ECLI:NL:RBMNE:2024:7217
Rechtbank Midden-Nederland
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de rechtmatigheid van de afwijzing van een WW-uitkering wegens verwijtbare werkloosheid
In deze uitspraak van de Rechtbank Midden-Nederland, gedaan op 9 oktober 2024, wordt de rechtmatigheid beoordeeld van de afwijzing van een WW-uitkering aan eiser, die verwijtbaar werkloos zou zijn geworden. Eiser had op 31 mei 2023 een uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW) aangevraagd, maar het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) weigerde deze op 13 juni 2023, met als reden dat eiser verwijtbaar werkloos was geworden. Eiser maakte bezwaar tegen dit besluit, maar het Uwv verklaarde het bezwaar ongegrond op 2 november 2023. Hierop volgde beroep bij de rechtbank, waarbij eiser zijn gronden aanvulde op 28 februari en 28 augustus 2024. De rechtbank behandelde de zaak op 11 september 2024, waarbij zowel eiser als zijn gemachtigde, alsook de gemachtigde van het Uwv aanwezig waren.
De rechtbank concludeert dat het Uwv terecht geen WW-uitkering heeft verstrekt. Eiser had zijn dienstverband zelf opgezegd, wat hij tijdens de zitting bevestigde. De rechtbank overweegt dat de redenen die eiser aanvoert voor zijn ontslag, zoals gezondheidsproblemen en morele bezwaren, niet voldoende zijn om te concluderen dat voortzetting van het dienstverband redelijkerwijs niet van hem kon worden gevergd. Eiser heeft geen medische documentatie overgelegd die zijn claims ondersteunt, en de rechtbank oordeelt dat de bezwaren van eiser meer persoonlijk van aard zijn en niet als gewetensbezwaren kunnen worden gekwalificeerd. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, wat betekent dat het bestreden besluit in stand blijft en eiser geen recht heeft op terugbetaling van griffierecht of proceskostenvergoeding.