ECLI:NL:RBMNE:2024:7580

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
12 december 2024
Publicatiedatum
24 februari 2025
Zaaknummer
UTR 23/2077
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag bijzondere bijstand voor kosten elektrisch fornuis

In deze zaak heeft eiser op 10 januari 2023 een aanvraag ingediend voor bijzondere bijstand voor de kosten van een elektrisch fornuis, omdat hij wilde overstappen van gas naar elektrisch in verband met de stijgende gasprijzen. Verweerder heeft deze aanvraag op 5 april 2023 afgewezen, omdat de kosten niet individueel noodzakelijk zouden zijn en niet voortvloeien uit bijzondere omstandigheden. Eiser heeft bezwaar gemaakt, maar het bestreden besluit van 26 april 2023 bevestigde de afwijzing. Eiser heeft vervolgens beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening. De rechtbank heeft op 19 september 2024 vragen gesteld aan verweerder, die op 15 oktober 2024 zijn beantwoord. De rechtbank heeft besloten geen zitting te houden en het onderzoek gesloten.

De rechtbank heeft beoordeeld of de afwijzing van de aanvraag om bijzondere bijstand terecht was. De rechtbank concludeert dat de kosten voor het elektrisch fornuis niet (individueel) noodzakelijk zijn, omdat de reden voor de aanvraag, namelijk besparing op gas, niet voldoende is. De rechtbank heeft ook overwogen of eiser aannemelijk heeft gemaakt dat de kosten voortvloeien uit bijzondere omstandigheden, maar oordeelt dat hij hierin niet is geslaagd. Eiser heeft een inkomen op bijstandsniveau, en de rechtbank oordeelt dat hij voldoende draagkracht heeft om de kosten zelf te betalen. Eiser heeft niet aangetoond dat hij niet kon reserveren voor de kosten van het fornuis, en de rechtbank wijst zijn beroep ongegrond. De rechtbank heeft ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen, omdat de redelijke termijn niet is overschreden.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Bestuursrecht
zaaknummers: UTR 23/2077 (beroep) en UTR 23/1552 (voorlopige voorziening)
uitspraak van de enkelvoudige kamer en de voorzieningenrechter van 12 december 2024 in de zaak tussen

[eiser] , uit [plaats] , eiser

en

het dagelijks bestuur van de RDWI, verweerder,

(gemachtigde: mr. A. Hoekerd).

Inleiding

1. Eiser heeft op 10 januari 2023 een aanvraag om bijzondere bijstand ingediend voor de kosten van een elektrisch fornuis met oven (hierna: elektrisch fornuis) omdat hij wegens de stijgende gasprijs wilde overstappen van een gasfornuis op een elektrisch fornuis.
1.1.
Met het besluit van 5 april 2023 (primaire besluit) heeft verweerder deze aanvraag afgewezen omdat de kosten niet individueel noodzakelijk zijn en de kosten niet voortvloeien uit bijzondere omstandigheden. Eiser heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt. Met het bestreden besluit van 26 april 2023 op het bezwaar van eiser is verweerder bij de afwijzing van de aanvraag gebleven.
1.2.
Eiser heeft tegen dit besluit beroep ingesteld. Eiser heeft verder de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
1.3.
De rechtbank heeft op 19 september 2024 een aantal vragen gesteld aan verweerder. Op 15 oktober 2024 heeft verweerder gereageerd. Eiser heeft hier vervolgens op 24 en 25 oktober 2024 op gereageerd.
1.4.
De rechtbank heeft partijen laten weten dat zij een zitting niet nodig vindt en gevraagd of zij het daarmee eens zijn. Omdat partijen daarna niet om een zitting hebben gevraagd, heeft de rechtbank het onderzoek gesloten en de zaak niet behandeld op een zitting.

Beoordeling door de rechtbank

Samenvatting
2. De rechtbank beoordeelt in deze zaak of verweerder de aanvraag om bijzondere bijstand voor een elektrisch fornuis terecht heeft afgewezen. De rechtbank beoordeelt deze vraag aan de hand van de argumenten die eiser heeft aangevoerd, de beroepsgronden.
3. De rechtbank oordeelt dat het beroep ongegrond is. Dit betekent dat verweerder de aanvraag om bijzondere bijstand voor de kosten van een elektrisch fornuis terecht heeft afgewezen. Eiser krijgt dus geen gelijk. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Wat is het toetsingskader?
4. De rechtbank beoordeelt deze zaak naar de situatie zoals die was op het moment dat eiser de aanvraag om bijzondere bijstand deed en verweerder op die aanvraag heeft beslist. De te beoordelen periode loopt in deze zaak van 10 januari 2023 tot en met 5 april 2023. [1] Dit betekent dat de rechtbank feiten en omstandigheden die zich daarna hebben voorgedaan – zoals het feit dat eisers echtgenote inmiddels in Nederland woont – niet bij de beoordeling van dit beroep betrekt.
5. Iemand die bijzondere bijstand aanvraagt moet aannemelijk maken dat wordt voldaan aan de voorwaarden voor toekenning. Die voorwaarden staan in artikel 35 van de Participatiewet (Pw). Bij de toepassing van artikel 35, eerste lid, van de Pw dient eerst beoordeeld te worden of de kosten waarvoor bijzondere bijstand wordt gevraagd zich voordoen, vervolgens of die kosten in het individuele geval van de betrokkene noodzakelijk zijn en daarna of die kosten voortvloeien uit bijzondere omstandigheden. Ten slotte dient de vraag te worden beantwoord of de betrokkene voldoende draagkracht heeft om die kosten zelf te voldoen.
6. De omstandigheid dat de betrokkene al dan niet de mogelijkheid heeft gehad te reserveren voor de kosten waarvoor bijzondere bijstand wordt gevraagd, is een aspect dat moet worden beoordeeld in het kader van de vraag of de zich voordoende, noodzakelijke kosten voortvloeien uit bijzondere omstandigheden.
7. De kosten van de aanschaf, het onderhoud en de vervanging van duurzame gebruiksgoederen zoals een fornuis, worden gerekend tot de incidenteel voorkomende algemeen noodzakelijke kosten van bestaan. Dit betekent dat iedereen deze kosten op enig moment zal moeten maken. Deze kosten dienen daarom in beginsel te worden voldaan uit het inkomen; vooraf door middel van reservering (sparen) of achteraf door middel van gespreide betaling (lenen). De Pw gaat er vanuit dat (ook) iemand met een inkomen op bijstandsniveau deze kosten zelf betaalt. Voor deze kosten kan wel bijzondere bijstand worden verleend als een iemand wegens bijzondere omstandigheden die kosten niet uit de algemene bijstand en de aanwezige draagkracht kan betalen. [2]
Zijn de kosten van het fornuis (individueel) noodzakelijk?
8. Niet in geschil is dat de kosten zich voordoen. Verweerder heeft de aanvraag allereerst afgewezen omdat de kosten voor een elektrisch fornuis niet (individueel) noodzakelijk zijn. Eiser voert aan dat de kosten wel noodzakelijk zijn.
9. De rechtbank oordeelt dat verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat de door eiser gegeven reden voor de aanvraag – besparing op hoge kosten van gas – een elektrisch fornuis wellicht wenselijk maakt, maar de vervanging van het gasfornuis niet (individueel) noodzakelijk maakt. De gestegen energieprijzen gelden immers voor iedereen in Nederland. Dat het gasfornuis oud, kapot en aan vervanging toe zou zijn, zou de kosten mogelijk individueel noodzakelijk maken, maar dit was niet de oorspronkelijke reden voor de aanvraag. Deze feiten en omstandigheden kwamen pas aan bod tijdens de behandeling van het bezwaar. Eiser zou zijn gasfornuis namelijk pas in het weekend van 22 en 23 april 2023 hebben weggedaan. Ten tijde van de aanvraag speelde dit niet, althans eiser heeft dit niet aan zijn aanvraag ten grondslag gelegd.
10. Hieruit volgt dat verweerder de aanvraag terecht heeft afgewezen omdat de kosten voor een elektrisch fornuis niet (individueel) noodzakelijk zijn.
11. Dat de kosten voor een elektrisch fornuis niet noodzakelijk zijn is in principe al voldoende voor het afwijzen van de aanvraag om bijzondere bijstand. De rechtbank ziet echter aanleiding om ook te beoordelen of verweerder zich op het standpunt mocht stellen dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat de kosten voortvloeien uit bijzondere omstandigheden. De rechtbank vindt dat het geen recht doet aan de zaak om dit niet te beoordelen omdat de discussie tussen partijen met name is gegaan over de vraag of eiser gezien de hoogte van zijn inkomen/draagkracht voor de kosten van het fornuis kon reserveren. Gezien de duur van de procedure en de tijd en energie die partijen in de zaak hebben gestoken, vindt de rechtbank het belangrijk dat ook deze vraag wordt beantwoord.
Heeft eiser aannemelijk gemaakt dat de kosten voortvloeien uit bijzondere omstandigheden?
12. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat de kosten voortvloeien uit bijzondere omstandigheden. Eiser heeft een inkomen op ten minste bijstandsniveau en van hem mag worden verwacht dat hij de kosten van een elektrisch fornuis bestrijdt uit zijn inkomen dan wel door te reserveren of via gespreide betaling (lenen) achteraf.
Heeft verweerder eisers inkomen en draagkracht juist berekend?
13. Eiser voert aan dat hij een inkomen heeft lager dan de voor hem geldende bijstandsnorm zodat hij onvoldoende draagkracht heeft om de kosten van een elektrisch fornuis te betalen. Verweerder heeft ten onrechte bij de berekening van de draagkracht de alleenstaande norm gehanteerd. Ook heeft verweerder een onjuist bedrag aan loonheffingskorting gehanteerd.
14. De rechtbank stelt vast dat verweerder in eerdere besluiten van 25 juni 2021, 26 april 2022 en 10 januari 2023 eisers draagkracht heeft vastgesteld op nihil. De rechtbank begrijpt dat het verwarrend is dat verweerder in het kader van deze aanvraag eisers draagkracht niet – meer – op nihil heeft gesteld. Verweerder heeft evenwel in het verweerschrift toegelicht dat hij voorheen eisers inkomen onjuist heeft berekend. Verweerder heeft uitgelegd hoe hij de hoogte van eisers inkomen (en draagkracht) nu (juist) heeft berekend en deze uitleg kan de rechtbank volgen. Hieronder legt de rechtbank dit uit.
15. Vaststaat dat eiser een uitkering heeft op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wia) en dat deze uitkering ten tijde van de aanvraag om bijzondere bijstand voor het fornuis € 1.922,92 bruto per maand bedroeg. [3] Eisers uitkering bestaat uit een deel ‘Inkomensvoorziening volledig en duurzame arbeidsongeschiktheid’ (IVA) en een verhoging in verband met hulpbehoevendheid. [4] Uit de brief van het Uwv aan eiser van 22 juli 2020 [5] heeft verweerder mogen afleiden dat de totale
brutoWia-uitkering die eiser ontvangt, voor 75% bestaat uit de IVA-uitkering en voor 25% bestaat uit de verhoging in verband met hulpbehoevendheid. Verweerder heeft deze verhoging van 25% niet als inkomen aangemerkt [6] en de bruto Wia-uitkering, exclusief vakantiegeld vastgesteld op € 1.442,19 per maand (€ 1.922,92 x 75%).
16. Anders dan eiser stelt mocht verweerder de loonheffing hanteren die volgens de Groene Maandloon-tabel 2023 hoort bij een inkomen van € 1.442,19. Dat op de betaalspecificaties van het Uwv van 13 maart 2023 en 11 april 2023 een loonheffing staat van € 455,75 komt doordat deze is gebaseerd op de totale (bruto) Wia-uitkering van € 1.922,92 (75% IVAuitkering + 25 % hulpbehoevendheidstoeslag). Verweerder heeft echter voor de loonheffing terecht gerekend met eisers IVA-uitkering van € 1.442,19 (=75% van de bruto Wia-uitkering van € 1.922,92) en daar hoort een lagere loonheffing van € 275,92 bij.
17. Verweerder heeft vervolgens op de juiste wijze de netto Wia-uitkering berekend. Verweerder heeft dit gedaan door de bruto uitkering van € 1.442,19 te verminderen met een bedrag van € 275,92 aan verschuldigde loonheffing. [7] Verweerder komt zo tot een netto
Wia-uitkering van € 1.166,27. Inclusief vakantietoeslag heeft verweerder eisers maandinkomen vastgesteld op € 1.239,10.
18. Wat betreft de draagkracht is van belang dat verweerder voor inrichtingskosten en/of gebruiksgoederen een draagkracht/inkomensgrens van 100% van de van toepassing zijnde bijstandsnorm hanteert. [8] Verweerder heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat de voor eiser van toepassing zijnde bijstandsnorm de norm van een alleenstaande is omdat eiser geen ten laste komende kinderen heeft en een niet rechthebbende partner die – op het moment van de besluitvorming in deze zaak – nog in het buitenland woonachtig was. De alleenstaande norm voor iemand van 21 jaar en ouder maar jonger dan de Aow-leeftijd, bedroeg in 2023 (inclusief vakantietoeslag) € 1.195,66. Verweerder heeft terecht gesteld dat eisers netto maandinkomen inclusief vakantiegeld (€ 1.239,10) hoger is dan de voor hem van toepassing zijnde bijstandsnorm van € 1.195,66.
19. De rechtbank komt dan ook tot de conclusie dat verweerder in het verweerschrift inzichtelijk heeft gemaakt hoe hij eisers maandinkomen en draagkracht heeft berekend en in welk opzicht deze berekening anders is dan daarvoor. Verweerder heeft voldoende gemotiveerd uitgelegd waarom de berekening eerder niet juist was. Hoewel de gewijzigde berekening voor eiser nadelig uitpakt, heeft verweerder voldoende inzichtelijk gemaakt waarom en hoe hij de nieuwe berekening heeft gemaakt. De rechtbank kan de door verweerder gegeven uitleg over deze gewijzigde berekening volgen. Eisers beroepsgrond dat hij een inkomen heeft lager dan de voor hem geldende bijstandsnorm zodat hij onvoldoende draagkracht heeft, slaagt dan ook niet.
Kon eiser reserveren voor de kosten van een nieuw fornuis?
20. Eiser voert verder aan dat hij niet kon reserveren omdat hij € 100,- per maand naar zijn echtgenote in Tunesië stuurt en hij schulden heeft bij de Belastingdienst Toeslagen, de Raad voor de Rechtsbijstand (RvR) en bij familieleden. Ter onderbouwing hiervan heeft eiser stukken overgelegd van – onder meer – de Belastingdienst Toeslagen over het terugbetalen van voorschotten huur- en zorgtoeslag en brieven en facturen van de RvR met betrekking tot betalingen van de (verhoogde) eigen bijdrage.
21. De rechtbank overweegt als volgt in het geval van bijzondere bijstand voor de kosten van incidenteel voorkomende algemeen noodzakelijke bestaanskosten. Als de aanvrager stelt dat hij voor die kosten niet heeft kunnen reserveren door een gebrek aan reserveringsruimte in verband met schulden, dan zal hij dat aannemelijk moeten maken. [9] Dit betekent dat het op eisers weg ligt om aannemelijk te maken dat hij niet kon reserveren voor de kosten van een elektrisch fornuis en hierbij onderbouwd uit te leggen wat de oorzaak daarvan was. Eiser is daarin niet geslaagd. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt.
22. Allereerst oordeelt de rechtbank dat verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat de verminderde reserveringsruimte als gevolg van het feit dat eiser zijn echtgenoot in Tunesië financieel onderhoudt, niet wordt aangemerkt als bijzondere omstandigheid. Dat eiser zich (moreel) verplicht voelt om een bedrag van € 100,- per maand aan zijn echtgenote in Tunesië te sturen is begrijpelijk. De rechtbank is echter met verweerder van oordeel dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat het overmaken van dit geldbedrag aan zijn echtgenote (financieel) noodzakelijk was. Eiser voert aan dat zijn echtgenote in het buitenland geen geregistreerd inkomen had maar dit zegt niets over hoe zij in de kosten van haar bestaan voorzag en of zij wellicht andere vormen van inkomen of vermogen had. Ook zegt het feit dat zij geen geregistreerd inkomen had niets over haar woon- en leefsituatie en over of zij al dan niet financieel werd onderhouden of ondersteund door familie of vrienden. Tot slot acht de rechtbank van belang dat eiser niet heeft toegelicht op grond van welke – wettelijke – grondslag verweerder bij de berekening van de hoogte van zijn inkomen dan wel draagkracht rekening moet houden met de bedragen die hij aan zijn echtgenote in Tunesië stuurt.
23. De rechtbank oordeelt verder dat eiser met de door hem overgelegde gegevens niet inzichtelijk heeft gemaakt dat hij ten tijde van de aanvraag om bijzondere bijstand (nog) schulden had bij de RvR en de Belastingdienst en zo ja welke bedragen hij nog verschuldigd was. Uit de stukken blijkt weliswaar dat eiser teveel ontvangen voorschotten zorg- en huurtoeslag uit 2018 moet terugbetalen maar recente informatie over de hoogte van deze schuld ontbreekt; het meest recente stuk hierover is een acceptgiro van 12 augustus 2020. Ook heeft eiser geen stukken overgelegd waaruit blijkt welke bedragen hij ten tijde van de aanvraag nog aan de RvR verschuldigd was. In het overzicht dat eiser van zijn vaste lasten over 2023 heeft gemaakt staat dat hij aan de Belastingdienst Toeslagen € 20,- per maand betaalt, aan de Belastingdienst € 50,-, aan de RvR € 50,- en aan familieleden € 50,-. Eiser heeft echter geen objectieve bewijsstukken – zoals bijvoorbeeld betalingsregelingen met genoemde instanties – overgelegd waaruit blijkt dat hij deze bedragen per maand aflost.
Op de door eiser overgelegde bankafschriften van zijn Rabobank Basisrekening zijn in elk geval geen aflossingsbedragen te zien die corresponderen met de bedragen die eiser in het overzicht van zijn vaste lasten heeft genoemd.
24. Het voorgaande leidt de rechtbank tot de conclusie dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij niet kon reserveren voor de kosten van een elektrisch fornuis. Bovendien heeft eiser aangegeven dat zijn gasfornuis al twintig jaar oud was zodat hij – ook voorafgaand aan het ontstaan van de door eiser genoemde schulden – al geruime tijd had kunnen en dus moeten reserveren voor de kosten voor een nieuw fornuis. Daarbij heeft verweerder ook in aanmerking mogen nemen dat eiser in 2022 een individuele inkomenstoeslag heeft ontvangen en dat deze toeslag juist is bedoeld voor personen met een laag inkomen die moeilijk kunnen reserveren voor onder andere duurzame gebruiksgoederen zoals een fornuis. Verweerder heeft zich op het standpunt mogen stellen dat hij ervan uitgaat dat eiser deze toeslag ook gebruikt voor dit soort kosten.
25. Gelet op het voorgaande heeft eiser niet aannemelijk gemaakt dat hij wegens bijzondere omstandigheden het fornuis niet uit zijn inkomen kon betalen.
Is sprake van schending van het vertrouwensbeginsel, discriminatie of wraak?
26. Eiser voert verder aan dat voordat hij op 14 januari 2023 een klacht indiende, verweerder met besluiten van onder andere 26 april 2022 en 10 januari 2023 zijn draagkracht op nihil heeft vastgesteld en dat met het besluit van 31 mei 2023 weer is aangenomen dat hij geen draagkracht heeft. Eiser doet in dit verband een beroep op het vertrouwensbeginsel. Verweerder stelt in het verweerschrift dat er voorheen sprake was van een foute berekening maar eiser noemt het een wraakactie omdat hij een klacht heeft ingediend. Eiser stelt dat deze handelwijze onrechtmatig is.
27. Eisers beroep op het vertrouwensbeginsel slaagt niet. Volgens vaste rechtspraak kan aan door een bestuursorgaan in het verleden bij de besluitvorming gemaakte fout niet een rechtens te honoreren vertrouwen worden ontleend dat die fout in de toekomst zal worden herhaald. [10] De rechtbank heeft hiervoor onder punt 13 tot en met 19 overwogen dat verweerder voldoende heeft gemotiveerd waarom de berekening van eisers inkomen dan wel draagkracht eerder onjuist was. Het vertrouwensbeginsel strekt niet zover dat verweerder gehouden is om de in het verleden gemaakte onjuiste berekening van eisers inkomen dan wel draagkracht in de toekomst te herhalen.
28. Dat verweerder met het besluit van 31 mei 2023 bijzondere bijstand heeft verleend voor een deel van de kosten van griffierecht waarbij de draagkracht (weer) op nihil is gesteld, leidt de rechtbank niet tot een ander oordeel. De rechtbank begrijpt dat ook deze gang van zaken verwarrend is, maar voor verschillende categorieën bijzondere bijstand berekent verweerder de draagkracht op een verschillende manier. Bij de vaststelling van de draagkracht wordt in principe het netto inkomen in aanmerking genomen voor zover dat meer bedraagt dan 110% van de van toepassing zijnde bijstandsnorm. [11] Deze norm heeft verweerder gebruikt bij het nemen van het besluit van 31 mei 2023. Bij verstrekking van bijzondere bijstand voor – onder meer – vervanging van duurzame gebruiksgoederen zoals een fornuis, hanteert verweerder echter een draagkracht dan wel inkomensgrens van 100% van de van toepassing zijnde bijstandsnorm. [12] Deze norm heeft verweerder gehanteerd bij het nemen van het besluit van 5 april 2023. Dat verweerder bij het nemen van het besluit van 31 mei 2023 weer heeft vastgesteld dat er geen draagkracht is, komt dus omdat verweerder heeft gerekend met de toepasselijk bijstandsnorm voor een alleenstaande, verhoogd met 10%. Dit blijkt ook uit de bijlage bij het besluit van 31 mei 2023. Eisers netto inkomen per maand (€ 1.239,10) is lager dan 110% van de voor hem van toepassing zijnde bijstandsnorm, zodat verweerder bij het nemen van het besluit van 31 mei 2023 terecht heeft aangenomen dat er geen draagkracht is.
29. Gezien alles wat hiervoor is vastgesteld en overwogen ziet de rechtbank geen aanleiding voor het oordeel dat er sprake zou zijn geweest van discriminatie bij het afwijzen van de aanvraag. Ook is niet gebleken dat verweerder de bijzondere bijstand voor het elektrische fornuis uit wraak zou hebben afgewezen omdat eiser een klacht heeft ingediend.
Bestaat er aanleiding voor schadevergoeding wegens stress en spanning?
30. De rechtbank merkt eisers verzoek om een schadevergoeding van € 500,- voor stress en spanning aan als een verzoek om schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn. [13]
31. De redelijke termijn vangt aan op het moment waarop een bezwaarschrift wordt ingediend tegen het primaire besluit. Voor de procedure in eerste aanleg is de redelijke termijn in beginsel niet overschreden als die procedure in haar geheel niet langer dan twee jaar heeft geduurd. De behandeling van het bezwaar mag ten hoogste een half jaar duren en de behandeling van het beroep ten hoogste anderhalf jaar.
32. De redelijke termijn is niet overschreden, omdat de totale duur van de procedure in bezwaar en beroep niet langer dan twee jaar heeft geduurd. Al hierom wijst de rechtbank het verzoek om schadevergoeding af.

Conclusie en gevolgen

33. De rechtbank komt tot de conclusie dat verweerder de aanvraag om bijzondere bijstand voor de kosten van een elektrisch fornuis terecht heeft afgewezen. Eisers beroep is dan ook ongegrond. Dat betekent dat eiser geen gelijk krijgt. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.
34. Omdat de rechtbank beslist op het beroep, is er geen reden meer voor het treffen van een voorlopige voorziening. De voorzieningenrechter wijst daarom het verzoek af.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
De voorzieningenrechter wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.E.M. van Abbe, (voorzieningen)rechter, in aanwezigheid van mr. N.R. Hoogenberk, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 12 december 2024.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak kan, voor zover het de hoofdzaak betreft, een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Zie bv. de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van 23 juli 2024, ECLI:NL:CRVB:2024:1459.
2.Zie bv. de uitspraken van de CRvB van 15 januari 2024 (ECLI:NL:CRVB:2024:129) en van 21 november 2023 (ECLI:NL:CRVB:2023:2263).
3.Zie de betaalspecificaties van 13 maart 2023 en van 11 april 2023.
4.Op grond van artikel 53 van de Wia.
5.Zie de bijlage bij het verweerschrift van 30 mei 2023.
6.Op grond van artikel 31, tweede lid, aanhef en onder f, van de Pw.
7.Volgens de Groene Maandloon-tabel 2023 van de Belastingdienst is dit het bedrag aan loonheffing bij een maandinkomen tussen € 1.440,00 en € 1.444,50 voor personen jonger dan de Aow-leeftijd (met loonheffingskorting).
8.Zie artikel 6, vierde lid van de beleidsregels van het dagelijks bestuur van het openbaar lichaam Regionale Dienst Werk en Inkomen Kromme Rijn Heuvelrug houdende regels omtrent de Bijzondere Bijstand (beleidsregel bijzondere bijstand RDWI 2021).
9.Zie overweging 4.3.4 van de uitspraak van de CRvB van 19 december 2023, ECLI:NL:CRVB:2023:2509.
10.Zie bv. de uitspraak van de CRvB van 31 maart 2022, ECLI:NL:CRVB:2022:869.
11.Zie artikel 6, derde lid, van de beleidsregel bijzondere bijstand RDWI 2021.
12.Zie artikel 6, vierde lid van de beleidsregel bijzondere bijstand RDWI 2021.
13.Als bedoeld in artikel 6 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.