ECLI:NL:RBMNE:2024:7255
Rechtbank Midden-Nederland
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de WOZ-waarde van een onroerende zaak en verzoek om schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn
In deze uitspraak van de Rechtbank Midden-Nederland, gedaan op 19 november 2024, wordt het beroep van eiser tegen de vastgestelde WOZ-waarde van zijn woning beoordeeld. De WOZ-waarde was vastgesteld op € 728.000,- voor het belastingjaar 2022, met als waardepeildatum 1 januari 2021. Eiser had bezwaar gemaakt tegen deze waarde, maar het bezwaar werd ongegrond verklaard. Eiser stelde dat de waarde van zijn woning € 673.000,- moest zijn, gebaseerd op de aankoopprijs van € 790.000,- in oktober 2021 en eigen onderzoek naar de waardeontwikkeling. De rechtbank oordeelde dat verweerder de waarde terecht had vastgesteld op basis van de aankoopprijs en de indexering die verweerder had toegepast. De rechtbank volgde de argumentatie van verweerder en verklaarde het beroep ongegrond.
Daarnaast heeft eiser verzocht om een immateriële schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn in de procedure. De rechtbank concludeerde dat de redelijke termijn was overschreden met 8 maanden, wat resulteerde in een schadevergoeding van € 1000,-. De rechtbank verdeelde de schadevergoeding tussen verweerder en de Staat, waarbij verweerder € 333,33 en de Staat € 666,67 moest betalen. De rechtbank oordeelde dat de proceskosten voor de helft voor rekening van de Staat kwamen, wat leidde tot een proceskostenvergoeding van € 109,40 voor zowel verweerder als de Staat.