201300614/1/A1.
Datum uitspraak: 28 augustus 2013
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te Amsterdam,
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 7 december 2012 in zaak nr. 12/1974 in het geding tussen:
[appellant]
en
het dagelijks bestuur van het stadsdeel Centrum van de gemeente Amsterdam.
Procesverloop
Bij besluit van 31 oktober 2011 heeft het dagelijks bestuur geweigerd om onder ontheffing van het bestemmingsplan, bouwvergunning te verlenen voor het oprichten van een dakkapel aan de achtergevel van het pand [locatie] te Amsterdam (hierna: het pand).
Bij besluit van 13 maart 2012 heeft het dagelijks bestuur het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 7 december 2012 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
Het dagelijks bestuur heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 3 juli 2013, waar [appellant], vertegenwoordigd door mr. M.H.J. van Riessen, advocaat te Amsterdam, en K. Bodon, en het dagelijks bestuur, vertegenwoordigd door K. Imaalitane, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
Overwegingen
1. Ingevolge artikel 40, eerste lid, aanhef en onder a, van de Woningwet, zoals die luidde ten tijde van belang, is het verboden te bouwen zonder of in afwijking van een door burgemeester en wethouders verleende bouwvergunning.
Ingevolge artikel 44, eerste lid, onderdelen c en d, zoals dat luidde ten tijde van belang, mag alleen en moet een reguliere bouwvergunning worden geweigerd, indien - zakelijk weergegeven - het bouwen in strijd is met het bestemmingsplan of het bouwwerk niet voldoet aan redelijke eisen van welstand.
Ingevolge artikel 46, derde lid, onder a, houdt de aanvraag van een bouwvergunning die in strijd is met het vigerende bestemmingsplan, mede een verzoek om ontheffing van het bestemmingsplan in als bedoeld in artikel 3.23 van de Wet ruimtelijke ordening.
2. Ingevolge het ter plaatse geldende bestemmingsplan "Nieuwmarkt 2004" (hierna: het bestemmingsplan) rust op het perceel de bestemming "gemengde doeleinden".
Ingevolge artikel 3, derde lid, onder g, van de planvoorschriften bedraagt de maximale goothoogte van gebouwen de op de plankaart aangegeven goothoogte, dan wel de ten tijde van de terinzagelegging van het ontwerp van het plan bestaande grotere goothoogte.
Ingevolge artikel 3, derde lid, onder k, dient de bovenste bouwlaag van een gebouw vanaf de maximale goothoogte binnen een hellingshoek van ten hoogste 60 graden, gemeten vanaf de zijgevels of vanaf de voor- en achtergevel, te worden gebouwd, met dien verstande dat, voor zover de goothoogte ten tijde van de terinzagelegging van het ontwerp van het plan lager is dan de maximale goothoogte, de bovenste bouwlaag binnen een hellingshoek van ten hoogste 60 graden vanaf deze lagere goothoogte, gemeten vanaf de zijgevels of vanaf de voor- en achtergevel, dient te worden gebouwd.
Ingevolge artikel 3, vierde lid, aanhef en onder e, is het dagelijks bestuur bevoegd vrijstelling te verlenen van het bepaalde in lid 3, onder g, voor het overschrijden van de op de plankaart aangegeven goothoogte met maximaal één meter.
Ingevolge artikel 3, vierde lid, aanhef en onder h, is het dagelijks bestuur bevoegd vrijstelling te verlenen van het bepaalde in artikel 3, onder k, voor één of meer dakkapellen, mits niet meer dan 30% van het hellend dakvlak hiervoor wordt gebruikt.
Ingevolge artikel 1, aanhef en onder 7 wordt onder goothoogte verstaan de hoogte van gebouwen die wordt bepaald door de snijlijn tussen verticaal gevelvlak en al dan niet hellend dakvlak.
Ingevolge artikel 24, eerste lid, aanhef en onder a, mogen bouwwerken die bestaan op het tijdstip van terinzagelegging van het ontwerp van het plan, dan wel daarna worden gebouwd of kunnen worden gebouwd met inachtneming van het bepaalde bij of krachtens de Woningwet en die in enigerlei opzicht van het plan afwijken, mits de bestaande afwijkingen naar aard en omvang niet worden vergroot, tenzij een raadsbesluit tot onteigening is genomen gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd.
3. Niet in geschil is dat [appellant] zonder daartoe verleende vergunning de achtergevel van het pand inclusief een dakkapel, waarvoor bij besluit van 13 oktober 1932 een bouwvergunning is verleend, heeft gewijzigd. Daarbij is de bij besluit van 13 oktober 1932 vergunde dakkapel gesloopt en is een nieuwe dakopbouw geplaatst. De bouwaanvraag dient ter legalisatie van het gedeeltelijk wijzigen van de achtergevel en het plaatsen van een nieuwe dakopbouw.
4. [appellant] betoogt dat de rechtbank niet heeft onderkend dat het bouwplan niet in strijd is met het bestemmingsplan. Daartoe voert hij aan dat realisering van het bouwplan niet leidt tot een verandering van de goothoogte. Bovendien valt de dakkapel, die volgens [appellant] moet worden aangemerkt als een dakopbouw, onder het overgangsrecht van het bestemmingsplan, en is een gedeeltelijke vernieuwing of verandering op grond van het overgangsrecht toegestaan, aldus [appellant].
Hij betoogt voorts dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat het dagelijks bestuur de dakkapel in strijd mocht achten met de redelijke eisen van welstand. Daartoe voert hij aan dat de dakkapel qua omvang kleiner is dan de bij besluit van 13 oktober 1932 vergunde dakkapel. Dat in de welstandsadviezen van 13 oktober 2010 en 15 februari 2012 van belang is geacht dat de dakkapel meer dan 30% van het dakvlak beslaat, is om die reden niet relevant, nu de oude dakkapel ook was toegestaan, aldus [appellant].
4.1. Uit de bij de bouwaanvraag behorende bouwtekeningen blijkt dat de nieuwe dakkapel een horizontaal dakvlak heeft van 13,85 meter hoog. De hellingshoek van het dakvlak bedraagt aldus, behoudens twee smalle stroken dakpannen naast de nieuwe dakkapel, niet ten hoogste 60 graden zoals voorgeschreven in artikel 3, derde lid, onder k, van de planvoorschriften. Voorts is de goothoogte, als gevolg van het doortrekken van de achtergevel ten behoeve van de dakkapel, verhoogd tot de bovenzijde van de dakkapel. Nu de goothoogte ten tijde van de terinzagelegging van het ontwerp van het bestemmingsplan lager was van 13,85 meter en het bestemmingsplan verhoging van de goothoogte niet toestaat, heeft de rechtbank het bouwplan terecht in strijd geacht met artikel 3, derde lid, onder g en k, van de planvoorschriften. Dat, naar [appellant] stelt, het bouwplan niet leidt tot een verhoging van de goothoogte, omdat voor de realisering van de nieuwe dakkapel geen fysieke goot aanwezig was, geeft geen grond voor een ander oordeel, nu op grond van artikel 1, aanhef en onder 7 van de planvoorschriften de snijlijn tussen het verticaal gevelvlak en al dan niet hellend dakvlak als goothoogte wordt aangemerkt. Niet in geschil is dat deze goothoogte ten gevolge van het bouwplan tenminste met 0,62 meter is gestegen. Dat het bouwplan volgens [appellant] niet voorziet in een dakkapel, maar in een dakopbouw, geeft evenmin grond voor een ander oordeel, omdat in artikel 3, derde lid, onder g en k, van de planvoorschriften geen onderscheid wordt gemaakt tussen een dakopbouw en een dakkapel. De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat artikel 24, aanhef en onder a, van de planvoorschriften in het onderhavige geval niet van toepassing is, omdat de bouw van de nieuwe dakkapel niet kan worden aangemerkt als gedeeltelijk vernieuwen of veranderen van de bestaande dakkapel. Zoals hierboven is overwogen, maakt de nieuwe dakkapel een grotere inbreuk op het bestemmingsplan.
4.2. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 6 mei 2009 in zaak nr. 200804977/1) mag het dagelijks bestuur, hoewel het niet aan een welstandsadvies is gebonden en de verantwoordelijkheid voor welstandstoetsing bij hem berust, aan het advies in beginsel doorslaggevende betekenis toekennen. Tenzij het advies naar inhoud of wijze van totstandkoming zodanige gebreken vertoont dat het dagelijks bestuur dit niet - of niet zonder meer - aan zijn oordeel omtrent de welstand ten grondslag heeft mogen leggen, behoeft het overnemen van een welstandsadvies in beginsel geen nadere toelichting. Dit is anders indien de aanvrager of een derde-belanghebbende een advies overlegt van een andere deskundig te achten persoon of instantie dan wel gemotiveerd aanvoert dat het welstandsadvies in strijd is met de volgens de welstandsnota geldende criteria.
De welstandscommissie heeft op 13 oktober 2010 en op 15 februari 2012 het dagelijks bestuur negatief over het bouwplan geadviseerd. Daarbij heeft zij het bouwplan getoetst aan de algemene welstandscriteria en de criteria voor dakkapellen uit de welstandsnota "De Schoonheid van Amsterdam Digitaal, Welstandsnota voor stadsdeel Centrum" die op 30 november 2009 in werking is getreden. Zij heeft aan dit advies onder meer ten grondslag gelegd dat het bouwplan leidt tot een aantasting van de kapvorm en niet past bij de karakteristiek van het pand. Bovendien acht zij de dakkapel te groot ten opzichte van het dakvlak waarin deze wordt geplaatst, omdat een dakkapel in een beschermd stadsgezicht maximaal 30% van de lengte van de kap mag beslaan.
4.3. Voor het oordeel dat de rechtbank niet heeft onderkend dat het dagelijks bestuur het bouwplan ten onrechte in strijd heeft geacht met de redelijke eisen van welstand bestaat geen aanleiding. De welstandscommissie heeft in haar adviezen tot uitgangspunt mogen nemen dat een dakkapel in een beschermd stadsgezicht maximaal 30% van de lengte van de kap mag beslaan. Daarbij is van belang dat de op 13 oktober 1932 vergunde dakkapel is wegbestemd in een bestemmingsplan van later datum en dat deze dakkapel door [appellant] is gesloopt, zodat het bouwplan leidt tot de plaatsing van een nieuwe dakkapel. [appellant] heeft met de stelling dat de nieuwe dakkapel kleiner is dan de oude dakkapel en daarom vanuit het oogpunt van welstand moet worden beschouwd als een verbetering, niet aannemelijk gemaakt dat het advies van de welstandscommissie naar inhoud of wijze van totstandkoming zodanige gebreken vertoont dat het niet aan het besluit van 13 maart 2012 ten grondslag kon worden gelegd.
Het betoog faalt.
5. [appellant] betoogt tevergeefs dat de rechtbank niet heeft onderkend dat het dagelijks bestuur er in de gemaakte belangenafweging onvoldoende rekening mee heeft gehouden dat de wetgever met betrekking tot de bouw van een dakkapel aan de achterzijde van een pand een lichter regime wil laten gelden, hetgeen ook blijkt uit de artikelen 2, vierde lid, en 3, derde lid, van het Besluit omgevingsrecht. De rechtbank heeft in hetgeen [appellant] in dit verband aanvoert terecht geen grond gevonden voor het oordeel dat het dagelijks bestuur, gelet op het negatieve welstandsadvies en de wens om de planvoorschriften te handhaven, niet in redelijkheid tot weigering van de gevraagde ontheffing heeft kunnen besluiten.
6. [appellant] betoogt voorts dat de rechtbank niet heeft onderkend dat het dagelijks bestuur willekeurig en in strijd met het gelijkheidsbeginsel heeft gehandeld door toe staan dat op andere panden in het centrum van Amsterdam wel gebouwd mag worden.
6.1. De door [appellant] genoemde gevallen hebben betrekking op de bouw van een liftkoker, een glazen serre en een extra verdieping, waarvoor, naar het dagelijks bestuur onweersproken heeft gesteld, andere welstandelijke criteria en op het programma voor monumenten gebaseerde criteria gelden. Deze gevallen zijn dan ook niet gelijk aan het onderhavige geval. Dat in de door [appellant] genoemde gevallen, volgens hem, een grotere inbreuk op het daklandschap wordt gemaakt dan door de realisering van het bouwplan, geeft dan ook geen grond voor het oordeel dat het dagelijks bestuur in strijd met het gelijkheidsbeginsel of het verbod op willekeur heeft gehandeld. De rechtbank is terecht tot dezelfde conclusie gekomen.
Het betoog faalt.
7. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. J.A.W. Scholten-Hinloopen, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. J. Fransen, ambtenaar van staat.
w.g. Scholten-Hinloopen w.g. Fransen
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 28 augustus 2013
407-724.