In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 12 september 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep over de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van de minderjarigen [minderjarige 1] en [minderjarige 2]. De moeder, verzoekster in hoger beroep, was het niet eens met de beslissing van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 8 november 2023, die de machtiging tot uithuisplaatsing had verlengd. De moeder voerde aan dat de Gecertificeerde Instelling (GI) ten onrechte had geconcludeerd dat het perspectief van de kinderen niet meer bij haar ligt, en dat er onvoldoende rekening was gehouden met hun individuele behoeften en de rol van de moeder in hun leven.
Tijdens de mondelinge behandeling op 22 augustus 2024 zijn de moeder, de GI en de gezinshuisvader gehoord. De GI verdedigde de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing, wijzend op de verhoogde opvoedbehoefte van de kinderen en de onveilige situatie waarin de moeder zich bevond door bedreigingen van haar ex-partner. Het hof heeft vastgesteld dat de kinderen sinds hun uithuisplaatsing in een gezinshuis de nodige stabiliteit en zorg ontvangen, en dat de moeder, ondanks haar inspanningen, niet in staat is om hen het opvoedklimaat te bieden dat zij nodig hebben.
Het hof heeft de bestreden beschikking bekrachtigd, met de overweging dat de continuïteit van de zorg en de ontwikkeling van de kinderen voorop staat. De GI zal blijven onderzoeken welke rol de moeder kan spelen in het leven van de kinderen, ook al ligt hun opvoedperspectief niet meer bij haar. De beslissing benadrukt het belang van een veilige en stabiele omgeving voor de ontwikkeling van de minderjarigen, en de noodzaak van professionele begeleiding in hun traumabehandeling.