Uitspraak
RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
1.De procedure
- de dagvaarding van 12 juli 2024 met producties 1 t/m 14,
- de conclusie van antwoord van 27 november 2024 met productie 1,
- het B16-formulier van 9 december 2024 met het verzoek van Rabobank om voor repliek te concluderen,
- het bericht van de rechtbank van 9 december 2024 dat het verzoek van Rabobank om een extra schriftelijke ronde wordt afgewezen en dat Rabobank in de gelegenheid wordt gesteld om een akte te nemen waarin zij (uitsluitend) reageert op de nieuwe argumenten van [gedaagde] in de conclusie van antwoord, waarna [gedaagde] een antwoordakte mag nemen,
- de e-mail van [gedaagde] van 16 december 2024 waarin zij vraagt om de mondelinge behandeling niet eerder te plannen dan april 2025 vanwege zwangerschapsverlof van mr. [A] ,
- het bericht van de rechtbank van 10 januari 2025 dat een mondelinge behandeling is gepland waarbij is voorbijgegaan aan het verzoek van [gedaagde] om de mondelinge behandeling niet eerder dan de maand april te plannen, omdat het aanhouden in verband met zwangerschapsverlof de doorlooptijd van de zaak niet ten goede komt,
2.De kern van de zaak
3.De achtergrond van het geschil
4.De beoordeling van de vorderingen
- (voorwaardelijk: in het geval dat [E] afstand zou hebben gedaan van zijn vorderingsrecht) een verklaring voor recht dat Rabobank de rechtshandeling van [E] tot het sluiten van een overeenkomst waarbij hij van zijn vorderingsrecht jegens [gedaagde] afstand doet heeft vernietigd, althans deze te vernietigen;
- [gedaagde] te veroordelen tot het doen van een gerechtelijke verklaring, en tot betaling van hetgeen aan Rabobank toekomt, op straffe van een dwangsom;
Voor zover sprake is van afstand van recht of kwijtschelding, of een andere benadeling van cliënte in dit verband, dan wordt de daartoe strekkende rechtshandeling hierbij vernietigd (ex art. 3:45).’ Uit die e-mail blijkt niet dat Rabobank ook tegenover [E] een beroep op de vernietigingsgrond van art. 3:45 BW heeft gedaan. Rabobank heeft op de zitting gezegd dat [E] onvindbaar is en dat communicatie met hem alleen via [gedaagde] (als advocaat van [E] ) mogelijk is. Dat is onvoldoende om ervan uit te gaan dat het beroep van Rabobank op de vernietigingsgrond van art. 3:45 BW [E] heeft bereikt (art. 3:37 BW). De e-mailconversatie stond namelijk in het teken van een mogelijk derdenbeslag. Rabobank schreef [gedaagde] dus aan als (potentieel) derde-beslagene, niet als advocaat van [E] . Uit de e-mail blijkt nergens dat die ook bedoeld was voor [E] . Omdat niet aan de voorwaarden voor buitengerechtelijke vernietiging is voldaan, zal de door Rabobank gevorderde verklaring voor recht worden afgewezen.
178,00(plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)