ECLI:NL:RBMNE:2024:6319

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
23 augustus 2024
Publicatiedatum
15 november 2024
Zaaknummer
UTR 23/5613
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de duurzaamheid van arbeidsongeschiktheid van ex-werkneemster in het kader van WIA-uitkering

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 23 augustus 2024 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, de werkgever van een ex-werkneemster, en het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) over de toekenning van een WIA-uitkering. Eiseres betwistte de beslissing van het Uwv dat er geen sprake was van duurzame arbeidsongeschiktheid van de ex-werkneemster. De rechtbank oordeelde dat het Uwv onvoldoende had gemotiveerd waarom de ex-werkneemster niet duurzaam arbeidsongeschikt was. De rechtbank heeft het onderzoek heropend en het Uwv de gelegenheid gegeven om een nadere motivering te geven. De rechtbank concludeerde dat het bestreden besluit een motiveringsgebrek vertoonde en heeft het beroep van eiseres gegrond verklaard. Het Uwv werd opgedragen om binnen zes weken opnieuw op het bezwaar van eiseres te beslissen, met een overtuigende motivering over de duurzaamheid van de arbeidsongeschiktheid. Tevens werd het Uwv veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten en het griffierecht aan eiseres.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 23/5613

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 23 augustus 2024 in de zaak tussen

[eiseres ] , uit [plaats] , eiseres

(gemachtigde: A. van Lieshout),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, het Uwv
(gemachtigde: J.H. Swart).

Inleiding

1. Eiseres was sinds 1 december 2018 de werkgever van [ex werkneemster] (ex-werkneemster). Op 15 oktober 2020 is de arbeidsovereenkomst beëindigd. De ex-werkneemster heeft zich vervolgens met ingang van 16 oktober 2020 ziek gemeld bij het Uwv, waarna aan haar een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW) is toegekend. Na het bereiken van de maximale ZW-periode, heeft ex-werkneemster een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA) aangevraagd.
2. Met het primaire besluit van 19 september 2022 (het primaire besluit I) heeft het Uwv aan ex-werkneemster met ingang van 14 oktober 2022 een loongerelateerde werkhervattingsuitkering gedeeltelijk arbeidsongeschikten (WGA-uitkering) toegekend op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA). Daarbij is de mate van arbeidsongeschiktheid vastgesteld op 80 tot 100%.
3. Met het primaire besluit van 6 januari 2023 (het primaire besluit II) heeft het Uwv de loongerelateerde WGA-uitkering met ingang van 14 maart 2023 gewijzigd in een loonaanvullingsuitkering. De mate van arbeidsongeschikt wijzigt daarbij niet.
4. Eiseres heeft tegen het primaire besluit I en II bezwaar gemaakt.
5. Met de beslissing op bezwaar van 17 oktober 2023 (het bestreden besluit) heeft het Uwv de bezwaren van eiseres ongegrond verklaard. Eiseres heeft daartegen beroep ingesteld.
6. Hoewel ex-werkneemster niet als derde-partij aan deze procedure deelneemt, heeft zij geen toestemming gegeven om stukken die medische gegevens bevatten aan eiseres toe te zenden. De rechtbank heeft de medische stukken met toepassing van artikel 8:32, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) daarom alleen verzonden aan de gemachtigde van eiseres.
7. Het beroep is behandeld op de zitting van 1 maart 2024. Eiseres heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
8. Na afloop van de zitting heeft de rechtbank vastgesteld dat het onderzoek ter zitting niet volledig is geweest. De rechtbank heeft het onderzoek in deze zaak daarom heropend en partijen hier met de brief van 10 april 2024 over geïnformeerd. Het Uwv is met de heropening in de gelegenheid gesteld om nader te motiveren waarom de bij ex-werkneemster geconstateerde beperkingen niet duurzaam zijn. Daarbij heeft de rechtbank verzocht om antwoord te geven op de vragen in de brief van 10 april 2024. Het Uwv heeft van deze gelegenheid gebruik gemaakt en heeft op 7 mei 2024 een aanvullend rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 6 mei 2024 overgelegd. Eiseres heeft hier op 31 mei 2024 op gereageerd.
9. Vervolgens heeft de rechtbank partijen gevraagd of zij op een nadere zitting willen worden gehoord. Dat was niet het geval. De rechtbank heeft daarom op 24 juli 2024 het onderzoek gesloten.

De omvang van het geschil

10. Eiseres is eigenrisicodrager voor de WIA. Primair stelt zij zich op het standpunt dat ex-werkneemster ten onrechte niet is opgenomen in het doelgroepenregister. Daaraan ligt de aanvraag van ex-werkneemster voor een uitkering op grond van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten ten grondslag. Deze aanvraag zou volgens het Uwv zijn ingetrokken. Volgens eiseres heeft het Uwv vervolgens nagelaten om de aanvraag voor een Indicatie Banenafspraak, die leidt tot opname in het doelgroepenregister, te beoordelen. Als ex-werkneemster in het doelgroepenregister zou zijn opgenomen valt zij volgens eiseres onder de zogenaamde no-risk polis en draagt eiseres niet de kosten van een WIA-uitkering voor ex-werkneemster.
11. De rechtbank oordeelt dat deze primaire beroepsgrond van eiseres buiten de omvang van het geschil valt. Het beroep van eiseres is gericht tegen het bestreden besluit van 17 oktober 2023 waarmee de besluiten om aan ex-werkneemster een WIA-uitkering toe te kennen, in stand zijn gebleven. De rechtbank kan dan ook geen inhoudelijk oordeel geven over de primaire beroepsgrond van eiseres.
12. Tijdens de zitting is dit met partijen besproken. Het Uwv heeft in zijn verweerschrift en tijdens de zitting toegelicht dat hij het bezwaar van eiseres, gericht tegen het toekennen van de WIA-uitkering inmiddels ook in behandeling heeft genomen als zijnde gericht tegen de weigering van een Indicatie Banenafspraak voor ex-werkneemster. Hierop wordt nog een besluit genomen. Als eiseres het met de uitkomst van die besluitvorming niet eens is, kan zij daartegen rechtsmiddelen instellen.

Beoordeling door de rechtbank

13. De rechtbank overweegt dat zij, nu de ex-werkneemster geen toestemming heeft gegeven om gedingstukken die medische gegevens bevatten ter kennisname aan eiseres te verstrekken, de motivering van haar oordeel voor zover nodig zal beperken teneinde te voorkomen dat deze gegevens alsnog openbaar worden.
De zorgvuldigheid van het onderzoek
14. Eiseres voert aan dat het onderzoek door de verzekeringsarts bezwaar en beroep niet zorgvuldig is geweest. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft ex-werkneemster opgeroepen om te verschijnen op het spreekuur, maar ex-werkneemster heeft daaraan geen gehoor gegeven. Vervolgens heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep het onderzoek voortgezet zonder ex-werkneemster zelf te zien. Volgens eisers is het verrichte medisch onderzoek daarmee onzorgvuldig, temeer omdat de verzekeringsarts bezwaar en beroep in haar rapport van 25 augustus 2023 duidelijk beschrijft welke redenen zij had om ex-werkneemster op een spreekuur te willen zien. Op de zitting heeft eiseres daar nog aan toegevoegd dat het in deze situatie op de weg van de verzekeringsarts bezwaar en beroep had gelegen om een huisbezoek af te leggen om zo ex-werkneemster toch te kunnen zien en spreken.
15. De rechtbank volgt eiseres niet in haar standpunt dat het medisch onderzoek onzorgvuldig is omdat de verzekeringsarts bezwaar en beroep ex-werkneemster niet op het spreekuur heeft gezien. Uit rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) [1] volgt dat de onderzoeksactiviteiten in de bezwaarfase afhankelijk zijn van de medisch situatie van betrokkene en dat bij betwisting van de medische grondslag niet (altijd) vereist is dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep de betrokkene op een spreekuur onderzoekt. In dit geval is ex-werkneemster in de primaire fase gezien door een primaire arts. Het rapport van de primaire arts is getoetst en akkoord bevonden door een verzekeringsarts. Gelet op deze omstandigheden was het naar het oordeel van de rechtbank voor de zorgvuldigheid van het onderzoek niet vereist dat ex-werkneemster ook door de verzekeringsarts bezwaar en beroep op het spreekuur werd gezien. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in het rapport van 25 augustus 2023 weliswaar toegelicht dat zij ex-werkneemster op het spreekuur heeft uitgenodigd omdat zij zich een beeld wilde vormen van ex-werkneemster, mede gelet op de therapieontrouw waar ex-werkneemster bekend mee is. Het enkele feit dat ex-werkneemster vervolgens niet op het spreekuur is verschenen en het onderzoek desondanks door de verzekeringsarts bezwaar en beroep is voortgezet brengt echter niet met zich dat het onderzoek dus onzorgvuldig is uitgevoerd. In het aanvullend rapport van 25 januari 2024 geeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep een nadere toelichting op haar overwegingen om ex-werkneemster uit te nodigen voor het spreekuur. Zij benadrukt in dat verband dat er voldoende medische informatie in het dossier aanwezig was om tot een verantwoord oordeel te komen. Contact met ex-werkneemster tijdens het spreekuur was daarvoor volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep niet noodzakelijk. De rechtbank kan deze toelichting van de verzekeringsarts bezwaar en beroep volgen, mede gelet op de beschikbare medische informatie in het dossier en het spreekuurcontact dat met de primaire arts heeft plaatsgevonden. Er was daarom ook geen aanleiding voor een huisbezoek. De beroepsgrond slaagt dus niet.
De duurzaamheid van de arbeidsongeschiktheid
16. Eiseres heeft verder aangevoerd dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep onvoldoende heeft onderbouwd dat er een redelijk tot goede kans is dat er bij ex-werkneemster een verbetering van de belastbaarheid optreedt. Volgens eiseres is ten onrechte volstaan met de vermelding dat de klachten van ex-werkneemster kunnen verbeteren bij adequate behandeling. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft nagelaten om te onderbouwen wat de beoogde behandeling inhoudt en op welke wijze het arbeidsvermogen van ex-werkneemster zich door die behandeling zou kunnen ontwikkelen.
Het beoordelingskader
17. De rechtbank stelt bij haar beoordeling van deze beroepsgrond voorop dat het in deze zaak gaat om een werkgeversberoep. Uit vaste rechtspraak van de CRvB volgt dat bij een werkgeversberoep de positie van de werkgever en de aard van betrokken belangen meebrengen dat het Uwv een besluit ten aanzien van de arbeidsongeschiktheid zorgvuldig, goed onderbouwd en inzichtelijk moet motiveren. [2] Daarbij speelt mee dat werkgevers niet de mogelijkheid hebben om medische informatie in te brengen en dat een werkgever niet veel anders kan dan proberen aan te geven dat het onderzoek van het Uwv onvoldoende is geweest of dat de door het Uwv gegeven motivering het besluit niet kan dragen. [3]
18. Voor de inhoudelijke beoordeling is verder van belang dat de verzekeringsarts bij het onderzoek naar de duurzaamheid het door het Uwv vastgestelde beoordelingskader, genaamd “Beoordeling van de duurzaamheid van arbeidsbeperkingen” (het beoordelingskader) moet hanteren. Bij de vraag of sprake is van duurzaamheid van de arbeidsongeschiktheid gaat het om een inschatting van de toekomstige ontwikkelingen van de arbeidsbeperkingen. Dit brengt mee dat de inschatting van de verzekeringsarts van de kans op herstel in het eerste jaar en daarna dient te berusten op een concrete en deugdelijke afweging van de feiten en omstandigheden die bij ex-werkneemster aan de orde zijn. In het geval de inschatting van de kans op herstel berust op een (ingezette) medische behandeling, is een onderbouwing vereist die ziet op het mogelijke resultaat daarvan voor de individuele verzekerde. [4]
Het standpunt van de verzekeringsarts bezwaar en beroep
19. Uit de rapporten van 25 augustus 2023 en 25 januari 2024 volgt dat er volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep bij ex-werkneemster geen sprake is van duurzame arbeidsongeschiktheid. De verzekeringsarts bezwaar en beroep legt daaraan ten grondslag dat de verwachting is dat ex-werkneemster met adequate behandeling en begeleiding binnen een of twee jaar op het niveau van functioneren voor haar uitval zal komen. In het rapport van 25 januari 2024 wordt dit standpunt nader toegelicht. Daar beschrijft de verzekeringsarts bezwaar en beroep welke therapie of begeleiding er voor de verschillende gezondheidsklachten van ex-werkneemster geïndiceerd zijn. Uit dit rapport volgt echter ook dat de beschreven behandeling en begeleiding in het geval van ex-werkneemster moeilijk van de grond komt vanwege de eerder beschreven therapieontrouw. Gelet hierop en gelet op de door de verzekeringsarts bezwaar en beroep uitgesproken verwachting dat behandeling en begeleiding van ex-werkneemster een lange tijd in beslag zal nemen, was de rechtbank onvoldoende gebleken dat bij ex-werkneemster geen sprake is van duurzame arbeidsongeschiktheid. De rechtbank heeft daarom het onderzoek heropend en de verzekeringsarts bezwaar en beroep met de brief van 10 april 2024 in de gelegenheid gesteld om een nadere motivering te geven van haar standpunt en daarbij de volgende vragen te betrekken:
  • Welke concrete medische behandelingen zijn er nog mogelijk voor ex-werkneemster?
  • Wat houden deze behandelingen in en welke concrete resultaten kunnen daarmee worden behaald voor de verbetering van de belastbaarheid van de ex-werkneemster van eiseres?
  • Hoe verhoudt de beoordeling van de duurzaamheid zich tot de door de verzekeringsarts bezwaar en beroep uitgesproken verwachting dat de behandeltrajecten bij ex-werkneemster een lange tijd in beslag zullen nemen?
De aanvullende reacties van partijen
20. De hiervoor weergegeven vragen van de rechtbank hebben geleid tot het aanvullend rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 5 mei 2024. In dat rapport geeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep nogmaals een toelichting op de vormen van behandeling en begeleiding die passen bij de beperkingen van ex-werkneemster. Daarbij beschrijft de verzekeringsarts bezwaar en beroep op welke wijze de behandeling of begeleiding het functioneren van ex-werkneemster kan verbeteren.
21. Eiseres voert in reactie op het aanvullend rapport van 5 mei 2024 aan dat ook met het aanvullend rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep niet voldoende is gemotiveerd waarom ex-werkneemster niet duurzaam arbeidsongeschikt is. Daarbij wijst eiseres erop dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep de complexiteit van de situatie onvoldoende heeft betrokken, mede vanwege de therapieontrouw van ex-werkneemster en de daaruit volgende onmogelijkheid om ex-werkneemster adequaat te behandelen of te begeleiden.
Is overtuigend gemotiveerd dat de duurzaamheid ontbreekt?
22. Naar het oordeel van de rechtbank is ook met het aanvullend rapport van 5 mei 2024 niet overtuigend gemotiveerd dat bij ex-werkneemster geen sprake is van duurzame arbeidsongeschiktheid. De rechtbank overweegt daarover het volgende. Het aanvullend rapport geeft weliswaar een toelichting op de vormen van behandeling en begeleiding die mogelijk zijn voor ex-werkneemster en tot welke verbetering dit kan leiden. In het aanvullend rapport van 5 mei 2024 wordt echter ook nogmaals door de verzekeringsarts bezwaar en beroep beschreven dat de verschillende vormen van behandeling en begeleiding niet gelijktijdig kunnen plaatsvinden door de complexe problematiek van ex-werkneemster. De verwachting is daarom dat de behandeling en begeleiding lange tijd, zelfs jaren, kan duren voordat dit tot verbetering in de medische situatie van ex-werkneemster leidt. Het beoordelingskader voor de beoordeling van de duurzaamheid door verzekeringsartsen is mede gebaseerd op de vraag in hoeverre er in het eerstkomende jaar verbetering van de belastbaarheid te verwachten valt. In het beoordelingskader is daarover opgemerkt dat de betrouwbaarheid van het medisch oordeel afneemt naar mate de termijn waarover de uitspraak wordt gedaan langer is. Daarom wordt als uitgangspunt gehanteerd dat als de belastbaarheid in het eerstkomende jaar niet of nauwelijks zal verbeteren, er in beginsel van uitgegaan moet worden dat dit ook in de periode daarna ongewijzigd zo is. Er moet blijkens het beoordelingskader een goede reden zijn om hiervan af te wijken. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft niet gemotiveerd waarom daar in dit geval sprake van zou zijn. De verzekeringsarts bezwaar en beroep spreekt meermaals over complexe problematiek en een combinatie van meerdere behandel- en begeleidingsvormen die pas na jaren tot verbetering van de belastbaarheid kunnen leiden. Gelet op deze verwachting en de beschrijving in het beoordelingskader voor de verzekeringsartsen kan alleen met een overtuigende motivering afgeweken worden van het uitgangspunt dat in deze situatie sprake is van duurzame arbeidsongeschiktheid. Deze overtuigende motivering volgt naar het oordeel van de rechtbank niet uit de rapporten van de verzekeringsarts bezwaar en beroep. De beroepsgrond slaagt.

Conclusie

23. Gelet op het voorgaande bevat het bestreden besluit, waarin ex-werkneemster volledig, maar niet duurzaam arbeidsongeschikt is geacht, een motiveringsgebrek. Het beroep is daarom gegrond.
24. De rechtbank ziet geen aanleiding om het Uwv in de gelegenheid te stellen om dit geconstateerde gebrek te herstellen. De rechtbank heeft het Uwv met de heropening na zitting in de gelegenheid gesteld nader te motiveren waarom er in het geval van ex-werkneemster geen sprake is van duurzame arbeidsongeschiktheid. Zoals uit deze uitspraak volgt heeft het Uwv van deze gelegenheid gebruik gemaakt, maar is de aanvullende reactie niet toereikend gebleken om de beslissing van het Uwv op dit punt alsnog van een voldoende motivering te voorzien. De rechtbank vernietigt daarom het bestreden besluit wegens strijd met het bepaalde in artikel 3:46 en artikel 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht en draagt het Uwv op om, met inachtneming van het bepaalde in deze uitspraak, opnieuw op de bezwaren van eiseres te beslissen binnen een termijn van zes weken. Daarbij geldt dat overtuigend moet worden gemotiveerd waarom ex-werkneemster gelet op de complexiteit van de klachten en de lange duur van het behandeltraject, niet duurzaam arbeidsongeschikt is. Als deze motivering door de verzekeringsarts bezwaar en beroep niet is te geven, dan moet daarmee worden geconcludeerd dat ex-werkneemster duurzaam arbeidsongeschikt is. Het Uwv moet in dat geval zijn besluitvorming overeenkomstig aanpassen.
25. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, moet het Uwv aan eiseres het door haar betaalde griffierecht vergoeden. Eiseres komt daarnaast in aanmerking voor een vergoeding van de proceskosten die zij heeft gemaakt. Het Uwv moet die vergoeding betalen. De vergoeding wordt met toepassing van het Besluit proceskosten als volgt berekend. De bijstand door een gemachtigde levert 2 punten op (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 875,- en wegingsfactor 1). Gemachtigde van eiseres heeft daarnaast verzocht om de vergoeding van haar reiskosten bestaande uit een dagretour Heemstede – Utrecht Centraal ter waarde van € 26,80. Deze kosten komen eveneens voor vergoeding in aanmerking. Toegekend wordt daarom € 1.776,80 (= € 1.750,- + € 26,80).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draag het Uwv op om binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak opnieuw op het bezwaar van eiseres te beslissen;
- draag het Uwv op om het betaalde griffierecht van € 365,- te vergoeden;
- veroordeelt het Uwv in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1.776,80.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.W.A. Schimmel, rechter, in aanwezigheid van mr. C.H. Verweij, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 23 augustus 2024.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de CRvB van 18 januari 2023, ECLI:NL:CRVB:2023:99.
2.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de CRvB van 6 november 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:4292.
3.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de CRvB van 17 juli 2009, ECLI:NL:CRVB:2009:BJ3969.
4.Zie de uitspraak van de CRvB van 16 oktober 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:3283.