ECLI:NL:RBMNE:2024:69

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
15 januari 2024
Publicatiedatum
12 januari 2024
Zaaknummer
UTR 23/2260
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening en terugvordering van WW-uitkering; beoordeling van informatieplicht en evenredigheidsbeginsel

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Midden-Nederland het beroep van eiser tegen de herziening en intrekking van zijn WW-uitkering. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) heeft gesteld dat eiser niet heeft gereageerd op verzoeken om informatie, waardoor het recht op uitkering niet kon worden vastgesteld. Eiser ontving bruto € 2.400,51 aan WW-uitkering, die hij nu moet terugbetalen. De rechtbank heeft op 15 januari 2024 geoordeeld dat het Uwv terecht heeft besloten tot herziening en terugvordering van de uitkering. Eiser heeft onvoldoende informatie verstrekt over zijn werkzaamheden bij de orthodontiepraktijk van zijn oom, wat volgens de rechtbank in strijd is met de verplichtingen uit de Werkloosheidswet (WW). De rechtbank concludeert dat het Uwv voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat de werkzaamheden van eiser als op geld waardeerbare activiteiten moeten worden beschouwd, en dat de gehele uitkering herzien en teruggevorderd mocht worden. Eiser heeft niet aangetoond dat er dringende redenen zijn om van terugvordering af te zien, en de rechtbank oordeelt dat de terugvordering niet in strijd is met het evenredigheidsbeginsel. Het beroep van eiser is ongegrond verklaard, en hij moet het ontvangen bedrag terugbetalen.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 23/2260

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 15 januari 2024 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. I. Amghar),
en
de Raad van Bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen(het Uwv), verweerder,
(gemachtigde: R. van den Brink)

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de herziening en intrekking van zijn uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW-uitkering). Volgens het Uwv heeft eiser niet gereageerd op brieven van het Uwv en kan hierdoor het recht, de hoogte en duur van de WW-uitkering niet worden vastgesteld. Dit staat in het besluit van 3 januari 2023. Eiser heeft bruto € 2.400,51 aan WW-uitkering ontvangen, dat hij moet terugbetalen.
1.1
Met het bestreden besluit van 15 maart 2023 op het bezwaar van eiser is het Uwv bij dat besluit gebleven. Eiser heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
1.2
De rechtbank heeft het beroep op 22 november 2023 op zitting behandeld. Hier zijn verschenen: eiser, vergezeld door zijn oom [oom] , de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van het Uwv.

Beoordeling door de rechtbank

2. Tussen partijen is in geschil of het Uwv terecht heeft beslist dat het recht, de hoogte en de duur van de WW-uitkering niet kan worden vastgesteld omdat eiser onvoldoende informatie heeft gegeven over de werkzaamheden en beloning bij de orthodontiepraktijk van zijn oom. De rechtbank zal aan de hand van de beroepsgronden van eiser beoordelen of het Uwv dit besluit terecht heeft genomen. Volgens de rechtbank is dit het geval. De rechtbank zal dit hierna uitleggen.
Beoordelingskader
3. In artikel 25 van de WW is bepaald dat een werknemer verplicht is om alle feiten en omstandigheden mede te delen, waarvan het hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat deze van invloed kunnen zijn op de uitkering. In artikel 22a, eerste lid, onder c, van de WW is bepaald dat als het niet nakomen van de verplichting uit artikel 25 ertoe leidt dat het recht op uitkering niet kan worden vastgesteld, het Uwv de uitkering moet herzien of intrekken. In het tweede lid van dit artikel is bepaald dat verweerder hier vanaf kan zien als er dringende redenen zijn. In artikel 36, eerste lid, van de WW is bepaald dat een uitkering die herzien is, door het Uwv moet worden teruggevorderd. In het zesde lid van dit artikel is bepaald dat het Uwv hier vanaf kan zien, als er dringende redenen bestaan.
3.1
In vaste rechtspraak [1] is bepaald dat een besluit waarbij een uitkering wordt ingetrokken en teruggevorderd een belastend besluit is. Dit heeft tot gevolg dat het Uwv met feiten aannemelijk moet maken dat aan de wettelijke voorwaarden voor intrekking en terugvordering is voldaan. De bewijslast rust dus eerst op het Uwv. Als het Uwv hieraan heeft voldaan, verschuift de bewijslast naar eiser. Het is dan aan hem om met tegenbewijs te komen. Dit tegenbewijs moet bestaan uit objectieve en verifieerbare gegevens.
Beoordeling van de gronden van eiser
Zijn de activiteiten te beschouwen als op geld waardeerbare activiteiten die daarom van invloed kunnen zijn op de toegekende WW-uitkering?
4. Volgens eiser kreeg hij geen loon voor de activiteiten die hij bij zijn oom verrichtte en waren deze activiteiten te beschouwen als (snuffel)stage of vriendendienst.
4.1
De rechtbank oordeelt dat het Uwv voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat het hier gaat om op geld waardeerbare activiteiten. De oom van eiser heeft namelijk verklaard dat de activiteiten van eiser bestonden uit het verwelkomen van patiënten, het geven van uitleg aan patiënten, en het schoonmaken van de tray met instrumenten. Volgens de rechtbank zijn deze activiteiten te beschouwen als werkzaamheden waarvoor in het economisch verkeer normaal gesproken een beloning wordt ontvangen of kan worden bedongen. Volgens vaste rechtspraak kunnen dergelijke werkzaamheden van invloed zijn op de toegekende WW-uitkering. [2] Dat eiser daarvoor, zoals hij zelf stelt, geen loon maar een onkostenvergoeding van niet meer dan € 5,- heeft ontvangen, is in dat kader niet relevant. Voldoende is dat voor dergelijke werkzaamheden normaal gesproken een beloning zou kunnen worden bedongen.
Kon de volledige WW-uitkering niet worden vastgesteld?
5. Eiser voert aan dat hij maar een paar keer per maand werkzaamheden bij zijn oom heeft verricht en dat het Uwv hiermee de omvang van de werkzaamheden kon schatten, zodat volstaan had kunnen worden met de herziening en terugvordering van een deel van de WW-uitkering in plaats van de gehele uitkering.
5.1
De rechtbank stelt vast dat het Uwv eiser herhaaldelijk heeft gevraagd om informatie over de omvang van de werkzaamheden bij zijn oom. Eiser heeft nagelaten om daarop te reageren. De oom van eiser heeft tijdens de bezwaarfase verklaard dat eiser vaak twee of drie keer per maand, en minstens een keer per maand, bij hem een snuffelstage deed sinds 2020. Eiser heeft in zijn beroepschrift (voor het eerst) verklaard dat zijn oom hem de gelegenheid heeft geboden om hem een dag in de week te helpen in de praktijk. Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiser daarmee geen consistente, concrete en controleerbare gegevens over de werkzaamheden verstrekt. Eiser heeft op de zitting verklaard dat hij niet beschikt over een agenda of andere administratie die hij kan gebruiken om het Uwv het gewenste inzicht te verschaffen. Tijdens de zitting is hier uitvoerig over gesproken en is geprobeerd alsnog een oplossing te vinden, maar dat is niet gelukt. Nu eiser zelf heeft nagelaten een administratie bij te houden en geen enkel inzicht kan of wil geven in de omvang van de gewerkte uren, moeten de gevolgen hiervan voor zijn rekening en risico blijven. De conclusie is dan ook dat het voor het Uwv niet inzichtelijk was hoeveel uren eiser heeft gewerkt bij zijn oom. De rechtbank concludeert daarom dat het Uwv zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat het recht op een WW-uitkering niet schattenderwijs kon worden vastgesteld en dat de gehele uitkering herzien en teruggevorderd mocht worden.
Waren de werkzaamheden te beschouwen als vrijgestelde werkzaamheden?
6. Verder heeft eiser aangevoerd dat hij sinds 2020 werkzaam was in de praktijk van zijn oom. Deze werkzaamheden voerde hij dus al uit voor zijn eerste werkloosheidsdag en moeten daarom – als vrijgestelde werkzaamheden – buiten beschouwing worden gelaten bij de bepaling van het recht op een WW-uitkering.
6.1
De rechtbank heeft onder punt 5.1 geoordeeld dat de omvang van de werkzaamheden die eiser bij zijn oom verrichtte niet duidelijk is geworden. Dit geldt ook voor de omvang van de werkzaamheden in de periode voorafgaand aan de eerste werkloosheidsdag. Hierdoor is het ook niet duidelijk hoe de omvang van de werkzaamheden zich in deze twee periodes tot elkaar verhouden. De rechtbank oordeelt daarom dat het Uwv zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat de werkzaamheden niet beschouwd kunnen worden als vrijgestelde werkzaamheden, die buiten beschouwing moesten worden gelaten bij het bepalen van het recht op een WW-uitkering van eiser.
Was het voor eiser redelijkerwijs duidelijk dat de toegekende WW-uitkering herzien en teruggevorderd kon worden of is sprake van schending van het vertrouwens- en zorgvuldigheidsbeginsel?
7. Eiser voert verder aan dat het Uwv had moeten afzien van de bevoegdheid om de uitkering terug te vorderen. Het was voor hem niet redelijkerwijs duidelijk dat hij ten onrechte de WW-uitkering ontving. Eiser had namelijk voordat de WW-uitkering was toegekend het Uwv op de hoogte gebracht van zijn stage activiteiten in de orthodontiepraktijk van zijn oom. Desondanks heeft het Uwv ervoor gekozen om de WW-uitkering zonder enig voorbehoud toe te kennen. Volgens eiser is sprake van schending van het vertrouwens- en zorgvuldigheidsbeginsel.
7.1
De rechtbank oordeelt dat het voor eiser redelijkerwijs duidelijk kon zijn dat zijn WW-uitkering ingetrokken zou worden als hij niet de gevraagde informatie over de gewerkte uren zou verstrekken aan het Uwv. Eiser heeft weliswaar voorafgaand aan de toekenning van de WW-uitkering in een telefoongesprek gemeld dat hij bij zijn oom werkte, maar hij heeft geen duidelijkheid gegeven over de omvang van die werkzaamheden. Eiser heeft dit ook niet gedaan via de inkomstenverklaring en ook niet toen het Uwv hierom vroeg in de brief van 31 mei 2022 en de brief van 20 juni 2022. Dit terwijl in die brieven is aangegeven dat de gevraagde informatie nodig was om te bepalen of eiser recht had op een WW-uitkering. Eiser had dan ook kunnen en moeten begrijpen dat deze informatie belangrijk was voor zijn WW-uitkering. Eiser heeft weliswaar aangegeven dat hij dacht de gevraagde informatie al aan het Uwv te hebben gestuurd, maar dit heeft hij niet onderbouwd. Bovendien heeft eiser ook nadat het Uwv overging tot herziening en terugvordering van de WW-uitkering, in bezwaar de gevraagde informatie niet (opnieuw) toegezonden. Dat had wel op zijn weg gelegen. Gelet op het voorgaande heeft eiser niet aannemelijk gemaakt dat het Uwv bij hem het rechtens te beschermen vertrouwen heeft gewekt dat terugvordering niet zou plaatsvinden ondanks dat eiser de gevraagde informatie niet aanleverde. Er is bovendien geen sprake van een uitdrukkelijke, ondubbelzinnige en onvoorwaardelijke toezegging dat eiser de toegekende uitkering mocht behouden of dat niet zal worden herzien of teruggevorderd zonder dat eiser aanvullende informatie zou verstrekken. Ook is niet gebleken dat het Uwv het zorgvuldigheidsbeginsel heeft geschonden.
Is er reden om af te zien van terugvordering?
8. Tot slot voert eiser aan dat het bestreden besluit onevenredig is in verhouding met het beoogde doel van het besluit. Eiser stelt in dat verband dat er geen sprake is van schending van de inlichtingenplicht en dat het Uwv de uitkering zonder enig voorbehoud heeft toegekend en uitbetaald. Ook wijst eiser er op dat hij op geen enkele wijze heeft geprofiteerd, aangezien hij geen inkomsten ontving naast de WW-uitkering. Hij heeft het uitgekeerde bedrag besteed aan levensonderhoud en een cursus, en terugbetaling brengt mee dat hij in de schulden terecht zal komen. Bovendien moet hij de uitkering nu bruto terug betalen, terwijl hij de uitkering netto heeft ontvangen. Hij vindt dat het Uwv de uitkering daarom niet daadwerkelijk mag terugvorderen.
8.1
Zoals hierboven onder punt 3 is overwogen, kan het Uwv alleen afzien van herziening en terugvordering van een ten onrechte verstrekte uitkering als er sprake is van dringende redenen. Volgens vaste rechtspraak kunnen die dringende redenen slechts gelegen zijn in de onaanvaardbaarheid van de sociale of financiële gevolgen die voor de betrokkene als gevolg van de terugvordering optreden. [3]
8.2
De rechtbank vindt het op zichzelf begrijpelijk dat het eiser zwaar valt dat hij de WW-uitkering moet terugbetalen. Dat maakt echter nog niet dat de terugvordering onaanvaardbare sociale of financiële gevolgen voor hem heeft. Een moeilijke financiële situatie levert op zichzelf namelijk nog geen bijzondere omstandigheid op om van terugvordering af te zien. Dit komt omdat bij de invordering rekening moet worden gehouden met de regels over de beslagvrije voet. Daarmee is een ondergrens gegarandeerd aan wat iemand bij invordering nog aan inkomen overhoudt.
8.3
Eiser heeft verder ook overigens geen omstandigheden naar voren gebracht die onderbouwen dat hij door het besluit onevenredig zwaar is getroffen. Daarbij is van belang dat het in de eerste plaats de verantwoordelijkheid van eiser zelf was om de informatie over de werkzaamheden bij zijn oom tijdig en volledig bij het Uwv aan te leveren. Dat heeft hij nagelaten, ook nadat het Uwv daar om had verzocht in de brieven van 31 mei 2022 en 20 juni 2022. De rechtbank stelt verder vast dat eiser, zoals door het Uwv is aangegeven op de zitting, de loonheffing over 2022 kan terugvragen bij de Belastingdienst. Ook het feit dat eiser de uitkering netto heeft ontvangen en bruto moet terugbetalen, levert dus geen bijzondere omstandigheid op waardoor van terugvordering moet worden afgezien. De slotsom is daarom dat er geen dringende reden is om af te zien van terugvordering en dat ook geen sprake is van schending van het evenredigheidsbeginsel.

Conclusie en gevolgen

9. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiser het over de periode van 11 oktober 2021 tot en met 11 januari 2022 bruto ontvangen bedrag van € 2.400,51 aan WW-uitkering moet terugbetalen.
10. Eiser krijgt geen gelijk en krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.W.A. Schimmel, rechter, in aanwezigheid van mr. R. van Manen, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 15 januari 2024.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 30 oktober 2023 (ECLI:NL:CRVB:2023:2043).
2.Zie ook de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 16 mei 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:1730.
3.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de CRvB van 8 november 2023, ECLI:NL:CRVB:2023:2093