ECLI:NL:RBMNE:2025:1363

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
14 maart 2025
Publicatiedatum
27 maart 2025
Zaaknummer
UTR 24/3746
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen verlenen omgevingsvergunning voor extra verdieping op woning in Utrecht

Op 14 maart 2025 heeft de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke zaak over een omgevingsvergunning voor het realiseren van een extra verdieping op een woning in Utrecht. Eiser, die bezwaar had gemaakt tegen de vergunning, stelde dat er sprake was van een dakterras in plaats van een balkon aan de achterzijde van de woning, wat in strijd zou zijn met het bestemmingsplan. De rechtbank oordeelde dat het college van burgemeester en wethouders de vergunning terecht had verleend, omdat er geen weigeringsgrond was. De rechtbank volgde de conclusie van het college dat er aan de achterzijde een inpandig balkon wordt gerealiseerd en geen dakterras. De goothoogte was correct vastgesteld en overschreed de maximale toegestane hoogte niet. De rechtbank concludeerde dat er geen strijd was met de redelijke eisen van welstand en dat de bouwaanvraag voldeed aan de bestemmingsplannen. Het beroep van eiser werd ongegrond verklaard, wat betekent dat de vergunning geldig blijft.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 24/3746

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 14 maart 2025 in de zaak tussen

[eiser] , uit [plaats] , eiser

en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Utrecht(het college), verweerder
(gemachtigde: N.J. van Polanen).
Als derde-partij neemt aan het geding deel:
[derde belanghebbende] ,uit [plaats] , (vergunninghouder)
(gemachtigde: mr. R.A. van Huussen)

Inleiding

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het verlenen van een omgevingsvergunning aan vergunninghouder voor het bouwen van een extra verdieping op de woning op het adres [adres 1] in [plaats] (de woning). Eiser woont aan de [adres 2] in [plaats] .
Geschiedenis en totstandkoming van het besluit
Vergunninghouder heeft op 18 oktober 2023 een aanvraag ingediend voor het realiseren van een extra verdieping op zijn woning en het wijzigen van de voor- en achtergevel. Het college heeft met het besluit van 22 januari 2024 de vergunning verleend.
Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen de verleende vergunning. Met de beslissing op bezwaar van 19 april 2024 (het bestreden besluit) heeft het college het besluit in stand gelaten. Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld en tweemaal aanvullende gronden ingediend. Vergunninghouder heeft zienswijzen ingediend. Het college heeft twee verweerschriften ingediend. Eiser heeft daarna nog aanvullende gronden ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 31 januari 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van het college, de partner van vergunninghouder en de gemachtigde van vergunninghouder.
Beoordeling door de rechtbankWaar gaat het over?
De rechtbank beoordeelt of het college terecht aan vergunninghouder een omgevingsvergunning heeft verleend voor het bouwen van een extra verdieping op de woning. Volgens de rechtbank heeft het college dit terecht gedaan. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft. De rechtbank zal dit doen aan de hand van wat eiser in beroep heeft aangevoerd, de beroepsgronden.
Aan welke regels moet de rechtbank het besluit toetsen?
Bij haar beoordeling stelt de rechtbank voorop dat op 1 januari 2024 de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) is ingetrokken en de Omgevingswet in werking is getreden. Omdat de aanvraag om de omgevingsvergunning vóór die datum is ingediend, is in deze zaak de Wabo met de onderliggende regelingen nog van toepassing. Dat volgt uit het overgangsrecht van artikel 4.3 van de Invoeringswet Omgevingswet.
Op het adres zijn twee bestemmingsplannen van toepassing, namelijk: het ‘Chw bestemmingsplan Algemene regels Utrecht’ en het bestemmingsplan ‘Vleuterweide, Vleuten’ waarvan de bestemmingsregels zijn uitgewerkt in het ‘uitwerkingsplan Vleuterweide, Centrum, fase 2’ (het uitwerkingsplan).
Wat is de grondslag van het besluit?
Het college heeft aan vergunninghouder een omgevingsvergunning verleend voor het toevoegen van een verdieping op de woning, het realiseren van een balkon in het dakvlak aan de achterzijde en het realiseren van een Frans balkon aan de voorzijde van de woning. Volgens het college moet hij dit doen, omdat sprake is van een gebonden beschikking. Er is namelijk niet gebleken dat de aanvraag in strijd is met de bouwverordening of het bouwbesluit. De aanvraag is ook niet in strijd met het bestemmingsplan, want het bouwplan past binnen de planregels. Er is ook geen sprake van strijd met de redelijke eisen van welstand, want er is een positief welstandsadvies afgegeven. Daarom is de omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen verleend.
Beoordeling van de beroepsgronden van eiserDakterras of balkon aan de achterzijde
Volgens eiser wordt aan de achterzijde van de woning een dakterras gebouwd en geen balkon. Het dakterras is in strijd met het bestemmingsplan. Bovendien is het in strijd met bijlage II van het Besluit Omgevingsrecht (Bor). Bij de [adres 3] heeft het college de omgevingsvergunning geweigerd, omdat men daar een dakterras wilde bouwen.
Het college heeft zich op het standpunt gesteld dat aan de achterzijde een balkon wordt gerealiseerd en geen dakterras. De bouwaanvraag is in dit geval anders dan de bouwaanvraag van [adres 3] . Volgens het college staat er in het bestemmingsplan geen bepaling die een balkon verbiedt. Omdat het balkon past binnen het bestemmingsplan, vindt geen toetsing aan het Bor plaats.
De rechtbank stelt voorop dat in het ‘Chw bestemmingsplan Algemene regels Utrecht’ bepalingen staan die betrekking hebben op dakterrassen. Volgens vaste rechtspraak moet voor een definitie gekeken worden naar het bestemmingsplan. Als hierover in het bestemmingsplan niets staat, moet gekeken worden naar de toelichting en als hierin ook niets is opgenomen, moet aangesloten worden bij het normaal spraakgebruik, zoals omschreven in het Van Dale Groot woordenboek van de Nederlandse taal. [1]
12. De rechtbank stelt vast dat het begrip ‘dakterras’ niet gedefinieerd is in het ‘Chw bestemmingsplan Algemene regels Utrecht’ en in de toelichting ervan. Een dakterras is volgens het Van Dale woordenboek ‘een terras op een plat dak’. De rechtbank overweegt dat in dit geval geen sprake is van een plat dak waar een terras op wordt gerealiseerd. Het dak van de woning is de kap. In die kap wordt een opening gemaakt, ter hoogte van de verdiepingsvloer van de bovenste bouwlaag en wordt inpandig een balkon gerealiseerd. Om deze opening heen komt een railing. De bouwaanvraag van de woning is anders dan de bouwaanvraag van [adres 3] . De rechtbank kan daarom de conclusie van het college volgen dat in dit geval aan de achterzijde van de woning een (inpandig) balkon wordt gerealiseerd en geen dakterras.
12. De rechtbank stelt vast dat in het bestemmingsplan geen planregels zijn opgenomen die een balkon verbieden. Daarom is het balkon aan de achterzijde niet in strijd met het bestemmingsplan. Er wordt daarom niet toegekomen aan de regels die staan vermeld in bijlage II van het Bor. De beroepsgrond slaagt niet.
De goothoogte aan de voorzijde
12. Eiser voert aan dat het bouwplan in strijd is met het bestemmingsplan, omdat de goothoogte hoger is dan de maximaal toegestane goothoogte van 10 meter. Eiser stelt dat de stadsuitlopen bepalend zijn voor de goothoogte, omdat via die stadsuitlopen het merendeel van het regenwater afwatert. Eiser verwijst naar een uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) van 19 september 2018, ECLI:NL:RVS:2018:3032. Op de plaats van de dakkapel is geen goot. In dat geval moet volgens de planregels de goothoogte op de plek van de dakkapel gelijkgesteld worden aan de bovenzijde van de dakkapel, bij het boeibord. Eiser verwijst hiervoor naar jurisprudentie van de Afdeling. [2]
15. Volgens het college liggen de dakgoten op 9,06 meter en wordt daarmee voldaan aan de maximale goothoogte zoals is omschreven in het bestemmingsplan. De bouwaanvraag is daarom niet in strijd met het bestemmingsplan.
15. De rechtbank stelt voorop dat in het uitwerkingsplan regels staan over de hoogte van de goot. De goothoogte moet worden vastgesteld volgens de wijze die is bepaald in artikel 2 van het uitwerkingsplan. De goothoogte wordt gemeten vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel. [3] Dit houdt in dat de planwetgever niet de plaats waar de goot is aangebracht bepalend heeft geacht voor de goothoogte, maar de plaats waar het water vanaf druipt of waar een boeibord of daarmee gelijk te stellen constructiedeel is aangebracht. Er is dus gekozen voor een duidelijk onderscheid tussen gevel en dakvlaklijn.
De rechtbank stelt vast dat in dit geval het hemelwater van het platte dak, via de stadsuitlopen, wordt afgevoerd naar de schuine dakvlakken. Vanaf hier komt het terecht in de goten die onder de schuine dakvlakken hangen. De onderzijden van de schuine dakvlakken zijn de plekken waar het water vanaf druipt. Deze bevinden zich op gelijke hoogte met de dakgoten van de buren en zijn daarop aangesloten. De dakgoten liggen op een hoogte van 9,06 meter waarmee wordt voldaan aan de maximale goothoogte. Dat de dakgoot aan de onderzijde van het Frans balkon onderbroken is, maakt niet dat hiermee geen sprake meer is van een dakgoot. De stadsuitlopen dienen niet aangemerkt te worden als goten, omdat het water hiermee niet van de woning afdruipt. Het water valt vanaf daar namelijk op een ander deel van de woning voordat het vervolgens van de woning afdruipt. De uitspraak van de Afdeling waar eiser naar verwijst is geen gelijk geval, omdat er daar sprake was van rechtstreekse afwatering van het platte dak via regengoten naar het maaiveld en in dit geval is dat anders. De rechtbank concludeert dat de goothoogte op de juiste wijze is vastgesteld en dat de goothoogte de maximale goothoogte niet overschrijdt. Het bouwplan is daarom niet in strijd met het bestemmingsplan. De beroepsgrond slaagt niet.
Dakkapel of Frans balkon aan de voorzijde
17. Eiser voert verder aan dat aan de voorzijde van de woning een dakkapel wordt aangebracht en dat de afmetingen hiervan in strijd met bijlage II van het Bor zijn. Bij de bouwaanvraag van de [adres 3] heeft het college vastgesteld dat een vergelijkbare constructie wel voldeed aan de definitie dakkapel.
17. Volgens het college is artikel 2 uit bijlage II van het Bor niet van toepassing op deze situatie, omdat in dit geval geen sprake is van vergunningvrij bouwen.
17. De rechtbank stelt vast dat in artikel 2 van bijlage II van het Bor gevallen zijn opgenomen waarin sprake is van vergunningvrij bouwen. De eisen waar eiser aan refereert zijn eisen waaraan een dakkapel moet voldoen als deze vergunningvrij wordt gerealiseerd. In dit geval heeft de vergunninghouder een vergunning aangevraagd. Er is in dit geval geen sprake van vergunningvrij bouwen. Artikel 2 uit bijlage II van het Bor is daarom ook niet van toepassing op deze situatie. Er zijn geen planregels in het bestemmingsplan waarmee het Frans balkon/de dakkapel aan de voorzijde in strijd is. De beroepsgrond slaagt niet.
Is het bouwplan in strijd met de redelijke eisen van welstand?
17. Volgens eiser moet het Frans balkon behandeld worden als dakkapel en moet het getoetst worden aan die richtlijnen. De dakkapel is in strijd met de welstandseisen. Het college en de ambtenaar die heeft getoetst zijn bovendien uitgegaan van het beleidsniveau ‘open’ maar zij hadden moeten uitgaan van het beleidsniveau ‘respect’. Eiser vindt dat de welstandscommissie het plan had moeten toetsen.
17. Volgens het college is geen sprake van strijd met de redelijke eisen van welstand, omdat er een positief advies is afgegeven.
17. De rechtbank stelt voorop dat de Welstandnota ‘De Schoonheid van Utrecht’ geldt. De welstandsnota bestaat uit drie delen:
Deel 1: De Utrechtse aanpak. Hierin zijn algemene criteria opgenomen en worden de verschillende beleidsniveaus beschreven. In dit deel is ook opgenomen dat de commissie de ruimtelijke kwaliteitsadviezen met betrekking tot complexe en/of grootschalige bouwplannen verricht en dat de kleinere, veel voorkomende bouwwerken, ambtelijk kunnen worden getoetst op welstand. [4] Hierin zijn ook de criteria opgenomen van de betreffende beleidsniveaus. [5] Deel 2: Gebiedsbeschrijvingen en kaarten. De rechtbank stelt vast dat hieruit volgt dat op het adres het beleidsniveau B ‘respect’ van toepassing is. [6] Deel 3: Welstandscriteria en richtlijnen. In dit deel is opgenomen aan welke criteria en richtlijnen een aantal veelvoorkomende kleine bouwwerken moet voldoen.
23. De rechtbank stelt vast dat in het advies van 15 januari 2024 vanuit welstandsoptiek geen bezwaar was tegen de bouwaanvraag. Uit dit advies volgt onder meer dat het Frans balkon aan de voorkant niet is beoordeeld als zijnde een dakkapel, gevelwijziging of geveloptrekking. Er is beoordeeld of het gehele bouwplan binnen het beleidsniveau ‘respect’ past en dus of het bouwplan past in de omgeving en het bebouwingsbeeld. Uit het advies volgt dat dit het geval is. Het plan is getoetst door het Bureau Commissie Welstand en Monumenten. In de bezwaarfase is het plan nog een keer aan dit bureau voorgelegd, naar aanleiding van de bezwaargronden. Het Bureau is bij het advies gebleven.
24. De rechtbank overweegt dat het college op grond van artikel 6:2 van het Bor niet verplicht is om advies te vragen aan een welstandscommissie. In de Welstandsnota is opgenomen dat complexe en/of grootschalige bouwplannen voorgelegd worden aan de welstanscommissie en dat kleinere bouwwerken ambtelijk kunnen worden getoetst. Hier is sprake van een kleiner project, zodat de toetsing heeft plaatsgevonden conform de Welstandsnota. De rechtbank ziet niet in waarom in dit geval toch door een welstandscommissie naar het plan gekeken had moeten worden.
24. De rechtbank concludeert dat de bouwaanvraag terecht is getoetst aan de algemene aspecten die vallen binnen het beleidsniveau ‘respect’ en dat in dit geval terecht niet getoetst is aan deel 3 van de welstandsnota. Deel 3 betreft namelijk de zogenaamde sneltoets voor een aantal veelvoorkomende kleine bouwwerken, zoals bijvoorbeeld dakkapellen, gevelwijzigingen en geveloptrekkingen. In dit geval betreft de bouwaanvraag het realiseren van een gehele extra verdieping. Dit zijn meerdere wijzigingen, en niet het enkel realiseren van een dakkapel. De rechtbank kan daarom volgen dat de bouwaanvraag niet getoetst is aan deel 3 van de welstandsnota, maar aan de algemene richtlijnen die vallen binnen het beleidsniveau ‘respect’.
24. De rechtbank overweegt dat eiser in zijn beroepschrift verwijst naar eisen die vermeld staan in deel 3 van de welstandsnota. Maar dit deel is juist niet van toepassing. De rechtbank overweegt verder dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat de bouwaanvraag niet past binnen de algemene criteria van ‘respect’. Hij is bovendien zelf niet aan te merken als deskundige op het gebied van welstand. Het college mocht daarom afgaan op het op 15 januari 2024 ontvangen welstandsadvies. De beroepsgrond slaagt niet.
Overige beroepsgronden
27. Eiser heeft verder aangevoerd dat vergunninghouder een aparte vergunning heeft aangevraagd voor het bouwen van een airco. De aanvraag van de airco had als samenhangend beoordeeld moeten worden met de bouwaanvraag van onderhavige zaak. Omdat dit niet is gedaan, is de grondslag van het besluit onjuist. Tot slot heeft eiser aangevoerd dat alle bezwaargronden waar niet op beslist is, als herhaald en ingelast beschouwd moeten worden.
27. De rechtbank stelt vast dat de airco in de primaire fase buiten de bouwaanvraag is gelaten. Het college dient op de bouwaanvraag te beslissen. De plaatsing van een airco maakt geen onderdeel uit van deze procedure. Daarnaast is het aan eiser om in de beroepsprocedure concrete beroepsgronden aan te voeren. Als het college in de bezwaarfase niet volledig heeft beslist op een bezwaargrond dan had eiser dit concreet moeten aanvoeren. De beroepsgronden slagen niet.

Conclusie en gevolgen

29. Het beroep is ongegrond. Dit betekent dat het college terecht aan de vergunninghouder een omgevingsvergunning heeft verleend voor het bouwen van een extra verdieping op het adres, omdat sprake is van een gebonden beschikking. Omdat het beroep ongegrond is bestaat geen aanleiding voor een vergoeding van proceskosten en het griffierecht.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. V.E.H.G. Visser, rechter, in aanwezigheid van mr. R. van Manen, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 14 maart 2025.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Zie onder andere de uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 24 mei 2023, ECLI:NL:RVS:2023:2020.
2.Dit volgt volgens eiser uit de uitspraak van de Afdeling van 28 augustus 2013, ECLI:NL:RVS:2013:951.
3.Artikel 2 aanhef en 2.2 van de regels van het uitwerkingsplan.
4.Pagina 5 van deel 1 van de welstandsnota.
5.In dit geval pagina 18 van deel 1 van de welstandsnota.
6.Pagina 16 van deel 2 van de welstandsnota.