ECLI:NL:RBMNE:2024:6962

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
27 november 2024
Publicatiedatum
19 december 2024
Zaaknummer
C/16/582423 / JE RK 24-1637
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige in het kader van het perspectiefbesluit

In deze beschikking van de Rechtbank Midden-Nederland, uitgesproken op 27 november 2024, is de machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige, geboren in 2015, verlengd tot 28 mei 2025. De zaak betreft de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van de minderjarige, die sinds maart 2021 in een gezinshuis verblijft. De rechtbank heeft de belangen van de minderjarige en de ouders in overweging genomen, waarbij de ouders instemden met de verlenging van de machtiging, maar ook de noodzaak van verdere onderzoeken naar de opvoedcapaciteiten van de vader benadrukten. De rechtbank heeft vastgesteld dat de minderjarige een aanzienlijke ontwikkelingsachterstand heeft en dat zijn huidige verblijf in het gezinshuis de beste optie is voor zijn ontwikkeling. De rechtbank heeft ook het perspectiefbesluit van de gecertificeerde instelling (GI) in overweging genomen, dat aangeeft dat terugplaatsing bij de ouders momenteel niet aan de orde is. De rechtbank concludeert dat de minderjarige in het gezinshuis moet blijven wonen, waar hij de nodige ondersteuning en structuur krijgt. De beslissing is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, en hoger beroep kan worden ingesteld binnen drie maanden na de uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Familie- en Jeugdrecht
Locatie Utrecht
Zaaknummer: C/16/582423 / JE RK 24-1637
Datum uitspraak: 27 november 2024
Beschikking van de meervoudige kamer over een verlenging machtiging tot uithuisplaatsing
in de zaak van
de gecertificeerde instelling
De Jeugd & Gezinsbeschermers, hierna: de GI,
gevestigd in Amsterdam,
over
[minderjarige], geboren op [2015] in [geboorteplaats] , hierna: [minderjarige] .
De rechtbank merkt als belanghebbenden aan:
[de moeder], hierna: de moeder,
wonende in [woonplaats] ,
advocaat: mr. E.M. Zeeuw van der Laan,
[de vader], hierna: de vader,
wonende in [woonplaats] ,
advocaat: mr. E.M. Zeeuw van der Laan,
[de gezinshuismoeder], hierna: de gezinshuismoeder,
wonende op een bij de rechtbank bekend adres.

1.Het verloop van de procedure

1.1.
De rechtbank heeft de volgende stukken ontvangen:
  • het verzoekschrift met bijlagen, ontvangen op 11 oktober 2024;
  • het bericht van mr. E.M. Zeeuw van der Laan van 14 november 2024 met bijlagen;
  • de brief van de GI van 18 november 2024 met als bijlage de toetsing door de Raad voor de Kinderbescherming van 15 november 2024;
  • het bericht van de GI van 19 november 2024 met als bijlage het definitieve hulpverleningsplan 5 van maart 2024;
  • het e-mailbericht van de gezinshuismoeder van 20 november 2024.
1.2.
De mondelinge behandeling met gesloten deuren heeft plaatsgevonden op 20 november 2024. Daarbij waren aanwezig:
  • de ouders, bijgestaan door hun advocaat;
  • M. Kasmi als tolk voor de vader;
  • [A] en [B] namens de GI;
  • de gezinshuismoeder (via een videoverbinding);
De rechtbank heeft aan [C] bijzondere toegang verleend om als toehoorder aanwezig te zijn bij de zitting.
1.3.
Op de zitting heeft de GI de brief van de Raad met de aanvullende toetsing van 19 november 2024 overgelegd.
1.4.
Partijen konden op 27 november 2024 vanaf 10.00 uur bellen voor het dictum van deze beschikking.

2.De feiten

2.1.
De ouders zijn belast met het ouderlijk gezag over [minderjarige] .
2.2.
[minderjarige] verblijft sinds maart 2021 in gezinshuis [gezinshuis] .
2.3.
Bij beschikking van 1 maart 2021 is [minderjarige] (voorlopig) onder toezicht gesteld van de GI. De ondertoezichtstelling is daarna steeds verlengd, voor het laatst tot 28 mei 2025.
2.4.
Op 1 maart 2021 is een (spoed)machtiging tot uithuisplaatsing verleend voor [minderjarige] voor een plaatsing in een gezinshuis. De machtiging tot uithuisplaatsing is daarna steeds verlengd, voor het laatst tot 28 november 2024.

3.Het verzoek

3.1.
De GI verzoekt de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in gezinshuis [gezinshuis] te verlengen voor de duur van de ondertoezichtstelling, met uitvoerbaarverklaring bij voorraad.
3.2.
Verder vraagt de GI de rechtbank om zich uit te laten over het door hen genomen perspectiefbesluit dat [minderjarige] in het gezinshuis moet opgroeien.

4.Het standpunt van de ouders

4.1.
De ouders zijn het ermee eens dat [minderjarige] op dit moment in het gezinshuis moet blijven wonen. Het gaat goed met [minderjarige] in het gezinshuis. Zij stemmen daarom in met een verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing
4.2.
De ouders zijn het erover eens dat [minderjarige] niet bij zijn moeder kan wonen. De ouders vinden het wel belangrijk dat nog nader wordt onderzocht of [minderjarige] bij de vader kan wonen. Sinds de afronding van de beoordelingsboog in januari 2024 zijn er goede stappen gemaakt. De vader is bezig om zijn beheersing van de Nederlandse taal te verbeteren, zodat hij [minderjarige] ook hierin kan ondersteunen. De taalbarrière hoeft op termijn geen belemmering te zijn voor de plaatsing van [minderjarige] bij de vader. Verder vindt de vader het wel belangrijk dat er hulp komt voor [minderjarige] . Hij heeft hulp nodig bij zijn taalontwikkeling zodat hij zelfstandig kan functioneren. Bovendien moet het gedrag van [minderjarige] volgens de GI nog verder worden onderzocht. Zolang daar nog geen duidelijkheid over is, kan volgens de ouders nog niet worden beslist dat het perspectief van [minderjarige] niet bij de vader ligt.

5.De beoordeling

De beslissing
5.1.
De rechtbank verlengt de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in het gezinshuis voor de duur van de ondertoezichtstelling, tot 28 mei 2025. De rechtbank legt hierna uit waarom zij zo beslist.
Het juridisch kader van de uithuisplaatsing en het perspectiefbesluit
5.2.
Uit de wet volgt dat de rechtbank de machtiging tot uithuisplaatsing kan verlengen als dat noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van [minderjarige] . [1]
5.3.
Gedurende de uithuisplaatsing kan de GI tot het standpunt komen dat terugplaatsing bij de ouder(s) niet meer aan de orde is en dat het opgroeiperspectief van het kind ergens anders ligt. Dit standpunt van de GI wordt in de praktijk aangeduid als ‘perspectiefbesluit’. De bedoeling van de wetgever is dat de GI in dat geval overweegt om de rechter te verzoeken over te gaan tot beëindiging van het gezag. In de praktijk komt het echter voor dat niet (meteen) om beëindiging van het gezag wordt verzocht, maar dat het perspectiefbesluit wel doorwerkt in de uithuisplaatsing. De hulpverlening is dan bijvoorbeeld niet meer gericht op een terugkeer van het kind naar de ouder(s). De ouders, het kind en de gezinshuisouders hebben belang bij inzicht in en duidelijkheid over het standpunt van de GI over het opgroeiperspectief van het kind. In dat opzicht vervult het perspectiefbesluit een belangrijke functie. Hoewel het perspectiefbesluit duidelijkheid kan bieden, heeft het als zodanig geen wettelijke grondslag. De wet verbindt aan zo’n besluit geen rechtsgevolgen en voorziet niet in een specifieke rechtsgang om het ter beoordeling aan de rechter voor te leggen. Wel zijn er verschillende procedures waarin het opgroeiperspectief van de minderjarige een rol speelt. Een verschil van mening tussen de ouder(s) en de GI over het opgroeiperspectief van het kind zal bijvoorbeeld aan de orde kunnen komen in het kader van een verzoek tot verlenging van de ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing. [2] De rechtbank trekt hieruit de conclusie dat een perspectiefbesluit in een het rechterlijk oordeel kan worden betrokken voor zover dat noodzakelijk is voor de beoordeling van beslissingen, maatregelen en verzoeken die (mede) voortvloeien uit of samenhangen met dat perspectiefbesluit. [3] De beslissing op het verzoek van de GI tot verlenging van de machtiging uithuisplaatsing van [minderjarige] is een maatregel die (mede) samenhangt met het perspectiefbesluit, en daarom zal de rechtbank zich hierover uitlaten.
Motivering van de beslissing
5.4.
Anders dan de ouders is de rechtbank van oordeel dat op dit moment wel iets kan en moet worden gezegd over het perspectief van [minderjarige] in het kader van de verlenging van de uithuisplaatsing. Het is voornamelijk voor de vader belangrijk dat er nu duidelijkheid komt over het perspectief van [minderjarige] . Op de zitting heeft de vader namelijk gezegd dat hij graag wil dat [minderjarige] binnen drie tot zes maanden bij hem komt wonen, terwijl de GI daar niet meer naar toe wil werken.
5.5.
Anders dan de vader heeft de rechtbank niet de verwachting dat [minderjarige] binnen zes maanden bij de vader kan wonen. [minderjarige] is een jongen die in zijn leven al veel heeft meegemaakt. Hij heeft een forse achterstand in zijn ontwikkeling en hierdoor heeft hij een verzwaarde opvoedvraag. Vermoed wordt dat sprake is geweest van ernstige verwaarlozing en dat [minderjarige] regelmatig onveilig is geweest of zich onveilig heeft gevoeld in zijn eerste levensjaren. Er is echter weinig bekend over de eerste levensjaren van [minderjarige] . Hierdoor is het lastig om een diagnose te stellen dan wel om de oorzaken van zijn ontwikkelingsachterstand te achterhalen. Wel is bekend dat [minderjarige] met zijn moeder is verhuisd naar Marokko toen hij een paar maanden oud was. Begin 2021 zijn de moeder en [minderjarige] weer naar Nederland gekomen en in maart 2021 is [minderjarige] in het gezinshuis gaan wonen. Op dat moment werd duidelijk dat [minderjarige] een grote ontwikkelingsachterstand had en zijn gezondheid zeer zorgelijk was als gevolg van ondervoeding. De moeder had flinke psychiatrische problemen en een verslaving, waardoor zij niet in staat was en is om voor [minderjarige] te zorgen. In 2022 is [instelling] ingezet voor diagnostisch onderzoek van [minderjarige] . Daaruit is gebleken dat [minderjarige] een grote ontwikkelingsachterstand heeft op leer- en taalgebied en dat zijn sociaal-emotionele ontwikkeling achterloopt. Het [ziekenhuis] heeft in juli 2024 een erfelijkheidsonderzoek afgerond om te kijken wat de oorzaken zijn van de ontwikkelingsachterstand van [minderjarige] . Uit dat onderzoek zijn geen oorzaken naar voren gekomen. Op dit moment is [minderjarige] aangemeld bij [instelling] voor het verwerken van zijn trauma’s en het vertellen van zijn levensverhaal, maar eerst moet nog worden onderzocht of [minderjarige] hier al klaar voor is en of zijn levensverhaal met de beschikbare informatie kan worden verteld. De verwachting is niet dat dit traject op korte termijn afgerond wordt. De gezinshuismoeder heeft op de zitting verteld dat [minderjarige] kort geleden voor het eerst iets vertelde over zijn vroege jeugd. De hoop is dat hier in de komende periode meer duidelijkheid over komt, zodat de juiste hulpverlening voor [minderjarige] kan worden ingezet.
5.6.
Sinds 2022 is de vader van [minderjarige] in beeld. Er is intensieve ambulante opvoedondersteuning ingezet en er is gewerkt aan een veilige hechting tussen de vader en [minderjarige] , die elkaar daarvoor nog niet kenden. Ook is gewerkt aan het vergroten van de opvoedvaardigheden van de vader, aan het verbeteren van de omstandigheden van de vader en aan de verbetering van de samenwerking tussen de gezinshuisouders en de vader. De basale zorg die de vader aan [minderjarige] biedt is voldoende en de band tussen de vader en [minderjarige] is goed tot stand gekomen. Gezien wordt dat de vader heel lief is voor [minderjarige] en dat hij zich enorm heeft ingezet voor hem. De vader heeft ook zijn eigen omstandigheden verbeterd, hij heeft goede contacten in de buurt waar hij woont en gaat binnenkort starten met betaald werk. Dat vindt de rechtbank bewonderingswaardig. Op dit moment verblijft [minderjarige] eens per twee weken van donderdag uit school tot zondag na het avondeten bij de vader. Ook verblijft [minderjarige] tijdens de helft van de vakanties bij zijn vader. Voor [minderjarige] is het heel waardevol dat zijn vader zo’n grote rol kan spelen in zijn leven.
5.7.
De rechtbank is echter van oordeel dat de vader, ondanks zijn enorme inzet en betrokkenheid, [minderjarige] op dit moment en in de komende periode niet volledig kan bieden wat hij nodig heeft. Om duidelijkheid te krijgen over het perspectief van [minderjarige] is de GI in september 2023 gestart met een beoordelingsboog bij de vader. De conclusie daarvan was dat de vader onvoldoende opvoedvaardigheden had om [minderjarige] goed te kunnen begeleiden in wat hij nodig heeft. Daar is vervolgens intensief aan gewerkt. Er wordt echter te weinig groei gezien in de opvoedvaardigheden van de vader. De zorg is dat het de vader onvoldoende zal lukken om [minderjarige] te bieden wat hij nodig heeft als [minderjarige] volledig bij hem zou wonen. Volgens de GI heeft de vader de overtuiging dat [minderjarige] zich goed zal ontwikkelen als hij omringd wordt door de liefde van zijn familie. De rechtbank is het met de vader eens dat het voor [minderjarige] heel belangrijk is om zijn familie in zijn leven te hebben, maar dat is voor [minderjarige] niet voldoende. Vast staat dat [minderjarige] een kwetsbare jongen is met een belast verleden, waar thans nog bijna geen zicht op is. Bovendien is sprake van een grote ontwikkelingsachterstand op taalgebied en op sociaal-emotioneel gebied en de verwachting is dat [minderjarige] nog heel lang specifieke aandacht en begeleiding nodig zal hebben. [minderjarige] heeft door zijn forse ontwikkelingsachterstand een verzwaarde opvoedvraag en hij heeft baat bij een verblijf in een professionelere setting. [minderjarige] zal zijn hele jeugd nog veel ondersteuning en begrenzing nodig hebben. Als [minderjarige] in de puberteit komt, valt een toename van ingewikkeld en meer zelfbepalend gedrag te verwachten. Dat vraagt om een specialistische aanpak in zijn opvoeding. Het gezinshuis waar [minderjarige] nu woont kan [minderjarige] de ondersteuning bieden die hij nodig heeft en kan goed aansluiten op wat [minderjarige] kan in plaats van wat hij zou moeten kunnen. Sinds [minderjarige] in het gezinshuis woont, wordt een (beperkte) groei in zijn ontwikkeling gezien. [minderjarige] krijgt in het gezinshuis duidelijke structuur en regels, praktische ondersteuning in het dagelijks handelen, begeleiding in het omgaan met emoties, het reguleren van stress en er is oog voor het trauma van [minderjarige] . Het is daarom belangrijk dat [minderjarige] op dit moment in het gezinshuis blijft wonen. Ook op grond van de constatering dat het perspectief van [minderjarige] in het gezinshuis ligt, komt de rechtbank tot de conclusie dat de machtiging tot uithuisplaatsing moet worden verlengd voor de duur van de ondertoezichtstelling.
5.8.
In het kader van de ondertoezichtstelling en de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing is het wel belangrijk dat de GI erop blijft inzetten dat de vader betrokken blijft in de verzorging van [minderjarige] en bij zijn ontwikkeling. Daarbij moet steeds gekeken worden wat het beste is voor [minderjarige] . Mogelijk kan de vader in de toekomst een nog grotere rol spelen in het leven van [minderjarige] , maar de rechtbank vindt het belangrijk dat het voor iedereen duidelijk is dat de basis voor de opvoeding van [minderjarige] in het pleeggezin ligt.

6.De beslissing

De rechtbank:
6.1.
verlengt de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in gezinshuis [gezinshuis] tot 28 mei 2025;
6.2.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beslissing is gegeven en in het openbaar uitgesproken op 27 november 2024 door
mr. E.A.A. van Kalveen (voorzitter), mr. M.W.J. van Elsdingen en mr. T.M. Subelack, kinderrechters, in aanwezigheid van mr. S. Clement als griffier, en op schrift gesteld op 11 december 2024. In verband met afwezigheid van de voorzitter is de beschikking getekend door de oudste rechter, mr. M.W.J. van Elsdingen.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
  • door de verzoeker en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
  • door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te Arnhem-Leeuwarden.

Voetnoten

1.Artikel 1:265c van het Burgerlijk Wetboek.
2.Hoge Raad 1 september 2023, ECLI:NL:HR:2023:1148.
3.Zie in dat kader ook bijvoorbeeld Gerechtshof ’s-Hertogenbosch, 12 september 2024, ECLI:NL:GHSHE:2024:2882 en Gerechtshof Den Haag, 28 augustus 2024, ECLI:NL:GHDHA:2024:1583.