In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Midden-Nederland op 20 december 2024, gaat het om een geschil tussen eiseres en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Utrecht over de toekenning van huishoudelijke hulp. Eiseres ontving van 11 maart 2022 tot 10 maart 2023 hulp bij het huishouden via een persoonsgebonden budget, maar na een verzoek om verlenging op 28 maart 2023 en een daaropvolgend gesprek op 18 april 2023, werd haar voor de periode van 11 maart 2023 tot 10 maart 2025 slechts 3,5 uur per week toegekend. Eiseres maakte bezwaar tegen dit besluit, maar na haar verhuizing op 1 juli 2023 werd de hulp afgesloten, wat leidde tot de vraag of er nog procesbelang was bij de beoordeling van het beroep.
De rechtbank concludeert dat er geen procesbelang is, omdat het geschil betrekking heeft op een al verstreken periode en eiseres niet heeft aangetoond dat zij kosten heeft gemaakt of dat er een betalingsverplichting is ontstaan. De rechtbank heeft eiseres gevraagd om aan te geven welk belang zij nog heeft bij de beoordeling van het beroep, maar de antwoorden waren onvoldoende om procesbelang aan te tonen. De rechtbank oordeelt dat er geen inhoudelijke beoordeling van de beroepsgronden kan plaatsvinden en verklaart het beroep niet-ontvankelijk. Er wordt geen veroordeling in proceskosten of vergoeding van griffierecht gegeven, omdat dit niet aan de orde is.
De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep bij de Centrale Raad van Beroep, met een termijn van zes weken na verzending van de uitspraak.