RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
zaaknummers: UTR 23/1897 en 23/3251
uitspraak van de voorzieningenrechter van 22 november 2023 op het beroep en het verzoek om voorlopige voorziening in de zaak tussen
[eiser], uit [plaats] , eiser
de burgemeester van Amersfoort
(gemachtigden: mr. drs. H. Maaijen en J. van Kippersluis).
1. Bij e-mail van 28 juli 2022 heeft de burgemeester gereageerd op de brief van eiser van 25 juli 2022. Bij besluit van 16 november 2022 heeft de burgemeester het door eiser tegen die e-mail gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk verklaard. Bij uitspraak van 29 maart 2023 heeft deze rechtbank het door eiser daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard.Bij uitspraak van 11 mei 2023 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) het daartegen ingestelde hoger beroep gegrond verklaard en, kort samengevat, bepaald dat de burgemeester een nieuw besluit moet nemen op het bezwaar van eiser.
1.1. De burgemeester heeft op 14 juli 2023 een nieuw besluit op het bezwaar van eiser genomen (het bestreden besluit). Hiertegen heeft eiser beroep ingesteld en de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
1.2. De burgemeester heeft op het verzoek gereageerd met een verweerschrift. Eiser heeft hier schriftelijk op gereageerd.
1.3. De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 20 september 2023 op zitting behandeld. Eiser heeft telefonisch deelgenomen. In de rechtbank waren aanwezig: de gemachtigden van de burgemeester.
1.4. De voorzieningenrechter heeft het onderzoek ter zitting geschorst, waarna de geheimhoudingskamer op 12 oktober 2023 een beslissing heeft genomen op het verzoek om beperkte kennisneming van (gelakte onderdelen van) stukken zoals door verweerder is verzocht op grond van artikel 8:29 van de Algemene wet bestuursrecht. Vervolgens heeft de rechtbank het onderzoek gesloten. De voorzieningenrechter beslist in deze uitspraak op het verzoek om een voorlopige voorziening. Omdat de voorzieningenrechter na afloop van de zitting tot de conclusie is gekomen dat nader onderzoek niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak beslist hij ook op het beroep van eiser daartegen. Artikel 8:86 van de Awb maakt dat mogelijk.
2. Eiser woont sinds 2014 in een woning aan de [straat] te [woonplaats] . In het pand wonen in totaal vijf personen. Sinds 2020 ondervindt hij hinder van een medebewoner in het pand doordat de medebewoner hem regelmatig met de dood bedreigt, scheldt, roddels over hem verspreidt, en spullen van hem steelt en vernielt. Volgens eiser heeft de medebewoner psychische klachten en gebruikt hij drugs. Hij vermoedt dat de medebewoner ook in softdrugs of andere middelen handelt, omdat er steeds mensen aan de deur komen, vooral in de nachtelijke uren. Zijn huisbaas doet niets voor hem en verwijst hem naar de politie. Eiser heeft het gevoel dat de politie hem afscheept als hij aangifte tegen de medebewoner wil indienen over diefstal en doodsbedreigingen. Eiser kan zelf vanwege geldgebrek niet uit de woning weg. Hij wil dat de medebewoner hem met rust laat. Hij heeft de burgemeester daarom verschillende brieven geschreven. In zijn brief van 25 juli 2022 schrijft hij de burgemeester dat de politie zijn aangiftes van strafbare feiten niet in behandeling wil nemen. Ook schrijft hij: "Ik mag zeker wel eisen van de gemeente Amersfoort dat ik ook veilig mag wonen in de gemeente Amersfoort en niet steeds met de dood word bedreigd". In de brief staat verder dat hij wil dat de burgemeester maatregelen treft zodat het gedrag van de medebewoner per direct stopt en dat hij spoedig van de burgemeester verneemt. Deze brief heeft geleid tot de besluitvorming zoals vermeld onder het kopje ‘Procesverloop’.
2.1. In het bestreden besluit heeft de burgemeester het verzoek van eiser om maatregelen te nemen afgewezen. Deze afwijzing valt uiteen in twee onderdelen. In het eerste onderdeel heeft de burgemeester geoordeeld dat er geen grond bestaat om met toepassing van de Wet tijdelijk huisverbod (Wth) tot (tijdelijke) uithuisplaatsing van de medebewoner over te gaan. In het tweede onderdeel heeft de burgemeester geoordeeld dat er ook geen grond bestaat om met toepassing van de Algemene Plaatselijke Verordening Amersfoort (APV) vanwege ernstige woonoverlast een gedragsaanwijzing op te leggen aan de medebewoner.
De burgemeester heeft zijn besluit mede gebaseerd op een bestuurlijke rapportage van de politie van 23 mei 2023. Uit de bestuurlijke rapportage blijkt volgens de burgemeester dat er geen sprake is van een situatie waarin de aanwezigheid van de medebewoner een ernstig en onmiddellijk gevaar oplevert voor eisers veiligheid. Ook blijkt volgens de burgemeester uit de bestuurlijke rapportage dat er geen sprake is van ernstige hinder als bedoeld in artikel 2:79 van de APV.
Standpunt van eiser in beroep
3. Eiser stelt zich in beroep, zakelijk weergegeven, op het standpunt dat de burgemeester zich baseert op onjuiste feiten en omstandigheden en zich onjuist heeft laten informeren door de politie. Volgens eiser heeft de medebewoner vanaf september 2020 (onder andere) eiser bedreigd, spullen van eiser vernield, voor overlast gezorgd, etenswaren en andere goederen gestolen (zoals een fiets) en eiser belasterd. Van deze strafbare feiten is steeds aangifte gedaan, aldus eiser. Eiser verzoekt de rechtbank om een uitspraak te doen met betrekking tot zijn veiligheid en te bepalen dat de burgemeester de medebewoner het huis uitzet. Hij verzoekt de rechtbank verder om aan de burgemeester een dwangsom van € 1.000,- per dag (met een maximum van € 25.000,-) op te leggen wanneer de burgemeester niet overgaat tot het uit de woning zetten van de medebewoner. Eiser heeft ook gesteld dat hij emotionele en mogelijk andere financiële schade lijdt als gevolg van verweerders besluit.
Beoordeling door de voorzieningenrechter
Moet de medebewoner worden aangemerkt als belanghebbende?
4. De voorzieningenrechter beoordeelt allereerst ambtshalve en op verzoek van partijen of de medebewoner moet worden aangemerkt als belanghebbende in deze procedure. Volgens de burgemeester is dat wél het geval. Eiser vindt dat de medebewoner juist niet als belanghebbende kan worden beschouwd.
4.1. Zoals de rechtbank tijdens de zitting met partijen heeft besproken, kan een persoon in verschillende fases van een procedure belanghebbende zijn. Dat iemand in een fase (bijvoorbeeld in de bezwaarfase) belanghebbende is, betekent niet automatisch dat diegene dat in de volgende fase ook blijft. De rechtbank heeft de medebewoner niet als belanghebbende bij het besluit aangemerkt, omdat het bestreden besluit alleen gaat over het niet-aanwenden van bevoegdheden die de burgemeester heeft en de medebewoner daar (in deze fase van de procedure) hooguit een afgeleid belang bij heeft. Daarmee kan hij naar het oordeel van de rechtbank in deze procedure niet worden beschouwd als belanghebbende in de zin van artikel 1:2 van de Awb. Er bestaat geen grond om hem nog in de gelegenheid te stellen als partij als bedoeld in artikel 8:26 van de Awb aan deze procedure deel te laten nemen. De rechtbank is het wat dit betreft dus met eiser eens. Wat eiser hierover verder heeft aangevoerd, hoeft niet te worden besproken.
Mag de rechtbank kennis nemen van (delen van) de bestuurlijke rapportage?
5. Eiser heeft aangevoerd dat de rechtbank geen kennis mag nemen van de bestuurlijke rapportage van 23 mei 2023.
5.1. De rechtbank oordeelt daarover als volgt. Met verweerder is de rechtbank van oordeel dat de
gelakteversie van de bestuurlijke rapportagedeel uitmaakt van de stukken aangezien verweerder dit stuk als zodanig heeft overgelegd. Partijen kunnen hiervan kennis nemen. De rechtbank heeft hiervan ook kennis genomen. Wat eiser wil: dat een op de zaak betrekking hebbend stuk dat door een andere partij wordt overgelegd volledig buiten de procedure wordt gehouden omdat eiser vindt dat wat daarin staat niet klopt, kan niet. De Awb biedt daarvoor geen grondslag.
5.2. Een partij kan de geheimhoudingskamer van de rechtbank wel verzoeken om met inachtneming van artikel 8:29 van de Awb te bepalen dat een bepaald stuk geheim moet blijven dan wel dat alleen de bestuursrechter daarvan kennis mag nemen. Een dergelijk verzoek is in deze zaak door verweerder gedaan. Verweerder heeft de
ongelakteversie van de bestuurlijke rapportageovergelegd in een gesloten envelop en verzocht dat alleen de rechtbank kennis mag nemen van de passages die in de
gelakteversie zijn weggelaten. De geheimhoudingskamer (een andere rechter) heeft dit verzoek om beperkte kennisneming op 12 oktober 2023 toegewezen.
5.3. Eiser heeft géén toestemming gegeven als bedoeld in artikel 8:29, vijfde lid, van de Awb. De rechtbank heeft daarom ook géén kennis genomen van de inhoud van de
ongelakteversie van de bestuurlijke rapportage. Verweerder heeft de rechtbank gewezen op artikel 8:31 van de Awb en verzocht de weigering van eiser in diens nadeel uit te leggen. De rechtbank verbindt aan eisers weigering echter geen gevolgen. Alles overziend staat eisers weigering een goed begrip van wat in de gelakte bestuurlijke rapportage staat namelijk niet in de weg, wanneer deze wordt bezien in de context van de andere stukken in het dossier. De rechtbank merkt hierbij nog op dat zij – waar het niet evident is over wie een passage gaat – uit de weglakkingen, in samenhang bezien met informatie uit de rest van het dossier, telkens goed kan afleiden of een beschreven situatie gaat over de medebewoner of over eiser.
6. Eiser heeft over de bestuurlijke rapportage verder aangevoerd dat deze door de medebewoner is verspreid in de buurt. Hij vindt het onzorgvuldig dat de burgemeester de bestuurlijke rapportage aan de medebewoner heeft verstrekt en onrechtmatig dat de rapportage door de medebewoner is verspreid.
6.1. Daargelaten of wat eiser stelt over het verspreiden van de bestuurlijke rapportage klopt, overweegt de rechtbank dat dit niet raakt aan de rechtmatigheid van het bestreden besluit. Wat eiser heeft gesteld valt buiten de omvang van het geding, zodat de rechtbank daar niet verder op in zal gaan.
Mocht verweerder afzien van het opleggen van een tijdelijk huisverbod en een gedragsaanwijzing?
7. In de uitspraak van 11 mei 2023 heeft de Afdeling overwogen dat het op dat moment onduidelijk was of de medebewoner een afzonderlijke woning bewoont, wat als ‘de woning’ moet worden beschouwd en wie de ‘omwonenden’ of ‘huisgenoten’ zijn. Dit is van belang voor het mogelijk bestaan van een bevoegdheid op grond van de APV (ingeval eiser ‘omwonende’ zou zijn) of de Wth (als de medebewoner als huisgenoot moet worden aangemerkt).
7.1. De rechtbank begrijpt uit de toelichting van verweerder ter zitting dat verweerder heeft aangenomen dat eiser omwonende is in de zin van artikel 2:79 van de APV. Ook heeft verweerder aangenomen dat de medebewoner als huisgenoot kan worden beschouwd in de zin van de Wth. Partijen zijn het met elkaar eens op dit punt. De rechtbank laat dit punt om proceseconomische redenen verder onbesproken, mede gezien wat hierna wordt overwogen over de (overige) toepassingsvoorwaarden.
8. Op grond van artikel 2, eerste lid, van de Wth kan de burgemeester een huisverbod opleggen aan een persoon als uit feiten of omstandigheden blijkt dat diens aanwezigheid in de woning ernstig en onmiddellijk gevaar oplevert voor de veiligheid van één of meer personen die met hem in de woning wonen of daarin anders dan incidenteel verblijven of als op grond van feiten en omstandigheden een ernstig vermoeden van dit gevaar bestaat. Het doel van een tijdelijk huisverbod is om in de gegeven noodsituatie escalatie te voorkomen en hulp te bieden.
8.1. Eiser heeft aangevoerd dat de medebewoner zo snel mogelijk het huis uitgezet moet worden. Het opleggen van een huisverbod is een ingrijpend instrument waarvan de toepassing zeer grote gevolgen heeft voor het privéleven van alle betrokkenen. De bevoegdheid om zo’n huisverbod op te leggen, is daarom beperkt tot situaties waarin voldoende grond aanwezig is om aan te nemen, of ernstig te vermoeden, dat zich een ernstig en onmiddellijk gevaar voordoet voor de veiligheid van personen die in de woning wonen of daarin anders dan incidenteel verblijven. Als dat het geval is, moet de burgemeester zorgvuldig overwegen of aanwending van de bevoegdheid nodig is.
De bestuursrechter beoordeelt of de aangevoerde omstandigheden van dien aard waren dat een bevoegdheid tot opleggen van een huisverbod bestond. Als dat het geval is, wordt de afweging van de burgemeester door de bestuursrechter terughoudend getoetst.
8.2. De rechtbank is van oordeel dat de burgemeester heeft mogen concluderen dat er geen ernstig vermoeden van ernstig en onmiddellijk gevaar was ten tijde van het bestreden besluit, althans dat dit niet voldoende is gebleken. Met de burgemeester is de rechtbank van oordeel dat uit de bestuurlijke rapportage en overige informatie in het dossier blijkt dat er een patroon is van meldingen over ruzies en overlast waarbij eiser en de medebewoner een rol spelen. Ook zijn er meldingen geweest van bedreigingen. De politie is meerdere keren bij de woning geweest en daarbij zijn er door de politie geen concrete aanwijzingen waargenomen die wijzen in de richting van ernstig en onmiddellijk gevaar. Verder heeft de burgemeester bij zijn oordeel kunnen betrekken dat het in de woning feitelijk mogelijk is om het contact tussen eiser en de medebewoner tot een minimum te beperken; er is geen noodzaak om tegelijkertijd in de gemeenschappelijke ruimte te verblijven en beiden hebben een eigen woonruimte. De medebewoner heeft eigen voorzieningen waardoor hij zelden van de gemeenschappelijke voorzieningen/ruimte gebruik hoeft te maken.
8.3. Het voorgaande leidt tot de conclusie dat de burgemeester terecht heeft afgezien van het opleggen van een tijdelijk huisverbod.
9. Eiser heeft geen concrete beroepsgronden gericht tegen de conclusie van verweerder dat hij niet bevoegd is om een gedragsaanwijzing op te leggen omdat er geen sprake is van ernstige en herhaaldelijke hinder in de zin van de APV. Wel heeft eiser duidelijk gemaakt dat hij vindt dat de burgemeester “iets” moet doen tegen de medebewoner en heeft hij daarbij verwezen naar gemeentewetgeving. De rechtbank zal daarom, met aanvulling van de rechtsgronden,ook toetsen of het besluit om géén gedragsaanwijzing op te leggen correct is.
9.1. Op grond van artikel 2:79 van de APV in samenhang met artikel 151d van de Gemeentewet kan de burgemeester een last onder bestuursdwang (gedragsaanwijzing) opleggen als vanuit een woning of erf ernstige en herhaaldelijke hinder voor omwonenden wordt veroorzaakt. Onder ‘ernstige hinder’ wordt verstaan: ernstige hinder voor de omwonenden, waarbij het gaat om gedragingen die in of rondom de woning of het erf worden gepleegd door de overlastgever. Hierbij kan gedacht worden aan het verspreiden van rumoer, trillingen, stank, rook of gassen of het onthouden van licht of lucht. Als de burgemeester tot de conclusie komt dat sprake is van ernstige en herhaaldelijke hinder, dan kan hij een gedragsaanwijzing opleggen als er geen andere passende en minder ingrijpende instrumenten ter beschikking staan.
9.2. De burgemeester heeft in het bestreden besluit met juistheid overwogen dat hem uit het verrichte onderzoek, de bestuurlijke rapportage en de toelichting van eiser en de medebewoner op de hoorzitting, niet is gebleken van feiten en omstandigheden die kwalificeren als ernstige en herhaaldelijke hinder. De burgemeester heeft verder nog overwogen dat het opleggen van een gedragsaanwijzing niet aan de orde kan zijn wanneer er geen andere passende en minder ingrijpende maatregelen aanwezig zijn. De rechtbank begrijpt dat de burgemeester met het voorgaande primair heeft bedoeld dat hij niet bevoegd is om een gedragsaanwijzing op te leggen. Voor zover hij wél bevoegd zou zijn, vindt de burgemeester dat eiser en de medebewoner eerst gebruik moeten maken van buurtbemiddeling of een gesprek onder begeleiding van een derde zodat het opleggen van een gedragsaanwijzing ook niet aan de orde zou zijn. De rechtbank acht dit juist. Voor zover eiser een beroepsgrond heeft gericht tegen dit besluitonderdeel, slaagt deze dus niet.
10. Wat eiser verder heeft aangevoerd leidt ook niet tot de conclusie dat het bestreden besluit onrechtmatig is.
Conclusie en gevolgen
De voorlopige voorziening en het beroep
11. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat het besluit van de burgemeester waarbij géén tijdelijk huisverbod en geen gedragsaanwijzing is opgelegd, in stand blijft. Het verzoek om schadevergoeding wordt daarom ook afgewezen.
11. Omdat het beroep ongegrond is, is er geen aanleiding om een voorlopige voorziening te treffen. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.
Gesprek met medebewoner
11. De voorzieningenrechter merkt tot slot nog op, zoals ook de voorzieningenrechter van de Afdeling heeft opgemerkt,dat het conflict van eiser en de medebewoner uiteindelijk niet juridisch moet worden opgelost. De voorzieningenrechter raadt eiser aan om (nogmaals) met de burgemeester of via buurtbemiddeling een afspraak te maken voor een gesprek met de medebewoner onder begeleiding van een derde. De gemachtigde van de burgemeester heeft op de zitting herhaald dat de burgemeester bereid is om daarbij te helpen.
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af;
- wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. O. Veldman, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. M.L. Bressers, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 22 november 2023.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak voor zover deze gaat over het beroep, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak voor zover deze gaat over het beroep. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen. Tegen deze uitspraak voor zover deze gaat over de voorlopige voorziening staat geen hoger beroep open.
Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving
Algemene wet bestuursrecht
Artikel 1:2
1.Onder belanghebbende wordt verstaan: degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken.
1.De bestuursrechter kan tot de sluiting van het onderzoek ter zitting ambtshalve, op verzoek van een partij of op hun eigen verzoek, belanghebbenden in de gelegenheid stellen als partij aan het geding deel te nemen.
1.Partijen die verplicht zijn inlichtingen te geven dan wel stukken over te leggen, kunnen, indien daarvoor gewichtige redenen zijn, het geven van inlichtingen dan wel het overleggen van stukken weigeren of de bestuursrechter mededelen dat uitsluitend hij kennis zal mogen nemen van de inlichtingen onderscheidenlijk de stukken.
2.Gewichtige redenen zijn voor een bestuursorgaan in ieder geval niet aanwezig, voor zover ingevolge de Wet open overheid de verplichting zou bestaan een verzoek om informatie, vervat in de over te leggen stukken, in te willigen.
3.De bestuursrechter beslist of de in het eerste lid bedoelde weigering onderscheidenlijk de beperking van de kennisneming gerechtvaardigd is.
4.Indien de bestuursrechter heeft beslist dat de weigering gerechtvaardigd is, vervalt de verplichting.
5.Indien de bestuursrechter heeft beslist dat de beperking van de kennisneming gerechtvaardigd is, kan hij slechts met toestemming van de andere partijen mede op de grondslag van die inlichtingen onderscheidenlijk die stukken uitspraak doen. Indien de toestemming wordt geweigerd, wordt de zaak verwezen naar een andere kamer.
6 […]
Artikel 8:31
Indien een partij niet voldoet aan de verplichting te verschijnen, inlichtingen te geven, stukken over te leggen of mee te werken aan een onderzoek als bedoeld in artikel 8:47, eerste lid, kan de bestuursrechter daaruit de gevolgtrekkingen maken die hem geraden voorkomen.
Artikel 8:69
1.De bestuursrechter doet uitspraak op de grondslag van het beroepschrift, de overgelegde stukken, het verhandelde tijdens het vooronderzoek en het onderzoek ter zitting.