ECLI:NL:RBMNE:2025:12

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
6 januari 2025
Publicatiedatum
6 januari 2025
Zaaknummer
UTR 24/4047
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking en terugvordering van bijstand wegens langdurig verblijf in het buitenland en schending van de inlichtingenplicht

Op 6 januari 2025 heeft de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in de zaak tussen het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Utrecht en eiseres, die sinds 21 augustus 2001 een bijstandsuitkering ontving. Naar aanleiding van een melding op 20 juli 2021 ontstond het vermoeden dat eiseres niet op het opgegeven adres woonde en al geruime tijd in Irak verbleef. Eiseres werd uitgenodigd voor een gesprek, maar verscheen niet. De uitkering werd opgeschort en later ingetrokken. Eiseres maakte bezwaar, dat gegrond werd verklaard, maar de bijstandsuitkering werd opnieuw ingetrokken per 12 oktober 2021, met terugvordering van teveel betaalde bijstand. Eiseres stelde dat zij in Irak verbleef om voor haar kleinkinderen te zorgen en dat zij verweerder op de hoogte had gesteld van haar situatie. De rechtbank oordeelde dat eiseres haar inlichtingenverplichting had geschonden door haar verblijf in Irak niet tijdig te melden. De rechtbank concludeerde dat er geen dringende redenen waren om van terugvordering af te zien, en dat de terugvordering niet onevenredig was. Het beroep van eiseres werd ongegrond verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 24/4047

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 6 januari 2025 in de zaak tussen

[bewindvoerder] , als bewindvoerder van
[eiseres], uit [woonplaats] , eiseres
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Utrecht, verweerder

(gemachtigde: mr. E.H. Siemeling).

Inleiding

De eerdere procedure
1. Eiseres heeft vanaf 21 augustus 2001 een bijstandsuitkering [1] ontvangen voor de kosten van levensonderhoud. Naar aanleiding van een melding op 20 juli 2021 ontstond het vermoeden dat eiseres niet woonde op het opgegeven adres en al geruime tijd in Irak verbleef. Vervolgens heeft een onderzoek plaatsgevonden naar de feitelijke woon- en verblijfplaats van eiseres. Eiseres is in dit kader uitgenodigd voor een gesprek, maar is tot twee keer toe niet gekomen. Om deze reden is de uitkering met het besluit van 8 september 2021 opgeschort per 8 september 2021 en met het besluit van 16 september 2021 ingetrokken per 8 september 2021. Ook is met het besluit van 17 september 2021 het recht op bijzondere bijstand voor de kosten van bewindvoering ingetrokken per 8 september 2021.
2. Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen deze drie besluiten. Alle drie de bezwaren zijn met het besluit van 9 november 2021 gegrond verklaard, omdat er geen 72 uur zat tussen de bezorging van de uitnodiging voor het gesprek en het geplande tijdstip van het gesprek.
3. Verweerder heeft met het besluit van 27 oktober 2021 per 12 oktober 2021 opnieuw een bijstandsuitkering aan eiseres toegekend.
De huidige procedure
4. Verweerder heeft met het besluit van 12 december 2023 (het primaire besluit) de bijstandsuitkering van eiseres ingetrokken per 12 oktober 2021 en de over de periode 12 oktober 2021 tot en met 30 november 2023 teveel betaalde bijstand teruggevorderd voor een totaalbedrag van € 32.618,35.
5. Hiertegen heeft eiseres bezwaar gemaakt. Verweerder heeft het bezwaar met het besluit van 17 mei 2024 (het bestreden besluit) ongegrond verklaard.
6. Eiseres heeft beroep ingesteld. De rechtbank heeft het beroep op 16 september 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben de bewindvoerder van eiseres en de gemachtigde van verweerder deelgenomen. Eiseres was niet aanwezig.

Bestreden besluit (in essentie)

7. Eiseres heeft lange tijd niet in Nederland gewoond, aangezien zij 29 oktober 2021 naar Irak is vertrokken. Dat is in strijd met het territorialiteitsbeginsel. Daarnaast maakt dit (te) lange verblijf in het buitenland ook dat eiseres het hoofdverblijf niet had op het door haar opgegeven adres. Verweerder was niet op de hoogte van het verblijf in het buitenland en eiseres heeft dit ook niet uit zichzelf gemeld, waardoor sprake is van een schending van de inlichtingenplicht. [2] Daarbij is geen sprake van zeer dringende redenen die maken dat toch bijstand verleend moet worden. [3] Er is namelijk geen acute noodsituatie. De wens van eiseres om in Irak voor haar kleindochter te zorgen en haar leven in Nederland pas voort te zetten als het nichtje een verblijfsvergunning krijgt valt hier niet onder.
8. Verweerder is gehouden de bijstand terug te vorderen. [4] Er is niet voldaan aan de voorwaarden uit het beleid van verweerder om van terugvordering af te zien. De vordering is niet ontstaan buiten de schuld van eiseres en het is niet zo dat haar hiervan geen enkel verwijt te maken valt. Het is ook niet aannemelijk dat eiseres niet kon weten dat zij ten onrechte bijstand ontving. Verder is niet voldaan aan de voorwaarden uit de wet om van terugvordering af te zien. [5] Er zijn namelijk geen dringende redenen aanwezig, zoals onaanvaardbare sociale of financiële gevolgen. Verder zijn de nadelige gevolgen van het bestreden besluit niet onevenredig in verhouding tot de met het besluit te dienen doelen.

Beroepsgronden (in essentie)

9. Eiseres is het niet eens met de intrekking en terugvordering. Eiseres stelt dat in ieder geval op twee momenten aan verweerder is meegedeeld dat zij in Koerdistan (Irak) verbleef. Eind december 2017 heeft de zoon van eiseres doorgegeven dat zij in Irak verbleef vanwege het overlijden van haar dochter en het verkrijgen van pleegouderschap over haar twee achtergebleven minderjarige kleinkinderen. In december 2018 heeft de zoon van eiseres opnieuw telefonisch doorgegeven dat zij niet kon verschijnen op een afspraak in januari 2019, vanwege het ontbreken van een vlucht vóór die datum. De inhoudelijke situatie is sindsdien niet veranderd en verweerder was destijds dus op de hoogte van de bijzondere situatie van eiseres en ook in september 2021. Daarnaast stelt eiseres dat er dringende redenen zijn om van terugvordering af te zien. Op basis van recente rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (de Raad) moet het begrip ‘dringende redenen’ ruimer worden uitgelegd. [6] Er moet sprake zijn van een zorgvuldige afweging en het evenredigheidsbeginsel moet in acht worden genomen.

Beoordeling door de rechtbank

De intrekking van de bijstandsuitkering
10. De rechtbank stelt vast dat de intrekking niet beperkt is tot een bepaalde periode. Dit betekent dat de bestuursrechter het bestreden besluit toetst voor de periode van de ingangsdatum van de intrekking tot en met de datum van het intrekkingsbesluit. In dit geval loopt deze periode van 12 oktober 2021 tot en met 12 december 2023 (de periode in geding). [7]
11. Het bestreden besluit is een voor eiseres belastend besluit. Daarom rust de bewijslast om aannemelijk te maken dat aan de voorwaarden voor intrekking en terugvordering wordt voldaan in beginsel op verweerder. Dit betekent dat verweerder de nodige kennis over de relevante feiten moet verzamelen.
12. Schending van de inlichtingenverplichting levert een rechtsgrond op voor intrekking van de bijstand indien als gevolg daarvan niet kan worden vastgesteld of, en zo ja, in hoeverre de betrokkene verkeert in bijstandbehoevende omstandigheden. Het is dan aan de betrokkene om aannemelijk te maken dat hij, indien hij destijds wel aan de inlichtingenverplichting zou hebben voldaan, over de betreffende periode recht op volledige dan wel aanvullende bijstand zou hebben gehad.
13. De rechtbank overweegt dat voor een bijstandsuitkering het zogeheten territorialiteitsbeginsel geldt. Er bestaat alleen recht op uitkering als iemand zich in Nederland bevindt. Dit kan anders zijn als iemand tijdelijk (niet langer dan vier weken) voor vakantie in het buitenland is. [8]
Eiseres heeft zelf verklaard dat zij in de periode in geding in Irak heeft verbleven. In het kader van de inlichtingenverplichting is eiseres gehouden tijdig uit eigen beweging alle feiten en omstandigheden te melden die van belang zijn voor het recht op uitkering, dus ook haar verblijf in Irak. [9] De stelling van eiseres dat zij verweerder op de hoogte heeft gesteld van haar verblijf in het buitenland in 2017 en 2018 en dat de situatie sindsdien niet veranderd is maakt het niet anders. Dit heeft betrekking op de periode van de eerdere procedure, voorafgaand aan de latere toekenning van bijstand met ingang van 12 oktober 2021. Het is niet gesteld en evenmin gebleken dat eiseres tijdig haar verblijf in Irak vanaf 12 oktober 2021 aan verweerder heeft gemeld. Verweerder heeft terecht schending van de inlichtingenplicht aangenomen. De beroepsgrond slaagt niet.
Dringende redenen om af te zien van intrekking van de uitkering
14. De rechtbank vat de verwijzing van eiseres naar haar bijzondere situatie op als een beroep op zeer dringende redenen op grond waarvan in uitzonderlijke gevallen toch bijstand kan worden verleend.
15. Op grond van vaste rechtspraak doen zeer dringende redenen zich voor als er een acute noodsituatie is en de behoeftige omstandigheden waarin de betrokkene verkeert op geen enkele andere wijze zijn te verhelpen, zodat het verlenen van bijstand onvermijdelijk is. Het gaat dan bijvoorbeeld om een levensbedreigende situatie of een situatie waarvan blijvend ernstig geestelijk of lichamelijk letsel of invaliditeit het gevolg kan zijn. Een acute noodsituatie doet zich voor als het niet-verlenen van bijstand voor de betrokkene tot ernstige gevolgen leidt, met name voor diens gezondheid. De wetgever heeft bij het begrip ‘zeer dringende redenen’ gedacht aan een extreme situatie en heeft nadrukkelijk niet beoogd een algemene ontsnappingsclausule te bieden. Daarom moet het gaan om een schrijnende situatie waarvan het evident is dat weigering van bijstand zonder meer onaanvaardbaar is. [10]
16. De rechtbank overweegt dat eiseres vanaf oktober 2021 in Irak heeft verbleven om voor de kleinkinderen te zorgen. Dit laatste duidt niet op een acute noodsituatie. Het is niet aangevoerd of gebleken dat eiseres zich bevond in een levensbedreigende situatie of een situatie die blijvend ernstig geestelijk of lichamelijk letsel of invaliditeit tot gevolg kan hebben. De keuze van eiseres om een periode in Irak te wonen totdat haar nichtje een verblijfsvergunning zou krijgen, is een persoonlijke keuze waar de bijstand niet voor bedoeld is. De beroepsgrond slaagt niet.
De terugvordering van de bijstandsuitkering en dringende redenen hiervan af te zien
17. Nu eiseres haar inlichtingenverplichting heeft geschonden was verweerder verplicht de ten onrechte door eiseres ontvangen bijstand van haar terug te vorderen. [11] Verweerder kan geheel of gedeeltelijk van terugvordering afzien, als hiervoor dringende redenen aanwezig zijn. [12] Het is aan een betrokkene om feiten en omstandigheden aan te voeren die maken dat -volgens betrokkene- sprake is van een dringende reden. Eiseres heeft een beroep gedaan op dringende redenen om van terugvordering af te zien en stelt geen middelen te hebben. Eiseres heeft geen gronden aangevoerd omtrent de hoogte van de terugvordering.
18. De Raad heeft onlangs geoordeeld dat het begrip ‘dringende redenen’ voortaan ruimer moet worden uitgelegd, waarbij betekenis toekomt aan de algemene beginselen van behoorlijk bestuur. [13] Er moet niet alleen rekening worden gehouden met de gevolgen van de terugvordering, maar ook met de oorzaak daarvan. Bij de oorzaak van de terugvordering is bijvoorbeeld van belang of sprake is van fouten van verweerder zelf of trage besluitvorming waardoor de terugvordering onnodig is ontstaan of opgelopen. Van belang is ook het eigen aandeel van betrokkene in de ontstane situatie. [14] De financiële gevolgen van een terugvordering doen zich in het algemeen pas voor bij de invordering of verrekening. In het kader van het invorderingstraject zal een afbetalingsregeling getroffen moeten worden die recht doet aan de financiële omstandigheden en aflossingscapaciteit van de betrokkene op dat moment. Dan heeft de betrokkene de bescherming van onder meer de beslagvrije voet. Bijzondere omstandigheden die al voorzienbaar zijn op het moment van het terugvorderingsbesluit moet verweerder dan al meewegen. Het kan dan bijvoorbeeld gaan om een schuldhulpverleningstraject dat dreigt te worden beëindigd. [15]
19. De aanleiding voor de terugvordering is gelegen in het niet melden van (jarenlang) verblijf in het buitenland. Dit is te wijten aan nalatig handelen van eiseres en niet aan gebrekkige of trage besluitvorming van verweerder. Eiseres kon op de hoogte zijn van de regels over een verblijf in het buitenland met een bijstandsuitkering en de maximaal toegestane duur daarvan. De eerdere procedure ging immers ook over een te lang verblijf in Irak (zie onder 1 tot en met 3). Verweerder is in het bestreden besluit ingegaan op de gevolgen van de terugvordering en dat het besluit ernstig nadelige financiële gevolgen zal hebben voor eiseres, maar dat dit geen dringende reden oplevert om af te zien van terugvordering. Bij het invorderingstraject zal rekening worden gehouden met de regels over de beslagvrije voet en er is de mogelijkheid van kwijtschelding. Verweerder heeft hierover beleidsregels . [16] Er is deugdelijk gemotiveerd rekening gehouden met de oorzaak en de gevolgen van de terugvordering. Eiseres heeft zich beperkt tot het noemen van geldproblemen, zonder daar enige onderbouwing voor te geven. Zij is verder niet ingegaan op al dan niet aanwezige bijzondere omstandigheden, die maken dat van terugvordering moet worden afgezien. Er is al met al geen grond voor het oordeel dat zich een situatie voordoet zoals ten grondslag lag aan de uitspraak van de Raad van 18 april 2024. [17] De rechtbank concludeert dat niet gebleken is van dringende redenen om af te zien van terugvordering en dat de terugvordering niet onevenredig is. De beroepsgrond slaagt niet.

Conclusie en gevolgen

20. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiseres geen gelijk krijgt.
21. Eiseres krijgt daarom het griffierecht niet terug.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.M. Dijksterhuis, rechter, in aanwezigheid van mr. S. van den Broek, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 6 januari 2025.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal hoger beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht.
Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Op grond van de Participatiewet (de Pw).
2.Artikel 17, eerste lid, van de Pw.
3.Artikel 16, eerste lid, van de Pw.
4.Artikel 58, eerste lid van de Pw j.o. artikel 17, eerste lid, van de Pw j.o. artikel 4 en artikel 6 van de Beleidsregel inzake opschorting, herziening, intrekking en terugvordering van uitkeringen 2015 (de Beleidsregels).
5.Artikel 58, achtste lid, van de Pw.
6.Eiseres wijst op de uitspraak van de Raad van 18 april 2024, ECLI:NL:CRVB:2024:726.
7.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Raad van 21 mei 2024, ECLI:NL:CRVB:2024:1067 r.o. 4.2.
8.Artikel 13, eerste lid, onder e, van de Pw.
9.Artikel 17, eerste lid, van de Pw.
10.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Raad van 28 mei 2024, ECLI:NL:CRVB:2024:1043 r.o. 4.2.
11.Artikel 58, eerste lid, van de Pw j.o. artikel 17, eerste lid, van de Pw.
12.Artikel 58, achtste lid, van de Participatiewet j.o. artikel 6 van de Beleidsregels.
13.Uitspraak van de Raad van 18 april 2024, ECLI:NL:CRVB:2024:726.
14.Uitspraak van de Raad van 18 april 2024, ECLI:NL:CRVB:2024:726 r.o. 4.4.1.
15.Uitspraak van de Raad van 18 april 2024, ECLI:NL:CRVB:2024:726 r.o. 4.4.2.
16.Artikel 7 tot en met 19 van de Beleidsregels.
17.Uitspraak van de Raad van 18 april 2024, ECLI:NL:CRVB:2024:726.