ECLI:NL:RBMNE:2024:7253
Rechtbank Midden-Nederland
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beroep tegen WOZ-waarde en verzoek om schadevergoeding wegens overschrijding redelijke termijn
In deze uitspraak van de Rechtbank Midden-Nederland, gedateerd 19 november 2024, wordt het beroep van eiser tegen de vastgestelde WOZ-waarde van zijn woning behandeld. De WOZ-waarde was vastgesteld op € 402.000,- voor het belastingjaar 2022, met als waardepeildatum 1 januari 2021. Eiser, vertegenwoordigd door mr. R. van der Weide, heeft bezwaar gemaakt tegen deze waarde, maar zijn bezwaar werd ongegrond verklaard door de heffingsambtenaar. Eiser heeft vervolgens beroep ingesteld, waarbij verweerder, vertegenwoordigd door J.J. van der Tuuk, een verweerschrift indiende met een taxatiematrix ter onderbouwing van de WOZ-waarde.
De rechtbank heeft de zaak behandeld op een digitale zitting op 16 juli 2024. Eiser betwistte de hoogte van de WOZ-waarde en stelde een lagere waarde van € 348.372,- voor. De rechtbank oordeelde dat verweerder niet voldoende bewijs had geleverd om de vastgestelde WOZ-waarde te onderbouwen. De rechtbank heeft zelf de WOZ-waarde schattenderwijs vastgesteld op € 385.000,-. Daarnaast heeft eiser een verzoek ingediend voor immateriële schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn van de procedure. De rechtbank concludeerde dat de redelijke termijn was overschreden met 8 maanden en kende eiser een schadevergoeding toe van in totaal € 1.000,-, verdeeld over verweerder en de Staat der Nederlanden.
De rechtbank verklaarde het beroep gegrond, vernietigde de uitspraak op bezwaar, en bepaalde dat de aanslag onroerendezaakbelasting dienovereenkomstig moest worden verminderd. Tevens werd verweerder veroordeeld tot betaling van proceskosten aan eiser.