Uitspraak
RECHTBANK DEN HAAG
OPENBAAR MINISTERIE (Landelijk Parket),
domicilie kiezende bij het Landelijk Parket te Rotterdam gevestigd te Rotterdam,
hierna ook te noemen: OM,
tevens naar buiten tredend als ‘Black and Yellow Nation’,
hierna ook te noemen Satudarah,
1.De procedure
- het verzoekschrift, door de rechtbank ontvangen op 29 september 2017, met de bijlagen 1 tot en met 6;
- de aanvulling op het verzoekschrift;
- het verweerschrift;
- de mondelinge behandeling op 8 mei 2018, waarbij namens verzoekster mr. T.A.M. van de Ven en mr. M.E. de Meijer, en namens verweerster mr. J.J.J. van Rijsbergen en mr. E. Thomas aanwezig waren, die allen het woord hebben gevoerd, verzoekster aan de hand van (overgelegde) pleitaantekeningen;
- de “reactie naar aanleiding van schriftelijk pleidooi officier van justitie” van de zijde van verweerster van 15 mei 2018;
- het vervolg van de mondelinge behandeling op 16 mei 2018 waarbij mrs. Van de Ven en Meijer alsmede mrs. Van Rijsbergen en Thomas het woord hebben gevoerd, en verzoekster andermaal (overgelegde) pleitaantekeningen heeft gebruikt;
- de mededeling van de rechtbank, aan het slot van de mondeling behandeling, dat op 18 juni 2018 uitspraak zal worden gedaan.
2.De beoordeling
- het gebruik van uniforme clubkleding,
- de presentatie op door Satudarah onderhouden websites,
- gezamenlijk uitgevoerde activiteiten,
- de hiërarchische structuur (waarbij bestuursleden op nationaal niveau een bepalende invloed hebben op het beleid van de verschillende chapters),
- de interne regels en de verplichting tot afdracht van contributie door chapters aan de landelijke vereniging.
Op de positie van de support clubs zal de rechtbank later, in r.o. 2.36-2.38 van deze beschikking, afzonderlijk aandacht besteden; zij blijven voorlopig buiten beschouwing.
Artikel 8 van de Grondwet staat toe dat dit grondrecht wordt beperkt, maar dat kan uitsluitend bij wet in formele zin, mits die beperking geschiedt in het belang van de openbare orde.
Slechts handelingen die inbreuk maken op de algemeen aanvaarde grondvesten van ons rechtsstelsel, kunnen het verbod van een vereniging(…)
rechtvaardigen”, zie K 17 476, 1984-1985, nrs 5-7, MvA, paragraaf 8. In diezelfde memorie van antwoord heeft de minister voorbeelden genoemd die gemeen hebben dat sprake is van een aantasting van de als wezenlijk ervaren beginselen van ons rechtsstelsel die, indien op grote schaal toegepast, ontwrichtend zou kunnen zijn voor de samenleving. In zijn beschikking van 18 april 2014, ECLI:NL:HR:2014:948 (Martijn), heeft de Hoge Raad die terughoudendheid onderstreept.
In artikel 53 EVRM wordt met zoveel woorden bevestigd dat het EVRM niet afdoet aan de ruimere bescherming die het nationale recht van een verdragsstaat (in casu het Nederlandse recht) biedt tegen aantasting van enig grondrecht. Of het Nederlandse recht meer bescherming biedt dan het EVRM moet worden beoordeeld naar het (nationale) recht zoals het is (dus met inbegrip van het toetsingsverbod van artikel 120 Grondwet), niet naar het nationale recht zoals dat in de ogen van Satudarah behoort te zijn. Anders gezegd: tot de regels van nationaal recht behoort in Nederland nu eenmaal nog steeds het toetsingsverbod van artikel 120 Grondwet. De rechter kan artikel 2:20 BW daarom niet toetsen aan de Grondwet.
Naar het oordeel van de rechtbank kan hierover redelijkerwijs geen twijfel bestaan, zodat er geen aanleiding bestaat voor het stellen van een prejudiciële vraag.
De rechtbank ziet dat anders. Zoals hierboven, in 2.6, al is beschreven heeft de Minister van Justitie in de daar genoemde memorie van antwoord een algemene norm genoemd ter beoordeling van de vraag of van werkzaamheid in strijd met de openbare orde sprake is. In die norm ligt de terughoudendheid die bij de toepassing van artikel 2:20 BW betracht moet worden nadrukkelijk besloten. De minister heeft enkele voorbeelden genoemd van gevallen waarin verbodenverklaring geëigend is, maar hij heeft geen limitatieve opsomming willen geven. De minister schreef: “
De rechtsovertuiging staat niet stil. Stolling van de nu heersende mening in een opsomming leidt op den duur tot verstarring.” (K 17 476, 1984/1985, nrs. 5-7, MvA, blz. 4). Satudarah ziet er ten onrechte aan voorbij dat de minister nadrukkelijk daarmee ruimte heeft willen geven aan rechtsontwikkeling en dus voor toepassing in gevallen die hem wellicht toen niet direct voor ogen stonden, mits de benadrukte terughoudendheid maar in acht wordt genomen.
De rechtbank moet, onder deze omstandigheden, het door het OM in het verzoekschrift gestelde als onvoldoende gemotiveerd weersproken en dus tegenover Satudarah vaststaand, beschouwen.
Een thematische weergave van een deel van de gestelde feiten en omstandigheden die voor de beoordeling van belang zijn luidt als volgt.
Strijd met rivaliserende motorclubs
Geweld en dreigen met geweld tegen andere motorclubs
Geweld en dreigen met geweld tegen andere personen
Verdovende middelen
Wapens
Afpersing
Overige misdrijven
gekke dingen” zou doen. [28] Eenzelfde intimiderend gedrag is waarneembaar bij getuigen. Zo is op 3 oktober 2015 bij de politie Heerlen aangifte gedaan van mishandeling, waarbij de getuige verklaarde dat gezegd is dat “
ze wisten wie ik was en waar ik woonde.
Ook datze
mijn kop hadden herkend”. [29]
- het opgeven van een valse naam door leden van Satudarah,
- het opleggen van een zwijgplicht met het oog op politieonderzoeken,
- intimidatie,
- bedreiging van politiemensen en andere ambtenaren en
- het gebruik van zogenoemde jammers.
Deze gedragingen van leden van Satudarah vormen een wezenlijke aantasting van de veiligheid van de samenleving en de vrijheid van burgers om naar eigen inzicht deel te nemen aan het maatschappelijk verkeer. Leden van Satudarah maken al gedurende een reeks van jaren inbreuk op deze voor de Nederlandse samenleving fundamentele waarden. Deze veelvuldige en voortdurende inbreuken op de openbare orde ontwrichten de samenleving of kunnen de samenleving ontwrichten.
In het vonnis overwoog de rechtbank dat [A] een ander Satudarah-lid, middels een ping, (tevergeefs) opdracht had gegeven om het wapen op te ruimen om te voorkomen dat de politie het zou vinden. [31]
“Maar na dit gesprek, praat nooit meer over een ander chapter, want je krijgt bad standing. Dan slaan we je in elkaar.” [32]
gelult”. Hij is vervolgens onverwacht geslagen, maar wilde geen aangifte doen omdat hij vreesde voor zijn leven. In het proces-verbaal dat van deze gebeurtenis is opgesteld, is eveneens opgenomen dat meerdere leden van het chapter Nijmegen zijn mishandeld en dat onder meer [A] hierbij actief betrokken was. [33]
Luister, die 20 pakken we hem allemaal af”. [34]
De opdrachten werden doorgegeven door de officieren. De opdrachten moest je uitvoeren. Alleen als je een heel gegronde reden hebben[sic]
dan kon je er onderuit”.
Ik ben tenslotte president en als ik zeg dat ze achter mij aan moeten rijden dan doen ze dat ook. (…) Als ik als president linksaf ga dan volgt de rest ook.”
code rood”, wat volgens de in dat gesprek gegeven uitleg betekent dat Satudarah-leden geacht worden zich met medeneming van wapens naar het clubhuis te begeven en daar te horen krijgen waar en waarvoor deze gebruikt moeten worden. Verder wordt in één van de bijlagen bij het verzoekschrift [35] melding gemaakt van een ernstige mishandeling op 27 februari 2011 in Tilburg. Hierover is door een getuige verklaard dat een bestuurslid van Satudarah zou hebben verteld dat hij nieuwe leden de opdracht heeft gegeven zich te bewijzen en daarvoor een willekeurig slachtoffer heeft aangewezen. Satudarah heeft het bestaan van hiërarchische verhoudingen noch het gebruik daarvan ten behoeve van het plegen van strafbare feiten (gemotiveerd) betwist.
In de beschikking wordt gewezen op het feit dat leidinggevenden vanuit Nederland illegale invoer van verdovende middelen uit Nederland in Duitsland coördineren. Ook wordt verwezen naar wapenhandel en wordt als voorbeeld genoemd de invoer van wapens die in het clubhuis van het Satudarah chapter in Tilburg aan Duitse Satudarah-leden worden overhandigd.
Ook wijst het OM op de gang van zaken rond de “1%-patch”. In de documentaire Satudarah - One blood is te zien dat deze patch ten overstaan van andere leden van Satudarah wordt uitgereikt voor “een daad van agressie” en het hardhandig de kop indrukken van een probleem. Dat hiermee is gedoeld op een stevige mondelinge reprimande, zoals in het verweerschrift wordt geopperd, acht de rechtbank, gezien de gekozen bewoordingen, ongeloofwaardig. Dat niet exact bekend is voor welk gedrag de 1%-patch is uitgereikt doet verder ook niet ter zake. Waar het om gaat is dat door de gebruikte bewoordingen bewust een sfeer wordt gecreëerd waarin agressie en hardhandig optreden gestimuleerd worden.
Bij de gebeurtenissen rond de Loosduinse Motorvereniging ging het om aansluiting bij Satudarah. Daarbij was niet een geschil tussen Satudarah-leden persoonlijk aan de orde, maar ging het om een ingrijpen namens of in het belang van Satudarah, als vereniging.
Verder vond de afpersing/mishandeling in mei 2015 in Limburg plaats vanwege negatieve uitlatingen over Satudarah, niet over een individueel lid. De beveiliger van de Twentse horecaondernemingen diende bij wijze van sponsoring een bedrag over te maken ten behoeve van het clubhuis van Satudarah. Ook hier gaat het dus niet om een voorval waarbij ‘slechts’ of ‘toevallig’ een individueel lid is betrokken, maar om een geweldsincident of geweldsdreiging waarbij het belang van de vereniging nadrukkelijk werd gediend.
Ook de in Brazilië gearresteerde drugssmokkelaar noemde niet de naam van een lid van Satudarah, maar de naam van de vereniging zelf geadresseerde als adressant van de cocaïne.
Satudarah heeft niet (gemotiveerd) betwist dat deze handelingen namens of in haar belang en met (stilzwijgende) instemming van de bestuurders van de vereniging zijn verricht. Ook deze omstandigheden geven mede grond om de betreffende gedragingen toe te rekenen aan de vereniging zelf.
De rechtbank komt hierdoor niet tot een ander oordeel. Het is niet geheel ondenkbaar dat leden van Satudarah wederom samenkomen, mogelijk in het verband van een nieuwe vereniging. Dat neemt echter niet weg dat met de verbodenverklaring Satudarah ter ziele is gegaan en dat aan alles wat met het uiterlijk vertoon van Satudarah verband houdt, zoals de naam, logo’s en spreuken een einde komt.. Het vermogen van de vereniging wordt geliquideerd. Een doorstart van de activiteiten van Satudarah is voor zover niet onmogelijk dan toch in ieder geval aanzienlijk bemoeilijkt, en dat alleen al is voldoende reden de verbodenverklaring uit te spreken.
De rechtbank laat daarbij in het midden of het voortzetten van zekere activiteiten van Satudarah onder een andere naam na de verbodenverklaring niet evenzeer onder de werking van de verbodenverklaring valt, zoals het OM verdedigt. Daarvoor valt iets te zeggen als de voortzetting te in meer of mindere mate te identificeren is met de verboden rechtspersoon. De rechtbank hoeft daarover nu niet te oordelen.
De ontbinding heeft tot gevolg dat Satudarah in Nederland uitsluitend nog voortbestaat ten behoeve van de vereffening, aangenomen dat de vereniging baten heeft (artikel 2:19 lid 4 BW). Ten behoeve van deze vereffening zal de rechtbank een vereffenaar benoemen, zoals het OM heeft verzocht. De rechtbank zal het OM in de gelegenheid stellen om zich schriftelijk uit te laten over een geschikte kandidaat voor de benoeming tot vereffenaar.
De rechtbank ziet, gelet op de op dit punt duidelijke tekst van de wet en het ontbreken van enig aanknopingspunt in de wetsgeschiedenis voor de stelling dat het vereffeningssaldo bij een verboden verklaarde rechtspersoon aan de staat zou toevallen, geen grond voor toewijzing voor dit verzoek.
Satudarah heeft nog gesuggereerd dat haar bestuurders die kans mogelijk niet hebben omdat kan blijken dat er geen baten zijn, en in dat geval de vereniging dadelijk ophoudt te bestaan, artikel 2:19 lid 4 BW. Daarom zou uitvoerbaar bij voorraadverklaring achterwege moeten blijven, aldus Satudarah.
Naar het oordeel van de rechtbank komt de vereniging wel de bevoegdheid toe tegen de (uitvoerbaar bij voorraad verklaarde) verbodenverklaring en ontbinding op te komen, zelfs al heeft de rechtspersoon opgehouden te bestaan op de voet van artikel 2:19 lid 4 BW. Alleen al het feit dat het hier gaat om een beschikking die een inbreuk maakt op een grondrecht, rechtvaardigt dat de ten tijde van de ontbinding zittende bestuurders de (beperkte) bevoegdheid behouden tegen de verbodenverklaring en ontbinding in rechte op te komen. Dit brengt met zich dat in een geval als dit het bepaalde in artikel 245 Rv. niet onverkort toepassing kan vinden voor zover de bestuurders geen misbruik maken van hun (beperkte) bevoegdheid.