ECLI:NL:RBMNE:2024:7217

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
9 oktober 2024
Publicatiedatum
24 december 2024
Zaaknummer
23/6126
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de rechtmatigheid van de afwijzing van een WW-uitkering wegens verwijtbare werkloosheid

In deze uitspraak van de Rechtbank Midden-Nederland, gedaan op 9 oktober 2024, wordt de rechtmatigheid beoordeeld van de afwijzing van een WW-uitkering aan eiser, die verwijtbaar werkloos zou zijn geworden. Eiser had op 31 mei 2023 een uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW) aangevraagd, maar het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) weigerde deze op 13 juni 2023, met als reden dat eiser verwijtbaar werkloos was geworden. Eiser maakte bezwaar tegen dit besluit, maar het Uwv verklaarde het bezwaar ongegrond op 2 november 2023. Hierop volgde beroep bij de rechtbank, waarbij eiser zijn gronden aanvulde op 28 februari en 28 augustus 2024. De rechtbank behandelde de zaak op 11 september 2024, waarbij zowel eiser als zijn gemachtigde, alsook de gemachtigde van het Uwv aanwezig waren.

De rechtbank concludeert dat het Uwv terecht geen WW-uitkering heeft verstrekt. Eiser had zijn dienstverband zelf opgezegd, wat hij tijdens de zitting bevestigde. De rechtbank overweegt dat de redenen die eiser aanvoert voor zijn ontslag, zoals gezondheidsproblemen en morele bezwaren, niet voldoende zijn om te concluderen dat voortzetting van het dienstverband redelijkerwijs niet van hem kon worden gevergd. Eiser heeft geen medische documentatie overgelegd die zijn claims ondersteunt, en de rechtbank oordeelt dat de bezwaren van eiser meer persoonlijk van aard zijn en niet als gewetensbezwaren kunnen worden gekwalificeerd. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, wat betekent dat het bestreden besluit in stand blijft en eiser geen recht heeft op terugbetaling van griffierecht of proceskostenvergoeding.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 23/6126

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 9 oktober 2024 in de zaak tussen

[eiser], uit [woonplaats], eiser

(gemachtigde: J.J.E. Geelen),
en
de Raad van Bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen(het Uwv), verweerder
(gemachtigde: J. Grasmeijer).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank of het Uwv terecht geen uitkering aan eiser heeft betaald op grond van de Werkloosheidswet (WW), omdat hij verwijtbaar werkloos is geworden.
2. Eiser heeft op 31 mei 2023 een uitkering op grond van de WW aangevraagd. Het Uwv heeft met het besluit van 13 juni 2023 (het primaire besluit) aan eiser meegedeeld dat hij geen WW-uitkering krijgt, omdat hij verwijtbaar werkloos is geworden.
3. Tegen dat besluit heeft eiser bezwaar gemaakt. Met het besluit van 2 november 2023 (het bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar ongegrond verklaard.
4. Eiser heeft daartegen beroep ingesteld en heeft de beroepsgronden op 28 februari 2024 en 28 augustus 2024 aangevuld. Het Uwv heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift en heeft het verweer op 28 augustus 2024 aangevuld.
5. De rechtbank heeft het beroep op 11 september 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser en (op eigen verzoek via MS Teams) de gemachtigde van het Uwv.

Beoordeling door de rechtbank

6. De rechtbank is van oordeel dat het Uwv terecht de WW-uitkering niet heeft betaald aan eiser. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft. Zij doet dat aan de hand van het beoordelingskader en de beroepsgronden van eiser.
Wat is het toetsingskader?
7. In de WW staat dat een werknemer de verplichting heeft te voorkomen dat hij verwijtbaar werkloos wordt. [1] Een werknemer wordt verwijtbaar werkloos wanneer door hem of op zijn verzoek de dienstbetrekking is beëindigd. Dat is alleen anders als aan de voortzetting van het dienstverband zodanige bezwaren zijn verbonden dat de voortzetting van het dienstverband redelijkerwijs niet van de werknemer kon worden gevergd. [2] Het is vaste rechtspraak dat het op de weg van de werknemer ligt om aannemelijk te maken dat deze uitzondering zich voordoet. [3]
8. In de WW staat ook dat als een werknemer de hiervoor onder 7. genoemde verplichting niet is nagekomen, het UWV een bedrag blijvend op de uitkering in mindering brengt, tenzij het niet nakomen van die verplichting de werknemer niet in overwegende mate kan worden verweten. In dat geval brengt het UWV de helft van een bedrag in mindering over ten hoogste een periode van 26 weken. [4] Volgens vaste rechtspraak moet een werknemer aannemelijk maken dat het niet nakomen van voornoemde verplichting hem niet in overwegende mate kan worden verweten. [5]
Is het dienstverband beëindigd door of op verzoek van eiser?
9. De eerste vraag die de rechtbank moet beantwoorden is of het dienstverband van eiser door of op verzoek van eiser is beëindigd.
10. Eiser betwist niet dat hij ontslag heeft genomen. Eiser heeft in dit verband ten eerste naar voren gebracht dat hij heeft gedwaald en onjuist is voorgelicht door zijn werkgever over diverse opzegtermijnen. Ten tweede heeft eiser naar voren gebracht dat hij een laattijdige ziekmelding in het kader van de Ziektewet heeft gedaan.
11. De rechtbank overweegt ten eerste dat de vraag of eiser heeft gedwaald niet ter toetsing in deze procedure voorligt. Of eiser heeft gedwaald bij het beëindigen van zijn dienstverband, omdat zijn voormalige werkgever hem verkeerd zou hebben voorgelicht, is een civielrechtelijke kwestie tussen eiser en zijn voormalige werkgever. Daarvoor bestaat een andere procedure bij de kantonrechter. Tijdens de zitting heeft eiser hierover desgevraagd verklaard dat er geen procedure bij de kantonrechter loopt. De rechtbank gaat er daarom vanuit dat eiser de arbeidsovereenkomst heeft opgezegd. Dit heeft eiser tijdens de zitting ook bevestigd. Dat eiser zelf zijn dienstverband heeft opgezegd, staat dus niet ter discussie.
12. Ten tweede overweegt de rechtbank dat de laattijdige ziekmelding van eiser in het kader van de Ziektewet dit niet anders maakt. Die procedure loopt nog en staat los van deze procedure.
Kon voortzetting van het dienstverband redelijkerwijs niet worden gevergd?
13. Eiser vindt dat de voortzetting van zijn dienstverband niet van hem kon worden gevergd. Ten eerste heeft eiser heeft naar voren gebracht dat zijn gezondheid werd geschaad door voortzetting van zijn dienstverband. In zijn WW-aanvraag heeft hij geschreven dat de werkgever niet in staat was hem te faciliteren in het herstel van zijn burn-out en depressie. Tijdens een telefoongesprek met een medewerker van het Uwv heeft hij aangegeven dat hij uit zelfbehoud ontslag heeft genomen en niet opnieuw in een burn-out wilde raken. Op zitting heeft eiser hierover nader toegelicht dat hij veel druk en stress ervaarde en dat dit hem te veel werd. Ten tweede heeft eiser in zijn WW-aanvraag en tijdens een telefoongesprek met een medewerker van het Uwv te kennen gegeven dat de morele waarden van het bedrijf niet aansluiten bij zijn persoonlijke overtuigingen. Op zitting heeft eiser hierover nader toegelicht dat hij morele bezwaren heeft om voor bepaalde opdrachtgevers van de werkgever te werken.
14. De rechtbank overweegt ten eerste dat eiser geen medische stukken heeft overgelegd waaruit blijkt dat eiser destijds ziek was en dat er sprake was van een medische noodzaak tot ontslagname. Tijdens de zitting heeft eiser verklaard dat hij niet naar zijn huisarts is gegaan en zich niet bij de bedrijfsarts heeft gemeld. Eiser heeft zich ook niet ziek gemeld. Eiser heeft tijdens de zitting verklaard dat hij geen medische stukken heeft over de periode voorafgaand aan zijn ontslagname. De rechtbank ziet daarom geen aanknopingspunten om te oordelen dat van eiser vanwege zijn gezondheid redelijkerwijs niet kon worden gevergd om zijn dienstbetrekking voort te zetten. De beroepsgrond slaagt niet.
15. De rechtbank overweegt ten tweede dat de omstandigheid dat de morele waarden van eiser niet aansluiten bij die van zijn toenmalige werkgever onvoldoende zijn voor het oordeel dat voortzetting van het dienstverband redelijkerwijs niet van hem kon worden gevergd. Naar het oordeel van de rechtbank zijn de bezwaren van eiser terug te voeren op zijn persoonlijke opvattingen en subjectieve beleving, en zijn de bezwaren geen gewetensbezwaren die eiser niet opzij had kunnen zetten zonder in conflict te komen met normen van cultureel-maatschappelijke of religieuze aard. [6] Dat eiser liever geen werkzaamheden verricht voor bepaalde klanten van de toenmalige werkgever, is geen omstandigheid die maakt dat van eiser redelijkerwijs niet kan worden gevergd om het dienstverband met zijn werkgever voort te zetten. De beroepsgrond slaagt niet.
Is sprake van verminderde verwijtbaarheid?
16. Voor zover eiser aanvoert dat hem niet of slechts in verminderde mate kan worden verweten dat hij verwijtbaar werkloos is geworden, slaagt deze beroepsgrond niet. Eiser beroept zich in dit kader op dezelfde omstandigheden die de rechtbank hiervoor heeft besproken. Eiser heeft geen medische stukken overgelegd die onderbouwen dat hij op het moment van ontslagname niet in staat was om zijn eigen belangen te behartigen of dat zijn (psychische) toestand destijds zodanig was dat hij de gevolgen niet kon overzien van zijn keuze om ontslag te nemen in plaats van zich ziek te melden bij zijn werkgever en uit te kijken naar een andere baan. [7] De rechtbank ziet daarom geen aanknopingspunten om te oordelen dat het eiser niet kan worden verweten dat hij verwijtbaar werkloos is geworden. De beroepsgrond slaagt niet.

Conclusie en gevolgen

17. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiser geen gelijk heeft en dat het bestreden besluit in stand blijft. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. I. Helmich, voorzitter, en mr. S.C.A. van Kuijeren en
mr. M.W.A. Schimmel, leden, in aanwezigheid van mr. G.M.C.P. Maarhuis, griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 9 oktober 2024.
griffier
voorzitter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Artikel 24, eerste lid, onder a van de WW.
2.Artikel 24, tweede lid, onder b van de WW.
3.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de CRvB van 16 augustus 2023, ECLI:NL:CRVB:2023:1633.
4.Artikel 27 van de WW.
5.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de CRvB van 16 februari 2023, ECLI:NL:CRVB:2021:2141.
6.Vergelijk de uitspraak van de CRvB van 15 november 2000, ECLI:NL:CRVB:2000:AA9653.
7.Vergelijk de uitspraak van de CRvB van 6 maart 2024, ECLI:NL:CRVB:2024:428.