oordeel dat eiser geen procesbelang meer heeft. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
9. Om te kunnen procederen moet er sprake zijn van een procesbelang. Daarbij gaat het erom of het doel dat de indiener van het beroep voor ogen staat met het rechtsmiddel kan worden bereikt en voor hem van feitelijke betekenis is. In beginsel heeft degene die opkomt tegen een besluit, procesbelang bij een beoordeling van zijn bezwaar of beroep, tenzij vast komt te staan dat ieder belang bij de procedure ontbreekt of is komen te vervallen. [4]
10. De rechtbank overweegt dat eiser in zijn handhavingsverzoek heeft verzocht om maatregelen te nemen tegen zijn huisgenoot, [huisgenoot] omdat hij zich in huis jegens eiser en zijn spullen onrechtmatig zou gedragen. Uit het verhandelde ter zitting en de overgelegde stukken blijkt echter dat deze persoon niet meer woont in dezelfde woning als waarin eiser woont. Aangezien het handhavingsverzoek gericht is tegen de toenmalige huisgenoot en hij daar niet meer woont, kan eiser met zijn verzoek en beroep niet meer bereiken dan de huidige situatie. Eiser ervaart van [huisgenoot] geen overlast meer, omdat die er niet meer woont.
11. Eiser stelt dat hij wel belang heeft omdat hij vindt dat [huisgenoot] eigenlijk werd (aan)gestuurd door de verhuurder. En met de verhuurder heeft eiser nog steeds problemen.
12. De rechtbank is van oordeel dat dit niet alsnog leidt tot een belang om te procederen over het verzoek van 2 augustus 2023. Weliswaar blijkt uit de stukken dat eiser al enige tijd problemen ervaart met zijn verhuurder, maar het verzoek dat aan onderhavige zaak ten grondslag ligt, gaat uitsluitend over [huisgenoot]. Gelet op de tekst en strekking van dit verzoek hoefde de burgemeester niet anders dan te reageren op de aantijgingen van eiser richting zijn toenmalige huisgenoot.
13. Overigens heeft eiser op 16 december 2024 een nieuw handhavingsverzoek ingediend, ditmaal gericht op de verhuurder. Uit het verhandelde ter zitting is gebleken dat de burgemeester nog een besluit moet nemen over dit nieuwe verzoek. Dit maakt echter geen onderdeel uit van de huidige procedure.
14. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat eiser geen procesbelang meer heeft bij deze beroepsprocedure. Het beroep wordt daarom niet-ontvankelijk verklaard.

Conclusie en gevolgen

15. Het beroep is niet-ontvankelijk. Dat betekent dat de rechtbank de zaak niet inhoudelijk beoordeelt. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. P.J.M. Mol, rechter, in aanwezigheid van mr. E.S. Dorsman, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 23 januari 2025.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.De uitspraak van de Rb. Midden-Nederland 29 maart 2023, ECLI:NL:RBMNE:2023:2186.
2.De uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) van 11 mei 2023, ECLI:NL:RVS:2023:1851.
3.De uitspraak van de Rb. Midden-Nederland van 22 november 2023, ECLI:NL:RBMNE:2023:6659.
4.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 1 november 2023, ECLI:NL:RVS:2023:4059 en rechtsoverweging 6.1 van de uitspraak van de Afdeling van 31 augustus 2022, ECLI:NL:RVS:2022:2531.