ECLI:NL:GHSHE:2024:2882

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
12 september 2024
Publicatiedatum
12 september 2024
Zaaknummer
200.337.418_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bekrachtiging van de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van minderjarigen met aandacht voor het perspectiefbesluit van de gecertificeerde instelling

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 12 september 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep over de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van de minderjarigen [minderjarige 1] en [minderjarige 2]. De moeder, verzoekster in hoger beroep, was het niet eens met de beslissing van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 8 november 2023, die de machtiging tot uithuisplaatsing had verlengd. De moeder voerde aan dat de Gecertificeerde Instelling (GI) ten onrechte had geconcludeerd dat het perspectief van de kinderen niet meer bij haar ligt, en dat er onvoldoende rekening was gehouden met hun individuele behoeften en de rol van de moeder in hun leven.

Tijdens de mondelinge behandeling op 22 augustus 2024 zijn de moeder, de GI en de gezinshuisvader gehoord. De GI verdedigde de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing, wijzend op de verhoogde opvoedbehoefte van de kinderen en de onveilige situatie waarin de moeder zich bevond door bedreigingen van haar ex-partner. Het hof heeft vastgesteld dat de kinderen sinds hun uithuisplaatsing in een gezinshuis de nodige stabiliteit en zorg ontvangen, en dat de moeder, ondanks haar inspanningen, niet in staat is om hen het opvoedklimaat te bieden dat zij nodig hebben.

Het hof heeft de bestreden beschikking bekrachtigd, met de overweging dat de continuïteit van de zorg en de ontwikkeling van de kinderen voorop staat. De GI zal blijven onderzoeken welke rol de moeder kan spelen in het leven van de kinderen, ook al ligt hun opvoedperspectief niet meer bij haar. De beslissing benadrukt het belang van een veilige en stabiele omgeving voor de ontwikkeling van de minderjarigen, en de noodzaak van professionele begeleiding in hun traumabehandeling.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak : 12 september 2024
Zaaknummer : 200.337.418/01
Zaaknummer 1e aanleg : C/02/412173 / JE RK 23-1333
in de zaak in hoger beroep van:
[de moeder],
wonende op een bij het hof bekend adres,
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. D.J.A. Burlet,
tegen
Jeugdbescherming West Regio Zuid-Holland Midden,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: de GI (Gecertificeerde Instelling),
advocaat: mr. E.M. De Lange.
Deze zaak gaat over:
  • [minderjarige 1], geboren op [geboortedatum] 2018 in [geboorteplaats] , hierna te noemen: [minderjarige 1] .
  • [minderjarige 2], geboren op [geboortedatum] 2019 in [geboorteplaats] , hierna te noemen: [minderjarige 2] .
Als belanghebbende wordt aangemerkt:
Familie [de gezinshuisouders],hierna te noemen: de gezinshuisouders.
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
regio: Zuidwest Nederland, locatie: [locatie] ,
hierna te noemen: de raad.
In het kort:
Deze zaak gaat over de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] .

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Middelburg, van 8 november 2023, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 6 februari 2024, heeft de moeder verzocht voormelde beschikking te vernietigen voor wat betreft de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing en het inleidende verzoek van de GI alsnog af te wijzen.
2.2.
Bij verweerschrift met producties, ingekomen ter griffie op 7 maart 2024, heeft de GI verzocht de bestreden beschikking te bekrachtigen en mitsdien het verzoek in hoger beroep strekkende tot vernietiging van de beschikking af te wijzen.
2.3.
De mondelinge behandeling stond aanvankelijk gepland op 11 april 2024. Het hof heeft op 10 april 2024 een bericht van de advocaat van de moeder ontvangen. Dit bericht bevatte een uitstelverzoek vanwege plotselinge verhindering van de tolk die de moeder bij zou staan tijdens de mondelinge behandeling op 11 april 2024. Vervolgens is na uitvraag van verhinderdata een nieuwe datum voor de mondelinge behandeling bepaald.
2.4.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 22 augustus 2024. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- de moeder, bijgestaan door mr. Burlet en R. Achamlale, tolk in de Syrisch-Arabische taal met tolkennummer 14989;
- de GI, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de GI 1] en [vertegenwoordiger van de GI 2] en bijgestaan door mr. De Lange;
- [de gezinshuisvader] , de gezinshuisvader.
2.4.1.
Met instemming van alle betrokkenen is aan de begeleider van de moeder vanuit [instantie] bijzondere toegang verleend tot de mondelinge behandeling.
2.4.2.
De raad is, met bericht van verhindering, niet tijdens de mondelinge behandeling verschenen.
2.5.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
  • het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg op 18 oktober 2023;
  • het V6-formulier met bijlagen van de advocaat van de moeder van 27 maart 2024.
  • de e-mail van de advocaat van de moeder van 29 maart 2024;
  • de brief van de raad van 3 april 2024;
  • het V6-formulier met bijlagen van de advocaat van de GI van 4 april 2024;
  • de e-mail met bijlage van de advocaat van de moeder van 10 april 2024;
  • de brief van de raad van 19 juli 2024;
  • de e-mail met bijlagen van de advocaat van de moeder van 6 augustus 2024;
  • het V6-formulier met bijlagen van de advocaat van de GI van 12 augustus 2024;
  • het V6-formulier met bijlagen van de advocaat van de GI van 19 augustus;
  • de spreekaantekeningen die de advocaat van de GI tijdens de mondelinge behandeling heeft overgelegd.

3.De beoordeling

3.1.
Uit de moeder zijn [minderjarige 1] en [minderjarige 2] geboren.
3.2.
[minderjarige 2] en [minderjarige 1] staan sinds 2 juli 2021 (aanvankelijk voorlopig) onder toezicht van de GI. De ondertoezichtstelling is laatstelijk verlengd tot 17 september 2024.
3.3.
Bij beschikking van de rechtbank Den Haag van 19 juli 2022 is de moeder belast met het eenhoofdig gezag over [minderjarige 1] en [minderjarige 2] . Tot die datum oefenden de moeder en de vader gezamenlijk het gezag over hen uit.
3.4.
Bij beschikking van de kinderrechter van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 6 december 2022 is een machtiging verleend om [minderjarige 1] en [minderjarige 2] dag en nacht uit huis te plaatsen in een voorziening voor pleegzorg tot 23 februari 2023. Deze machtiging is daarna steeds verlengd.
3.5.
[minderjarige 1] en [minderjarige 2] verblijven sinds februari 2023 bij de gezinshuisouders.
3.6.
De moeder heeft één keer per veertien dagen een middag begeleid contact met [minderjarige 1] en [minderjarige 2] .
3.7.
Bij de bestreden - uitvoerbaar bij voorraad verklaarde - beschikking heeft de rechtbank de ondertoezichtstelling van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] en de aan de GI verleende machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] verlengd tot 17 november 2024.
3.8.
De moeder kan zich met de beslissing tot verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing niet verenigen en zij is hiervan in hoger beroep gekomen.
3.9.
De moeder voert in het beroepschrift, zoals aangevuld tijdens de mondelinge behandeling, – samengevat – het volgende aan. De GI heeft ten onrechte beslist dat het perspectief van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] niet meer bij de moeder ligt. De GI baseert dit besluit op een negatieve gedragsverandering van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] na uitbreiding van de contactmomenten met de moeder, maar dit gedrag was al aanwezig voor de uitbreiding. Daarnaast startte rond dezelfde tijd de traumatherapie van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] , waardoor onduidelijk is of de gedragsverandering door de contactuitbreiding komt. Bovendien biedt het door de GI genomen perspectiefbesluit geen inzicht in de afweging van relevante factoren, zoals de rol van taal, cultuur, de hechting en loyaliteit van het kind en de invloed van hulpverlening. Om meer zicht te krijgen op het gedrag van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] , hun traumasignalen, de opvoed-vaardigheden van de moeder en de culturele verschillen moet video-interactiebegeleiding worden ingezet. Hoewel dit meerdere keren met de jeugdbeschermer is besproken, is de video-interactiebegeleiding nog steeds niet van de grond gekomen. Daarnaast is onvoldoende aandacht besteed aan de individuele behoeftes en belangen van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] . Zij worden over één kam geschoren terwijl zij geen gelijke behoeften hebben. Verder heeft de raad onvoldoende onderzoek gedaan naar de aanvaardbare termijn. Bij het bepalen van het verstrijken van de aanvaardbare termijn is uitgegaan van de negatieve invloed die de onduidelijkheid van het perspectief heeft op de traumabehandeling van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] . Hier wordt uitgegaan van een standaardtermijn uit de literatuur/praktijk, terwijl niet is onderzocht of deze termijn in dit geval van toepassing is op [minderjarige 1] en [minderjarige 2] . De moeder verzoekt het hof om voornoemde redenen om een oordeel te geven over het perspectiefbesluit.
Uit verschillende verslagen blijkt dat de moeder groei laat zien in haar opvoedvaardigheden. Er wordt ten onrechte gesteld dat zij niet leerbaar is. De moeder ziet in dat [minderjarige 1] en [minderjarige 2] nog niet op dit moment thuisgeplaatst kunnen worden, maar een terugplaatsing moet nog steeds het uitgangspunt zijn. De moeder betwist niet dat [minderjarige 1] en [minderjarige 2] een verhoogde opvoedbehoefte hebben, maar met de juiste ondersteuning in de thuissituatie kan de moeder aan deze behoefte voldoen.
De moeder heeft haar traumabehandeling inmiddels afgerond. Haar relatie is enige tijd geleden verbroken. Recent is de moeder geconfronteerd met heftige bedreigingen van haar inmiddels ex-partner. Zij heeft deze situatie met behulp van hulpverlening en de wijkagent opgelost en heeft daarmee voldoende laten zien haar trauma te hebben verwerkt en beter te kunnen handelen dan in het verleden.
3.10.
De GI voert in het verweerschrift, zoals aangevuld tijdens de mondelinge behandeling, – samengevat – het volgende aan. Het is in het belang van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] noodzakelijk dat de uithuisplaatsing in stand blijft. [minderjarige 1] en [minderjarige 2] zijn sinds 2022 uit huis geplaatst en verblijven ruim een jaar bij de gezinshuisouders. De aanvaardbare termijn om in onzekerheid te verkeren over hun perspectief is inmiddels verstreken. [minderjarige 1] en [minderjarige 2] hebben een belast verleden waarin zij getuige waren van (extreem) huiselijk geweld. Gezien dit verleden en de verwerking hiervan hebben zij een bovengemiddelde opvoedbehoefte. De moeder is liefdevol naar haar kinderen, maar haar draagkracht en opvoedvaardigheden zijn, ook met inzet van hulp in de thuissituatie, onvoldoende om aan te kunnen sluiten bij wat [minderjarige 1] en [minderjarige 2] nodig hebben. Uit meerdere observaties blijkt dat de moeder beperkte opvoedvaardigheden toont en onvoldoende bereid is om hierin te groeien. Tijdens de begeleide omgangsmomenten zijn haar verschillende handvatten aangereikt om beter aan te sluiten bij het gedrag van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] , maar deze feedback wordt vaak niet opgepakt.
Voorts behoeft het gedrag van de kinderen nog veel aandacht. De behandelend therapeut heeft aangegeven dat bij zowel [minderjarige 1] als [minderjarige 2] sprake is van gedrag dat wordt veroorzaakt door hechtingsproblematiek. [minderjarige 1] heeft de afgelopen periode vooruitgang geboekt in de therapie. Toch blijft het zorgelijk dat hij snel boos wordt, vooral wanneer hij zich persoonlijk aangevallen voelt of denkt dat hij ongelijk behandeld wordt. [minderjarige 2] heeft de afgelopen periode veel uitdagend en opstandig gedrag laten zien. Ook raakt hij snel overprikkeld.
Ten aanzien van het perspectiefbesluit is een door de betrokken gedragswetenschapper geschreven nadere onderbouwing in het geding in hoger beroep gebracht. Hierin wordt onder andere toegelicht hoe het perspectiefbesluit tot stand is gekomen en welke onderzoeksmethoden daarbij zijn gebruikt. De video-interactiebegeleiding is niet van de grond gekomen omdat er geen overeenstemming is bereikt over waar dit plaats zal vinden. Inmiddels heeft Modium geadviseerd om voor de kinderen hechtingsbevorderende therapie in te zetten ter verbetering van hun hechting met degene waar hun perspectief ligt, waardoor het advies voor de inzet van video-interactiebegeleiding achterhaald is.
Ten slotte heeft de GI recent zorgelijke signalen ontvangen over de situatie van de moeder en haar ex-partner, waarover de moeder de GI niet op de hoogte heeft gesteld. Het gaat dan om stalking en bedreiging van de moeder door de ex-partner, waardoor er bij de moeder (opnieuw) een onveilige situatie ontstond voor de kinderen.
3.11.
De gezinshuisvader heeft tijdens de mondelinge behandeling – samengevat – als volgt verklaard. [minderjarige 1] functioneert redelijk goed. Het gaat stabiel met hem, maar hij blijft angstig, vooral voor nieuwe situaties. Hij kan soms intense boosheid vertonen, waarbij hij het overzicht verliest. Hij lijkt zijn trauma verwerkt te hebben en kan inmiddels over zijn vader praten. De huidige focus ligt voornamelijk op het omgaan met emoties. [minderjarige 2] doet het goed op school, maar heeft een lage tolerantie voor prikkels. Na school of na een bezoek aan zijn moeder is hij vaak sterk overprikkeld. Op zulke momenten hebben de kinderen behoefte aan intensieve en passende zorg.
3.12.
Het hof overweegt het volgende.
3.12.1.
Het hoger beroep is niet gericht tegen de (verlenging van de) ondertoezichtstelling.
De verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing
3.12.2.
Ingevolge artikel 1:265b lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter de gecertificeerde instelling, bedoeld in artikel 1.1 van de Jeugdwet, die belast is met de uitvoering van de ondertoezichtstelling, op haar verzoek machtigen de minderjarige gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen indien dit noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van de minderjarige of tot onderzoek van diens geestelijke of lichamelijke gesteldheid.
3.12.3.
Op grond van artikel 1:265c lid 2 BW kan de rechter, mits aan de grond, bedoeld in artikel 1:265b lid 1 BW is voldaan, de duur van de machtiging uithuisplaatsing telkens verlengen met ten hoogste een jaar.
3.12.4.
Het hof is evenals de rechtbank en op dezelfde gronden als de rechtbank van oordeel dat voldaan is aan het wettelijke vereiste uit artikel 1:265b lid 1 BW. Het hof voegt daar nog het navolgende aan toe.
3.12.5.
Er zijn nog steeds grote zorgen over [minderjarige 1] en [minderjarige 2] . Het is niet in geschil dat [minderjarige 1] en [minderjarige 2] een verhoogde opvoedbehoefte hebben. Zij zijn kwetsbare jongens die zijn getraumatiseerd vanwege de ingrijpende gebeurtenissen die zij op jonge leeftijd hebben meegemaakt. Ze zijn in juni 2021 allebei getuige geweest van de gewelddadige aanval van hun vader op hun moeder met een mes, waardoor de moeder ernstig gewond is geraakt en hun vader thans nog gedetineerd zit. Voorts laten ze zorgelijk gedrag zien dat wordt veroorzaakt door onveilige hechting. Dat [minderjarige 1] en [minderjarige 2] een verhoogde opvoedbehoefte hebben, is nogmaals bevestigd door hetgeen de gezinshuisvader heeft verklaard tijdens de mondelinge behandeling. [minderjarige 1] en [minderjarige 2] krijgen behandeling voor de trauma’s die zij hebben opgelopen. In het kader van de traumabehandeling is rust, stabiliteit en veiligheid van groot belang.
Voorts is niet gebleken dat de moeder in staat is om [minderjarige 1] en [minderjarige 2] het verhoogde opvoedklimaat te kunnen bieden dat zij nodig hebben. De moeder heeft het nodige meegemaakt in haar leven, waarbij ze meerdere keren (ook met de kinderen) is teruggekeerd in een gewelddadige relatie met de vader. Deze heftige ervaringen hebben invloed (gehad) op haar draagkracht en op haar beschikbaarheid voor de kinderen. Na het door de vader gepleegde delict in juni 2021 zijn de kinderen uit huis geplaatst omdat de moeder in het ziekenhuis lag en de vader gedetineerd zat. De kinderen zijn in november 2021 weer teruggeplaatst bij de moeder, in een gezinsvoorziening van [instantie] . De moeder heeft echter in november 2022 aangegeven dat ze de zorg voor de kinderen niet kon dragen, zodat de kinderen toen opnieuw uit huis zijn geplaatst.
De moeder heeft inmiddels haar traumatherapie afgerond en is stappen aan het zetten met de hulpverlening. Het hof ziet dat de moeder in het belang van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] haar best doet en dat ze graag wil dat [minderjarige 1] en [minderjarige 2] , al dan niet met de inzet van hulpverlening, weer bij haar kunnen komen wonen. Gelet echter op de verhoogde opvoedbehoefte van en de ernstige zorgen over [minderjarige 1] en [minderjarige 2] , verwacht het hof niet dat de moeder hen, ook niet met de inzet van hulpverlening, het opvoedklimaat kan bieden dat zij nodig hebben.
Daarbij komt dat er recent zorgwekkende incidenten zijn gemeld bij de politie over ernstige bedreigingen van de inmiddels ex-partner van de moeder. Het baart het hof ernstig zorgen dat de moeder bij de GI geen melding heeft gemaakt van die situatie en dat ze nog steeds, zoals ze tijdens de mondelinge behandeling heeft verklaard, van mening is dat het aan haar is om haar privéleven in te richten zonder bemoeienis van instanties. Dat de ex-partner van de moeder na het verbreken van de relatie zo zou reageren was uiteraard niet te voorzien, maar het hof neemt het de moeder kwalijk dat zij nog steeds niet inziet dat ze de kinderen in opnieuw een zeer onveilige situatie heeft gebracht door de omgang met de kinderen door te laten gaan terwijl sprake was (en wellicht nog is) van ernstige bedreigingen aan haar adres.
Het perspectief van [minderjarige 1] en [minderjarige 2]
3.12.6.
In haar grieven heeft de moeder het hof verzocht om een oordeel te geven over het besluit van de GI dat het perspectief van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] niet meer bij de moeder ligt en welk besluit de rechtbank in de bestreden beschikking heeft onderschreven. Tijdens de mondelinge behandeling is gebleken dat het zwaartepunt van het hoger beroep van de moeder ligt bij de toetsing van het perspectiefbesluit.
De beslissing op het verzoek van de GI tot verlenging van de machtiging uithuisplaatsing van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] is een maatregel die (mede) samenhangt met het perspectiefbesluit. Het hof zal gelet op de uitspraak van de Hoge Raad van 1 september 2023 (ECLI:NL:HR:2023:1148) een oordeel geven over het genomen perspectiefbesluit.
Uit de stukken en het verhandelde tijdens de mondelinge behandeling is gebleken dat het naar omstandigheden redelijk gaat met [minderjarige 1] en [minderjarige 2] . Hoewel hun gedrag nog steeds veel extra aandacht en begeleiding nodig heeft, krijgen [minderjarige 1] en [minderjarige 2] in het gezinshuis de rust, structuur en begrenzing die zij nodig hebben. De gezinshuisouders zijn professionals die [minderjarige 1] en [minderjarige 2] het verhoogde opvoedklimaat kunnen bieden dat zij nodig hebben. Naar het oordeel van het hof is gebleken dat de moeder daartoe niet in staat is, gelet op de zorgen die het hof hierover in 3.12.5 heeft beschreven.
[minderjarige 1] en [minderjarige 2] kunnen zich in het gezinshuis verder ontwikkelen en kunnen verder met hun traumabehandeling. In het kader van deze traumabehandeling is het voor hen allebei belangrijk dat er zekerheid komt over waar zij op gaan groeien, en dat betekent in hun geval de zekerheid dat zij in het gezinshuis zullen blijven. De verdere voortzetting van hun behandeling is namelijk gericht op hun hechting en is afhankelijk van hun opvoedperspectief. Verdere onduidelijkheid belemmert [minderjarige 1] en [minderjarige 2] in hun behandeling en ontwikkeling.
Het hof onderschrijft de visie van de GI over het opvoedperspectief van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] .
Ook op grond van de constatering dat het perspectief van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] in het gezinshuis ligt, komt het hof tot de conclusie de machtiging uithuisplaatsing terecht is verlengd.
Ook wanneer [minderjarige 1] en [minderjarige 2] niet meer opgroeien bij de moeder, blijft zij hun moeder. Het is aan de GI om te onderzoeken welke rol de moeder in het leven van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] kan spelen. De GI heeft tijdens de mondelinge behandeling toegezegd dat ook wanneer het perspectief van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] niet meer bij de moeder ligt, zij nog steeds een rol krijgt in de hechtingsbevorderende therapie van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] . Afhankelijk van de uitkomsten hiervan, kan in de toekomst wellicht worden toegewerkt naar een onbegeleide contactregeling.
3.12.7.
Gelet op al hetgeen hiervoor is overwogen zal het hof de bestreden beschikking bekrachtigen.

4.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Middelburg, van 8 november 2023, voor wat betreft de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] ;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. A.M. Bossink, E.M.C. Dumoulin en G.M. Goes en is op 12 september 2024 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.