In deze zaak heeft eiser beroep ingesteld tegen de vastgestelde WOZ-waarde van zijn woning aan de [adres 1] in [woonplaats]. De heffingsambtenaar had de waarde vastgesteld op € 867.000,- per 1 januari 2022, wat door eiser werd betwist. Eiser stelde dat de waarde te hoog was en bepleitte een lagere waarde van € 825.000,-. De rechtbank heeft de zaak behandeld op een digitale zitting op 25 oktober 2024, waarbij zowel de gemachtigde van eiser als de gemachtigde van de heffingsambtenaar aanwezig waren. De rechtbank oordeelde dat de heffingsambtenaar met een taxatiematrix aannemelijk had gemaakt dat de WOZ-waarde niet te hoog was vastgesteld. Eiser voerde aan dat er onvoldoende rekening was gehouden met de verouderde keuken en badkamer, maar de rechtbank oordeelde dat de heffingsambtenaar voldoende rekening had gehouden met de staat van de voorzieningen. Ook de waardering van de aanbouw werd door de rechtbank als correct beoordeeld. Eiser stelde verder dat er een schending was van artikel 40 van de Wet WOZ, omdat de heffingsambtenaar nieuwe referentiewoningen had gebruikt zonder deze voldoende te onderbouwen. De rechtbank oordeelde dat er inderdaad een schending was, maar dat dit gebrek kon worden gepasseerd omdat de taxatiematrix voldoende onderbouwing bood voor de WOZ-waarde. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond, maar veroordeelde de heffingsambtenaar tot betaling van de proceskosten en het griffierecht aan eiser.