7.1Op grond van artikel 2:20 lid 1 BW wordt een rechtspersoon waarvan de werkzaamheid in strijd is met de openbare orde, door de rechtbank verboden en ontbonden verklaard.
(…)
Met betrekking tot de chapters als onderdeel van de vereniging heeft het hof het volgende overwogen:
12.2
(…) De door de rechtbank uitgesproken verbodenverklaring en ontbinding kan (…) niet anders worden begrepen dan dat zij ook betrekking had op de individuele chapters als onderdeel van één en dezelfde informele vereniging. (…)
In het kader van de vraag of sprake is van strijd met de openbare orde, heeft het hof verwezen naar de door de rechtbank vastgestelde feiten, waartegen door Satudarah geen grief is ingesteld. Het gerechtshof heeft onder meer het volgende overwogen:
13
(…) Tot die feiten behoort een groot aantal strafbare feiten. Leden van Satudarah zijn onder meer veroordeeld voor mishandeling, medeplegen van poging tot moord, doodslag, poging tot zware mishandeling, Opiumwet-delicten, het bezit van (zware) wapens, heling en betrokkenheid bij een gewapende overval. De rechtbank heeft voorts overwogen (achter 2.19) dat justitieel optreden door Satudarah wordt bemoeilijkt of onmogelijk gemaakt en dat een groot aantal leden van Satudarah gedurende een reeks van jaren betrokken is bij tal van verboden en grotendeels ook ernstig verwijtbare criminele gedragingen, waarvan veelal derden het slachtoffer zijn. De rechtbank overwoog dat de gedragingen door hun frequentie en als gevolg van de intimidatie die van het optreden door leden van een duidelijk herkenbare groep als Satudarah uitgaat, uitstraling naar een wijdere kring van niet-betrokken burgers heeft en dat de gedragingen van leden van Satudarah een wezenlijke aantasting vormen van de veiligheid van de samenleving en de vrijheid van burgers om naar eigen inzicht deel te nemen aan het maatschappelijk verkeer. De rechtbank voegde daaraan toe dat deze veelvuldige en voortdurende inbreuken op de openbare orde de samenleving ontwrichten of kunnen ontwrichten (2.20). Nu noch tegen de feitelijke vaststelling door de rechtbank, noch tegen deze conclusie een grief is gericht, gaat ook het hof ervan uit dat de (strafbare) gedragingen van leden van Satudarah een inbreuk maken op de openbare orde en de samenleving ontwrichten of kunnen ontwrichten.
Met betrekking tot de verbodenverklaring en de noodzakelijke ontbinding heeft het hof het volgende overwogen:
16.1
Een verbodenverklaring is slechts aanvaardbaar indien zij kan worden aangemerkt als een noodzakelijke maatregel om gedragingen te voorkomen die een daadwerkelijke en ernstige aantasting vormen van als wezenlijk ervaren beginselen van ons rechtsstelsel en die de samenleving ontwrichten en kunnen ontwrichten. In deze toets liggen de beginselen van proportionaliteit en subsidiariteit besloten.
16.2
Uit de door de rechtbank aangehaalde feiten blijkt dat er binnen Satudarah een hiërarchische structuur bestaat met eigen normen en regels waaraan de geldende wetten en de belangen van derden ondergeschikt zijn gemaakt. Het in stand houden van een dergelijke cultuur, waarbij geweld wordt aangemoedigd en het plegen van strafbare feiten wordt gestimuleerd en gerespecteerd, is zoals hierboven al is overwogen, in strijd met de openbare orde en kan ontwrichtend werken voor de samenleving. Dat laatste is in het bijzonder het geval indien het geweld in de openbare ruimte wordt gepleegd waarbij derden ongewild toeschouwer en/of toevallig slachtoffer van het geweld zijn. De door de rechtbank aangehaalde confrontaties met rivaliserende motorclubs ontregelen de openbare orde en kunnen door de dreiging met geweld of het daadwerkelijk toegepaste geweld ontwrichtend op de samenleving werken. Ook overigens kan de cultuur waarin geweld en het plegen van strafbare feiten tot aanzien leidt ertoe leiden dat dit geweld in de openbare ruimte wordt toegepast en dus tot ontwrichting van de samenleving leidt.
16.3
Onvoldoende weersproken is dat het OM tegen individuele leden van Satudarah strafrechtelijk optreedt. Dat strafrechtelijk optreden heeft er evenwel niet toe geleid dat de binnen Satudarah bestaande cultuur waarin criminele activiteiten worden aangemoedigd, is veranderd en heeft er evenmin aan in de weg gestaan dat Satudarah de door de rechtbank vastgestelde werkzaamheid in strijd met de openbare orde heeft ontwikkeld en heeft laten voortbestaan. Het hof onderschrijft daarom de conclusie van het OM dat het strafrechtelijk optreden alleen niet voldoende is om die werkzaamheid te beëindigen. Een verbodenverklaring en een ontbinding van Satudarah is daarom proportioneel en noodzakelijk om die werkzaamheid te beëindigen.
16.4
Het hof deelt niet de visie van Satudarah dat een verbod in het geheel geen gevolgen heeft. Zoals de rechtbank terecht heeft overwogen zal een verbod en ontbinding ertoe leiden dat Satudarah ophoudt te bestaan, zodat aan haar naam, logo’s en spreuken een einde komt en dat het vermogen wordt geliquideerd. De werving van nieuwe leden komt ten einde en ook de dreiging van geweld tussen Satudarah en andere motorclubs. Satudarah zal dus uit het straatbeeld verdwijnen. (…)
In artikel 140, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr) is de voortzetting van de werkzaamheid van een organisatie die bij onherroepelijke rechterlijke beslissing verboden is verklaard strafbaar gesteld. Artikel 140, tweede lid, Sr ziet daarmee op de strafbaarstelling van het negeren van een (onherroepelijke) rechterlijke beslissing.
De reikwijdte van artikel 140, tweede lid, Sr is aangepast ten gevolge van de Wet tot wijziging van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek ter verruiming van de mogelijkheden tot het verbieden van rechtspersonen (Stb. 2021, 310), die per 1 januari 2022 in werking is getreden. In het kader van de behandeling van deze wet heeft de wetgever het volgende gesteld:
De kern van artikel 140 lid 2 Sr is dat de voortzetting van activiteiten van een ex artikel 2:20 BW onherroepelijk verboden rechtspersoon strafbaar is. Die strafbaarheid staat los van de vraag welke activiteiten of welke doelen aanleiding zijn geweest voor de verbodenverklaring zelf. Dit uitgangspunt geldt ongeacht de vorm waarin de voortzetting plaatsvindt, of het directe dan wel indirecte karakter van de voortzetting. In die zin past een ruime uitleg bij het begrip "voortzetting van de werkzaamheid", bedoeld in artikel 140 lid 2 Sr. Over de vraag op welke concrete wijzen de voortzetting zoal z’n beslag kan krijgen, zwijgt artikel 140 lid 2 Sr. Voortzettingsgedragingen kunnen zich in velerlei vorm voordoen. Het gaat daarbij om iedere gedraging die ten dienste staat aan het voortbestaan van de verboden organisatie. Ter illustratie zij gewezen op: het organiseren van een betoging, evenement of vergadering, het oprichten van een nieuwe (vergelijkbare) organisatie, het voeren van een ledenadministratie, het "in de lucht" houden van een website en het houden van fondsenwervingsacties ten behoeve van een verboden rechtspersoon of een daarmee vergelijkbare opvolger. Een combinatie van dergelijke factoren levert eerder bewijs op van de voortzetting van de activiteiten van een verboden rechtspersoon. De casuïstiek is hier dermate groot, dat iedere wettelijke opsomming, zelfs een indicatieve, bij voorbaat te kort zou schieten, en voor de rechtsontwikkeling misschien zelfs een onnodig verstarrend effect zou kunnen hebben.
De Hoge Raad heeft zich recent ook uitgelaten over de reikwijdte van het begrip “voorzetting van de werkzaamheid”.De zaak waarin de Hoge Raad dit deed zag op een verdenking van deelname aan de voortzetting van de werkzaamheid van de Bandidos Motorcycle Club Holland, die eveneens bij onherroepelijke beslissing van de Hoge Raad verboden is verklaard, door onder meer gekleed met een baseballpet met een opdruk van het logo en de naam van de Bandidos en/of gekleed in een T-shirt met een opdruk van het logo van de Bandidos naar de ingang van een gerechtsgebouw te lopen. Het hof had verdachte vrijgesproken.
De Hoge Raad heeft onder meer het volgende overwogen:
2.5
(…) het hof terecht tot uitgangspunt heeft genomen dat het bestanddeel ‘voortzetting van de werkzaamheid’ in artikel 140 lid 2 (oud) Sr betrekking heeft op iedere gedraging die ten dienste staat aan het voortbestaan van de verboden organisatie. Het hof heeft niettemin met zijn beslissing dat de tenlastegelegde gedraging niet kan worden aangemerkt als ‘voortzetting van de werkzaamheid’ blijk gegeven van een te beperkte uitleg van dat bestanddeel. Daarvoor is allereerst van belang dat de in artikel 140 lid 2 (oud) Sr strafbaar gestelde gedraging een delict tegen de openbare orde is en dat – mede in het licht van wat onder 2.3.2 is weergegeven uit de totstandkomingsgeschiedenis van het wetsvoorstel dat heeft geleid tot een verduidelijking van artikel 140 lid 2 Sr – aan het bestanddeel ‘voortzetting van de werkzaamheid’ een ruime uitleg toekomt, waarbij de wetgever onder meer het oog heeft op het organiseren van een betoging, evenement of vergadering. Daarnaast neemt de Hoge Raad in aanmerking dat het hof over de aard van de tenlastegelegde gedraging en de omstandigheden waaronder deze heeft plaatsgevonden, heeft vastgesteld dat de verdachte op weg was naar de ingang van een publieke ruimte – een gerechtsgebouw –, dat hij kleding en accessoires droeg met aanduidingen en tekens die verwezen naar BMC Holland en dat in dat gerechtsgebouw een zitting zou plaatsvinden tegen leden van de motorclub Bandidos Sittard. In dat verband is nog van belang dat uit de door het hof in zijn beslissing in aanmerking genomen omstandigheden die in de procedure over de verbodenverklaring zijn vastgesteld, naar voren komt dat “uit de uitingen en gedragingen die als een eigen werkzaamheid aan BMC Holland kunnen worden toegerekend, blijkt dat het toepassen van geweld, ook in de openbare ruimte, niet wordt geschuwd, maar wordt aangemoedigd én gebagatelliseerd” en dat “de leden bewust de naam ‘Bandidos’ of hun ‘colors’ [gebruiken] om hun daden en woorden kracht bij te zetten”.
Deze zaak
Vastgesteld kan worden dat op 4 november 2022 op [motorbeurs] 2022 te [plaats 2] , een motorbeurs, een stand stond met daarin drie banners. Op die banners waren afgebeeld het logo, de colors en de letters van [naam 1] . Verdachte en medeverdachte [C] waren bij deze stand aanwezig.
Het logo van [naam 1] dat op de banners was te zien, is identiek aan het clublogo van Saudarah [plaats 1] , één van de expliciet verboden verklaarde support clubs van de eveneens verboden verklaarde organisatie Satudarah. Naast het identieke clublogo zijn dezelfde clubkleuren gebruikt, hetzelfde lettertype en verdere vormgeving; de totaalindruk van de afgebeelde logo’s en tekst stemt volledig overeen.
Het gebruik van logo's, colors en teksten in een specifieke vormgeving maakt een (motor)club naar buiten toe herkenbaar en identificeerbaar. Uit de feiten die in het kader van de verbodenverklaring van Satudarah (en Saudarah) zijn vastgesteld, kan worden afgeleid dat de waarden en clubcultuur van de motorclub Satudarah een intimiderend en crimineel karakter hebben. Overwogen is dat de gedragingen door hun frequentie en als gevolg van de intimidatie die van het optreden door leden van een duidelijk herkenbare groep als Satudarah uitgaat, uitstraling naar een wijdere kring van niet-betrokken burgers heeft en dat de gedragingen van leden van Satudarah een wezenlijke aantasting vormen van de veiligheid van de samenleving en de vrijheid van burgers om naar eigen inzicht deel te nemen aan het maatschappelijk verkeer. Als gevolg hiervan heeft het (gecombineerd) gebruik van de colors, logo’s en lettertype een intimiderend karakter gekregen, waarvan (zoals in geval van motorclub Bandidos al is vastgesteld), door motorclubs ook gebruik wordt gemaakt om hun daden en woorden kracht bij te zetten.
De verbodenverklaring en ontbinding van Satudarah (en Saudarah) heeft volgens de rechterlijke uitspraken tot doel om Satudarah te laten ophouden te bestaan, zodat ook aan zijn naam, logo’s en spreuken een einde zou komen. Satudarah zou daarmee uit het straatbeeld verdwijnen. Door op de motorbeurs banners te plaatsen, waarvan het logo identiek is aan dat van Saudarah en de letters gelijk zijn qua kleurstelling en type aan het als merk gedeponeerde en door Satudarah gebruikte lettertype, hebben verdachte en zijn medeverdachte de verboden organisatie Satudarah teruggebracht in de openbare ruimte.
Dat het de bedoeling was om met behulp van de stand van [naam 1] Satudarah terug te brengen in de openbare ruimte, volgt ook uit de groepschat die is aangetroffen op de cryptocommunicatiedienst [platform] . Daarbij is van belang te benoemen dat alle geïdentificeerde gebruikers van die chat banden hadden met Satudarah en dat in alle andere (niet voor het bewijs gebruikte) chatgesprekken die de rechtbank heeft kunnen inzien, steeds werd gesproken over activiteiten van Satudarah. Niet alleen bij al die andere chatgesprekken, maar ook bij het (voor het bewijs gebruikte) bericht met foto van de stand van [naam 1] en de reacties daarop, werden bovendien hartjes geplaatst in zwart en geel, de kleuren van Satudarah. De leden van de groepschat werden daarnaast met een bericht dat werd afgesloten met ‘STTS’ (Satudarah Tetap, Tetap Satudarah ofwel Satudarah forever, forever Satudarah) opgeroepen zich als club bij de [motorbeurs] te profileren door daar per chapter met een ‘fatsoenlijke delegatie’ met motoren aanwezig te zijn. Een oproep waaraan, blijkens de in de chat gedeelde foto van de stand, gehoor is gegeven.
De rechtbank concludeert, op grond van het voorgaande, dat het gebruik van het logo, de colors en de letters van [naam 1] in de openbare ruimte – zoals in dit geval in een stand op een motorbeurs – een handeling is, die in zodanige mate te identificeren is met de verboden organisaties Saudarah en/of Satudarah, dat het hier gaat om een gedraging die ten dienste staat aan het voortbestaan van die verboden organisatie(s). Daarmee is, naar het oordeel van de rechtbank, voldaan aan de betekenis van het bestanddeel voortzetting van de werkzaamheid van de verboden organisatie(s), zoals deze blijkt uit de wetsgeschiedenis en uitleg door de Hoge Raad.
De rechtbank ziet in de wetgeschiedenis van artikel 140, tweede lid, Sr geen aanknopingspunten voor het door de verdediging ingenomen standpunt dat voor een bewezenverklaring van ‘voortzetting van de werkzaamheid’ is vereist dat sprake is van het plegen van nieuwe strafbare feiten. De wetgever heeft uitdrukkelijk gesteld dat de strafbaarheid van artikel 140, tweede lid, Sr los staat van de vraag welke activiteiten of welke doelen aanleiding zijn geweest voor de verbodenverklaring zelf.
Medeverdachte [C] was de standhouder van de stand van [naam 1] . Daarover bestaat geen discussie. Aan de orde is de vraag wat de rol van verdachte was bij deze stand.
De rechtbank ziet voldoende bewijs voor de vaststelling dat verdachte de stand heeft geregeld. Bij de foto van de stand van [naam 1] in de [platform] chat staat: “Alle credits voor [naam 4] voor het regelen van de stand en de opbouw ervan. (…) Good old Treasure, en dat op zijn verjaardag”. De datum van het bericht, 3 november 2022, is tevens de datum van de verjaardag van verdachte. Uit de tekst van de patches op het hesje op de foto van verdachte die de officier van justitie bij het requisitoir heeft gevoegd, blijkt dat verdachte [functie 1] Southwest is.
Door de stand te regelen en samen met standhouder medeverdachte [C] aanwezig te zijn op de beurs, is naar het oordeel van de rechtbank sprake van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en medeverdachte [C] om van medeplegen te kunnen spreken.
Vrijspraak voortzetting Saudarah en/of Satudarah
Dat in de onderhavige zaak sprake is van een voortzetting van de werkzaamheid van de verboden organisatie Saudarah en/of Satudarah, betekent nog niet dat [naam 1] ook een opvolger is van Satudarah dan wel van één van zijn supportclubs Saudarah. De rechtbank is het met de raadsman eens dat daarvoor onvoldoende bewijs aanwezig is in het dossier. Zoals de rechtbank Noord-Holland ook in eerdere uitspraken heeft overwogen, bevat het dossier geen informatie over constituerende elementen als de opbouw en organisatie van [naam 1] , de datum van oprichting, de grootte en samenstelling van het ledenbestand et cetera. Van dit onderdeel van de tenlastelegging zal de rechtbank verdachte dan ook vrijspreken. De rechtbank ziet dit echter niet als essentieel onderdeel van de tenlastelegging, zodat de vrijspraak hiervan niet aan een bewezenverklaring in deze zaak van een gedraging als bedoeld in artikel 140, tweede lid, Sr in de weg staat.