ECLI:NL:RBMNE:2024:6582

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
26 november 2024
Publicatiedatum
2 december 2024
Zaaknummer
24/4713
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag energietoeslag voor het jaar 2023 door de Rechtbank Midden-Nederland

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Midden-Nederland het beroep van eiseres tegen de afwijzing van haar aanvraag om energietoeslag voor het jaar 2023. Eiseres had eerder een aanvraag gedaan voor de energietoeslag voor 2022, die aanvankelijk was afgewezen, maar later alsnog werd toegekend. In februari 2023 ontving eiseres een vooruitbetaling van € 500,- voor de energietoeslag van 2023, maar haar aanvraag voor de resterende € 800,- werd afgewezen omdat haar inkomen boven de geldende norm uitkwam. Eiseres ging in bezwaar, maar het college handhaafde de afwijzing. De rechtbank oordeelt dat het college terecht de aanvraag heeft afgewezen, omdat eiseres niet voldeed aan de inkomensnorm. De rechtbank concludeert dat er geen sprake is van een schending van het vertrouwensbeginsel, omdat de communicatie van het college niet voldoende concreet was om eiseres te doen geloven dat zij recht had op de volledige energietoeslag. Ook de argumenten van eiseres over bijzondere omstandigheden en onbehoorlijk bestuur worden verworpen. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de afwijzing van de aanvraag.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 24/4713

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 26 november 2024 in de zaak tussen

[eiseres] , uit [woonplaats] , eiseres

en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Noordoostpolder, het college
(gemachtigde: mr. M. Wielandt).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de – in bezwaar gehandhaafde – afwijzing van de aanvraag van eiseres om energietoeslag voor het jaar 2023.
1.1.
Op 5 oktober 2022 heeft eiseres een aanvraag gedaan voor de eenmalige energietoeslag voor het jaar 2022. Op 10 november 2022 heeft het college deze aanvraag afgewezen. Bij besluit van 16 februari 2023 heeft het college de eenmalige energietoeslag voor het jaar 2022 alsnog aan eiseres toegekend.
1.2.
Eiseres heeft vervolgens een besluit van 22 februari 2023 ontvangen waarin staat dat gemeenten alvast € 500,- van de energietoeslag voor het jaar 2023 mogen betalen aan huishoudens die de energietoeslag voor het jaar 2022 ontvingen, om de eerste periode van 2023 te overbruggen. Van die mogelijkheid heeft het college gebruik gemaakt. Op 24 februari 2023 wordt door het college een bedrag van € 500,- overgemaakt naar de rekening van eiseres. Deze overboeking heeft als kenmerk: “Vooruitbetaling energietoeslag.” Op 15 januari 2024 vraagt eiseres de eenmalige energietoeslag voor het jaar 2023 aan. Bij besluit van 22 januari 2024 (het primaire besluit) heeft het college deze aanvraag afgewezen omdat het maandinkomen van eiseres uitkomt boven de daarvoor geldende inkomensnorm. Eiseres ontvangt daarom niet de resterende € 800,-. Daartegen is eiseres in bezwaar gegaan.
1.3.
Bij gemeentelijk advies van 27 maart 2024 heeft de gemachtigde van het college de commissie bezwaarschriften Noordoostpolder (de commissie) verzocht het bezwaarschrift ongegrond te verklaren. Gemachtigde is daarbij onderbouwd ingegaan op het bezwaar van eiseres. In het gemeentelijk advies worden de voorwaarden voor de toewijzing van de energietoeslag voor het jaar 2023 uiteengezet. Daarnaast is het inkomen van eiseres nader beoordeeld en uitgelegd waarom aan haar wel de energietoeslag voor het jaar 2022 is toegekend.
1.4.
De commissie heeft op 13 mei 2024 advies aan het college uitgebracht. De commissie concludeert dat het bezwaar ongegrond is en adviseert het college het bestreden besluit in stand te laten. Met het bestreden besluit van 4 juni 2024 op het bezwaar van eiseres is het college bij de afwijzing van de aanvraag gebleven. Eiseres heeft tegen dit besluit beroep ingesteld.
1.5.
Het college heeft bij wijze van verweer verwezen naar het gemeentelijk advies, het advies van de bezwaarcommissie van 13 mei 2024 en het bestreden besluit.
1.6.
De rechtbank heeft het beroep op 15 oktober 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiseres en de gemachtigde van het college.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt de afwijzing van de aangevraagde energietoeslag. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiseres.
3. Naar het oordeel van de rechtbank is het beroep ongegrond. Dat betekent dat het college de aanvraag om energietoeslag voor het jaar 2023 mocht afwijzen en dat eiseres dus geen gelijk krijgt. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Beoordelingskader
4. De eenmalige energietoeslag maakt onderdeel uit van de (bijzondere) bijstand. In verband met de oplopende energieprijzen heeft de wetgever het voor gemeenten mogelijk gemaakt om bepaalde groepen mensen een eenmalige energietoeslag toe te kennen. Op grond van artikel 35, vierde lid, van de Participatiewet kan het college bijzondere bijstand verlenen aan een alleenstaande in de vorm van een eenmalige energietoeslag, zonder dat wordt gecontroleerd of de aanvrager in dat jaar daadwerkelijk een sterk gestegen energierekening heeft ontvangen. Het college heeft daarbij de bevoegdheid om te bepalen wie voor deze energietoeslag in aanmerking komt en om daar beleidsregels voor op te stellen. In de gemeente van eiseres zijn de ‘tijdelijke beleidsregels energietoeslag gemeente Noordoostpolder 2023’ (hierna: de beleidsregels) van toepassing. De gemeente heeft die regels zelf opgesteld binnen de kaders van de wet en de regels kunnen elk jaar worden aangepast of vernieuwd.
5. Het college heeft in de beleidsregels bepaald dat een eenmalige energietoeslag kan worden verleend aan mensen die beschikken over een (maand-)inkomen dat niet hoger is dan 130% van de bijstandsnorm.
Mocht eiseres erop vertrouwen dat zij de eenmalige energietoeslag 2023 zou ontvangen?
6. De rechtbank stelt vast dat het college de eenmalige energietoeslag 2022 met het besluit van 5 oktober 2022 heeft afgewezen omdat eiseres toen (ook) een te hoog inkomen had. Op dat moment was echter onduidelijk in de beleidsregels verwoord hoe het inkomen moest worden berekend. Hierdoor bleef vaag of dit inclusief of exclusief vakantiegeld was. De beleidsregels konden zo worden gelezen dat men dacht er wel recht op te hebben, terwijl dat niet de bedoeling van de beleidsregel was. Deze onduidelijkheid heeft het college eiseres echter niet tegengeworpen. Daarom heeft zij alsnog de eenmalige energietoeslag 2022 toegekend en uitgekeerd gekregen. In de beleidsregels voor de energietoeslag 2023 heeft het college dit explicieter verwoord, waardoor de onduidelijkheid is weggenomen.
7. Eiseres voert aan dat zij van het college bij besluit van 22 februari 2023 vooruitlopend op de energietoeslag voor het jaar 2023 een “vooruitbetaling” van € 500,- heeft ontvangen op 24 februari 2023. Bij de overschrijving is vermeld: “Vooruitbetaling energietoeslag”. Hierdoor heeft zij verwacht dat zij, net als het jaar daarvoor, het restant van € 800,- later zou ontvangen. Eiseres vindt daarom dat zij erop mocht vertrouwen dat zij recht had op de volledige energietoeslag voor het jaar 2023.
8. De rechtbank begrijpt het betoog van eiseres zo dat zij een beroep doet op het vertrouwensbeginsel. Voor een geslaagd beroep op het vertrouwensbeginsel is in de eerste plaats vereist dat de betrokkene aannemelijk heeft gemaakt dat van de zijde van de overheid toezeggingen of andere uitlatingen zijn gedaan of gedragingen zijn verricht, waaruit betrokkene in de gegeven omstandigheden redelijkerwijs kon en mocht afleiden of en, zo ja, hoe het bestuursorgaan in een concreet geval een bevoegdheid zou uitoefenen. [1] Volgens vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) moet het daarbij gaan om een eenduidige, concrete of ontegenzeggelijke uitlating zonder enig voorbehoud. [2]
9. In het geval van eiseres gaat de rechtbank dus na of sprake is van een uitlating van het college, waaruit zij mocht afleiden dat zij opnieuw de volledige energietoeslag zou ontvangen. De rechtbank maakt daarbij een onderscheid tussen het besluit van 22 februari 2023 en de overschrijving van € 500,- met het kenmerk: “Vooruitbetaling energietoeslag”.
10. De rechtbank stelt vast dat uit het besluit van 22 februari 2023 blijkt dat ook in 2023 de mogelijkheid heeft bestaan een energietoeslag toe te kennen. In dit besluit wordt omschreven dat het Rijk op dat moment werkte aan een wetsvoorstel om de uitkering van de overige gelden voor de energietoeslag mogelijk te maken. In aanloop naar de totstandkoming van deze wet(-swijziging) mochten gemeenten alvast € 500,- van de energietoeslag 2023 betalen aan de huishoudens die de toeslag in 2022 hadden ontvangen. Dit om de eerste maanden van 2023 te kunnen overbruggen.
11. De rechtbank overweegt dat het hierboven genoemde besluit een concrete uitlating zonder enig voorbehoud betreft, voor wat het de uitbetaling van het bedrag van € 500,- aangaat. Immers, het college geeft aan van deze mogelijkheid gebruik te maken en het voorschot uit te keren. In het besluit spreekt het college echter alleen over de vooruitbetaling van € 500,-, welk bedrag twee dagen later ook aan eiseres wordt overgemaakt en welk bedrag niet wordt teruggevorderd. Het gaat eiseres in deze zaak echter om de uitbetaling van de overige € 800,- en daarover heeft het college zich in het besluit niet uitgelaten. Zij wist dat zij eerst een aanvraag moest indienen, waarna door het college een besluit moest worden genomen over haar eventuele volledige recht op (de rest van) de energietoeslag. Naar het oordeel van de rechtbank zijn in het besluit van 22 februari 2023 geen eenduidige, concrete of ontegenzeggelijke uitlatingen zonder enig voorbehoud gedaan of gedragingen verricht, waaruit eiseres in de gegeven omstandigheden redelijkerwijs kon en mocht afleiden dat het college in dit geval de resterende € 800,- zou uitkeren.
12. De rechtbank overweegt daarbij dat eiseres wist dat aan haar de eenmalige energietoeslag 2022 was toegekend vanwege een onduidelijkheid over het inkomensbegrip in de beleidsregels. Dit heeft het college voor de energietoeslag in het jaar 2023 aangepast en verbeterd. Eiseres had zich hiervan bewust moeten zijn, omdat dit tijdens de hoorzitting over de energietoeslag 2022 ter sprake is gekomen. In dit concrete geval heeft eiseres uit de uitlatingen van het college daarom niet kunnen afleiden hoe het college de bevoegdheid voor het toekennen van de energietoeslag 2023 zou uitoefenen. Over de overschrijving van € 500,- met het kenmerk “Vooruitbetaling energietoeslag”, stelt de rechtbank vast dat betrokkenen die de energietoeslag voor het jaar 2022 hebben ontvangen, automatisch een voorschot hebben gekregen voor de energietoeslag 2023. Daarom heeft eiseres de voornoemde betaling van € 500,- ontvangen.
13. De rechtbank is van oordeel dat de overschrijving van het bedrag van € 500,- (met het voornoemde kenmerk) onvoldoende is om te gelden als een concrete, eenduidige en ontegenzeggelijke uitlating zonder enige voorbehoud waaruit eiseres kan opmaken dat zij ook het restbedrag van € 800,- zou ontvangen. De rechtbank concludeert dat de vooruitbetaling niet leidt tot een gewekt vertrouwen dat door het college gehonoreerd had moeten worden. Deze beroepsgrond slaagt niet.
Had het college gebruik moeten maken van de inherente afwijkingsbevoegdheid of toepassing moeten geven aan een hardheidsclausule?
14. Eiseres voert in beroep verder aan dat zij op grond van de hardheidsclausule toch in aanmerking zou moeten komen voor de eenmalige energietoeslag voor het jaar 2023. Eiseres heeft door een val haar pols gebroken, moest daardoor verhuizen en is hierdoor financieel aan de grond komen te zitten. Ter zitting heeft eiseres verklaard dat zij met naweeën van COVID-19 te maken heeft gehad en dat zij aan een oog nagenoeg blind is geworden. Ten slotte voert eiseres aan dat zij maandelijks € 54,- teveel aan inkomsten ontvangt, maar daar gaat € 47,- per maand vanaf in verband met medicatiekosten. Onderaan de streep verdient zij dus € 7,- per maand te veel om in aanmerking te kunnen komen voor deze energietoeslag.
15. Het college voert in verweer en ter zitting aan dat bij de beoordeling van de aanvraag slechts wordt gekeken naar de geldende inkomensgrens van 130%. Gezien het doel van de eenmalige energietoeslag dient het uitkeren daarvan snel te gebeuren. Daarom is het volgens het college niet te doen om met iedereen en alle bijzondere omstandigheden van het geval rekening te houden. Het college verklaart reeds de inkomensgrens van 120% naar 130% te hebben gewijzigd zodat meer mensen in aanmerking konden komen. Toch zullen er altijd mensen zijn die net een te hoog inkomen hebben. Het komt bijvoorbeeld ook voor dat iemand die maar € 20,- meer heeft dan de inkomensgrens, geen energietoeslag krijgt uitbetaald.
16. De rechtbank stelt vast dat het college de beleidsregels voor het jaar 2023 heeft opgesteld en deze geen bepalingen over dringende redenen of een hardheidsclausule omvatten. Ook stelt de rechtbank vast dat tussen partijen niet in geschil is dat eiseres de geldende inkomensgrens van 130% van de bijstandsnorm overschrijdt. Eiseres hoeft het voorschot van € 500,- niet terug te betalen, maar zij ontvangt de resterende € 800,- niet meer.
17. De rechtbank begrijpt het betoog van eiseres zo dat zij vindt dat zij onevenredig zwaar wordt benadeeld. Eiseres doet een beroep op het evenredigheidsbeginsel. Omdat sprake is van beleidsregels beoordeelt de rechtbank eerst of deze rechtmatig zijn. Daarna wordt bekeken of het college in dit geval van de beleidsregels had moeten afwijken.
18. De rechtbank overweegt dat het beleid van het college om een inkomensgrens van 130% van de bijstandsnorm te gebruiken voor het toekennen van de energietoeslag in beginsel redelijk is. Bij de invoering van de energietoeslag heeft de regering, in samenspraak met gemeenten, de richtlijn opgesteld om deze toeslag toe te kennen aan huishoudens met een inkomen van 120% van de bijstandsnorm. [3] Uit onderzoek is gebleken dat driekwart van de gemeenten deze inkomensgrens hanteert. [4] In zoverre ziet de rechtbank dan ook geen reden om de door het college in dit geval vastgestelde grens van zelfs 130% van de bijstandsnorm, als ongeschikt, niet noodzakelijk of onevenwichtig aan te merken. Dit betekent dat de beleidsregels, die geen hardheidsclausule bevatten, op zichzelf niet onrechtmatig zijn.
19. Wanneer de beleidsregels niet onrechtmatig zijn, toetst de bestuursrechter het besluit dat op die regels is gebaseerd aan de norm van artikel 4:84 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb). Deze norm wordt de
inherente afwijkingsbevoegdheidgenoemd. In dit artikel staat dat het bestuursorgaan de beleidsregel moet volgen, tenzij dat voor één of meer belanghebbende gevolgen veroorzaakt die wegens bijzondere omstandigheden onevenredig zijn. Daarbij moet een balans bestaan tussen het doel van de beleidsregel en het gevolg dat de toepassing van deze beleidsregel in het specifieke geval teweegbrengt.
20. Bij deze beoordeling kijkt de rechtbank dus of de gevolgen van het besluit voor eiseres wegens bijzondere omstandigheden onevenredig zijn. Het is volgens de rechtbank invoelbaar dat eiseres vindt dat zij onevenredig wordt benadeeld door het besluit van het college. Het is begrijpelijk dat het voor eiseres niet fijn is dat haar inkomen net te hoog is en dat het college een strakke lijn aanhoudt waardoor zij de energietoeslag misloopt. Toch oordeelt de rechtbank dat de enkele omstandigheid dat het inkomen van eiseres iets boven de norm ligt, niet tot het oordeel leidt dat de gevolgen van het besluit onevenredig zijn.
21. De rechtbank overweegt dat het college terecht heeft gesteld dat het geval van eiseres een situatie betreft die inherent aan de regeling is. Uit de wetsgeschiedenis blijkt dat door de wetgever wordt onderkend dat het bij iedere nadere invulling van het begrip “laag inkomen” onvermijdelijk is dat bepaalde huishoudens nét buiten het bereik van de regeling zullen vallen. Dit betreft dus geen bijzondere omstandigheid. [5]
22. Ook overweegt de rechtbank dat het college zich op het standpunt heeft mogen stellen dat de energietoeslag alleen bedoeld is voor gestegen energiekosten; deze toeslag ziet niet op verhuiskosten, medische kosten en dergelijke. Eiseres heeft onvoldoende aannemelijk gemaakt dat zij door het niet toekennen van de energietoeslag daadwerkelijk in de problemen is geraakt. In het feit dat eiseres de afgelopen tijd in financieel opzicht geen makkelijke periode heeft doorgemaakt, heeft het college geen aanleiding hoeven zien om van haar beleidsregel af te wijken. Voor de rechtbank is ten slotte van belang dat eiseres het bedrag van € 500,- niet hoeft terug te betalen.
23. Gelet op wat hiervoor staat slaagt de beroepsgrond van eiseres, dat zij op grond van de hardheidsclausule of de inherente afwijkingsbevoegdheid toch in aanmerking zou moeten komen voor de energietoeslag, dan ook niet.
Was de bezwaarcommissie niet onafhankelijk?
24. Ten slotte voert eiseres aan dat sprake was van onbehoorlijk bestuur. De bezwaarcommissie heeft volgens haar niet onafhankelijk gehandeld omdat een lid daarvan een ambtenaar van de afdeling sociale zaken betreft.
25. Ter zitting heeft gemachtigde van het college nader toegelicht dat de bezwaarcommissie bestaat uit drie leden en twee ondersteunende medewerkers. De drie commissieleden zijn volgens gemachtigde van het college onafhankelijk en bevoegd tot het opstellen van het advies. De andere twee leden (secretaris en notulist) zijn in dienst van de gemeente. Zij ondersteunen de commissie maar hebben geen bevoegdheid om te adviseren.
26. Op grond van artikel 7:13, eerste lid, van de Awb, mag de voorzitter van een bezwaarcommissie geen deel uitmaken van en niet werkzaam zijn onder de verantwoordelijkheid van het bestuursorgaan dat het besluit heeft genomen. Vaste rechtspraak maakt duidelijk dat de secretaris van de bezwaarcommissie alleen ondersteunende werkzaamheden verricht en niet het college van advies voorziet. Daarom geldt de eis van onafhankelijkheid niet voor de persoon die deze rol vervult. [6]
27. In geval van eiseres stelt de rechtbank vast dat de voorzitter van de bezwaarcommissie aan de onafhankelijkheidseis voldoet. De rechtbank baseert zich daarbij op de onweersproken verklaring van gemachtigde van het college. De rechtbank neemt verder in overweging dat de onafhankelijkheidseis die volgt uit artikel 7:13, eerste lid, van de Awb niet ziet op de andere leden van de bezwaarcommissie, zoals de secretaris en notulist. Dat de secretaris en/of notulist van de bezwaarcommissie al dan niet onderdeel uitmaakt van en werkzaam is onder verantwoordelijkheid van het bestuursorgaan dat het besluit heeft genomen, is in dit geval daarom niet relevant. De rechtbank oordeelt dan ook dat er geen sprake is van strijd met artikel 7:13 eerste lid, van de Awb én dat geen sprake is van onbehoorlijk bestuur.

Conclusie en gevolgen

28. Het beroep is ongegrond. Dit betekent dat het college de aanvraag van eiseres mocht afwijzen. Eiseres krijgt daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgt ook geen vergoeding van haar proceskosten.
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.E.M. van Abbe, rechter, in aanwezigheid van B.J.H. van der Avoird, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 26 november 2024.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Zie bv. de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van 25 juni 2024, ECLI:NL:CRVB:2024:1427.
2.Zie bv. de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van 18 juli 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:2613 (
3.
4.
5.
6.Zie bv. de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van 18 juli 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:2652.