16.1.De beroepsgrond slaagt niet. Naast [adres 4] zijn er nog drie andere referentieobjecten in de onderbouwing van de heffingsambtenaar betrokken die juist hogere m2-prijzen laten zien (€ 3.383, € 3.745 en € 3.590). Ook deze referentieobjecten zijn naar het oordeel van de rechtbank goed vergelijkbaar met de woning van eiser qua bouwjaar, ligging en grootte. Daarnaast zijn de kwaliteit, staat van onderhoud en voorzieningen als gelijkwaardig aan de woning beoordeeld, waardoor de m2-prijzen een goed beeld geven van de waarde van de woning van eiser. De rechtbank ziet in de lagere m2-prijs van [adres 1] dan ook geen aanleiding voor de conclusie dat de waarde van de woning van eiser te hoog is vastgesteld.
[adres 2] (eerste verdieping) en [adres 2] (tweede verdieping)
17. Voor de bovenwoningen aan de [adres 2] (eerste verdieping) en [adres 2] (tweede verdieping) heeft de heffingsambtenaar ter onderbouwing van hun waarden twee afzonderlijke taxatiematrices opgesteld, waarin zij met dezelfde in Utrecht gelegen referentieobjecten worden vergeleken: [adres 8] , [adres 9] , [adres 10] en [adres 11] .
18 . Naar het oordeel van de rechtbank heeft de heffingsambtenaar met de overgelegde taxatiematrices aannemelijk gemaakt dat hij de waarden van deze woningen niet te hoog heeft vastgesteld. De in de taxatiematrices genoemde referentiewoningen zijn goed bruikbaar omdat zij in de nabijheid van de woningen zijn gelegen en wat bouwjaar en uitstraling betreft voldoende vergelijkbaar zijn met de woningen. Met de taxatiematrices heeft de heffingsambtenaar de waardeverhouding tussen de woning en de referentiewoningen inzichtelijk gemaakt. Daarnaast maakt de heffingsambtenaar met de taxatiematrices aannemelijk dat bij de waardebepaling in voldoende mate rekening is gehouden met de verschillen tussen de referentiewoningen en de woning. Wat eiser in beroep aanvoert, brengt de rechtbank niet tot een ander oordeel.
19. Eiser vindt onverklaarbaar dat voor zijn woningen die bestaan uit dezelfde stenen en die bijna even groot zijn, verschillende m2-woningwaarden zijn aangehouden. Volgens eiser moet de waarde van de woningen op hetzelfde bedrag van € 299.000 worden vastgesteld.
20. De rechtbank stelt voorop dat de omstandigheid dat eiser twee bovenwoningen in bezit heeft nog niet betekent dat die dezelfde WOZ-waarde moeten hebben. Het gaat erom dat heffingsambtenaar per onroerende zaak aan de hand van gerealiseerde verkopen aannemelijk kan maken dat de WOZ-waarde niet te hoog is. Een vergelijking van WOZ-waarden is daarom niet relevant. De heffingsambtenaar heeft bovendien toegelicht dat het verschil in gebruiksoppervlakte, het verschil in m2-woningwaarde verklaart. Vanwege het afnemend grensnut heeft [adres 2] (1e verdieping), die een grotere gebruiksoppervlakte heeft, een lagere m2-woningwaarde. De rechtbank kan de heffingsambtenaar daarin volgen. De beroepsgrond slaagt niet.
Waarde dakkapel en dakterras referentiewoningen
21. De gemachtigde van eiser stelt dat de gehanteerde m2-prijs van de dakkapel en dakterrassen van de referentiewoningen te laag zijn. De heffingsambtenaar heeft een m2-prijs gehanteerd voor de dakterrassen van de drie referentiewoningen van € 200 en een m2-prijs van € 1.250 voor de dakkapel van [adres 9] . De heffingsambtenaar heeft op de zitting toegelicht dat deze prijzen uit de markt volgen. Dit heeft eiser niet gemotiveerd betwist. De rechtbank heeft daarom en ook anderzins geen reden om te twijfelen aan de uitleg van de heffingsambtenaar. De beroepsgrond slaagt niet.
[adres 2] inclusief [nummer]
22. Om de vastgestelde waarde te onderbouwen van de winkel aan de [adres 2] inclusief [nummer] (de winkel) heeft de heffingsambtenaar een huur- en verkoopoverzicht verstrekt waarin de waarde wordt onderbouwd met verkoop- en verhuurtransacties die omstreeks de waardepeildatum tot stand zijn gekomen.
23. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de heffingsambtenaar met het overgelegde huur- en verkoopoverzicht aannemelijk gemaakt dat hij de waarde van de winkel niet te hoog heeft vastgesteld. De rechtbank hecht vooral waarde aan de eigen verkoop van een gedeelte van de eigen winkel, [adres 3] , dat qua oppervlakte ongeveer de helft van de winkel beslaat (121 m²). Dit gedeelte is verkocht voor € 284.650. De heffingsambtenaar heeft de prijs teruggebracht tot een gecorrigeerde m2-transactieprijs van € 2.165. Op basis van deze m2-transactieprijs die ruim hoger is dan de m2-waarde van de winkel van € 1.595 kan naar het oordeel van de rechtbank niet gezegd worden dat de WOZ-waarde te hoog is vastgesteld. Daar komt bij dat de heffingsambtenaar ter onderbouwing van de kapitalisatiefactor en huurwaarde de gerealiseerde huur-en verkoopcijfers van [adres 12] en [adres 13] heeft betrokken in de onderbouwing. Ter onderbouwing van de huurwaarde is verder een vergelijking gemaakt met [adres 3] . Ook deze drie referenties zijn naar het oordeel van de rechtbank goed vergelijkbaar gelet op hun ligging, grootte en bouwjaar. Zowel de huurwaarde van het object als de kapitalisatiefactor zijn in vergelijking met de gehanteerde referentieobjecten de laagste. Ook daarom vindt de rechtbank aannemelijk dat de waarde van de winkel niet te hoog is vastgesteld. Wat eiser in beroep aanvoert, brengt de rechtbank niet tot een ander oordeel.
Eigen verkoopovereenkomst
24. Eiser wijst erop dat dat hij beide bovenwoningen samen met de daaronder gelegen winkel (door de heffingsambtenaar aangeduid als: [adres 2] incl. [nummer] ) op 29 december 2023 heeft verkocht voor € 665.350. Volgens eiser moet nadat de door hem bepleite waarden van de bovenwoningen van € 299.000 van dit bedrag zijn afgehaald, de WOZ-waarde van de winkel op het resterende bedrag worden bepaald.
25. De rechtbank oordeelt dat de heffingsambtenaar terecht geen aansluiting heeft gezocht bij het eigen verkoopcijfer van € 655.350. Daar betrekt de rechtbank allereerst bij
dat dit niet de verkoopprijs is die is betaald voor het geheel. In de taxatiematrix staat en op de zitting is toegelicht door de heffingsambtenaar, dat Scorelstraat [nummer] geen onderdeel uitmaakte van de verkoop. Eiser had [adres 2] inclusief [nummer] in gebruik als samengevoegde winkel, aldus de heffingsambtenaar, waarna de panden in delen te koop zijn gezet. Eiser heeft dat op zijn beurt betwist, maar in de enkele niet gemotiveerde betwisting op de zitting, ziet de rechtbank geen aanleiding om aan de toelichting van de heffingsambtenaar te twijfelen. Daarnaast kan de rechtbank de heffingsambtenaar volgen in zijn standpunt dat nu in het kader van de Wet WOZ per onroerende zaak de WOZ-waarde moet worden vastgesteld, de verkoopprijs die is betaald voor meerdere objecten (een winkel en twee woningen) samen niet representatief is. Uit een totaalbedrag valt immers nog niet te herleiden wat de economische waarden van de afzonderlijke onroerende zaken zijn. De beroepsgrond slaagt niet.
Onvergelijkbare referentieobjecten
26. Eiser stelt verder dat de door de heffingsambtenaar gehanteerde referentieobjecten [adres 12] en [adres 13] onvergelijkbaar zijn, omdat deze verschillen qua objectsoort. [adres 12] is een café/restaurant en geen winkel en [adres 13] betreft een gezondheidscentrum. De heffingsambtenaar heeft op de zitting toegelicht dat wordt gekeken naar wat er in een object mogelijk is. De rechtbank is het daarmee eens. Het maakt niet uit wat een huidige huurder doet met een pand. Voor de verhuurmogelijkheden, en daarmee de waarde, gaat er om wat een huurder zou kunnen doen met een pand. Volgens de heffingsambtenaar is in het object van eiser hetzelfde toegestaan als in de referentieobjecten. Eiseres heeft dit niet betwist. De rechtbank gaat er daarom vanuit dat de mogelijkheden hetzelfde zijn en kan daarom het standpunt van de heffingsambtenaar volgen dat de gehanteerde referentieobjecten voldoende vergelijkbaar zijn. De beroepsgrond slaagt niet.
27. Eiser voert aan dat de heffingsambtenaar de koopovereenkomsten en transportaktes van de referentieobjecten had moeten overleggen.
28. Een schending van artikel 8:42 van de Algemene wet bestuursrecht moet worden aangevoerd binnen een redelijke termijn nadat de rechtbank de op grond van dat artikel ontvangen stukken aan de belanghebbende heeft doorgestuurd, mits het voor die belanghebbende dan al duidelijk moet zijn dat de stukken waarop hij zich beroept daarbij ontbreken. De rechtbank heeft het verweerschrift en de op de zaak betrekking hebbende stukken op 27 februari 2024 aan eiser gestuurd. Eiser heeft in deze procedure niet eerder specifiek gewezen op het ontbreken van de genoemde stukken in het dossier. De stelling in de, niet op deze zaak en onroerende zaak toegespitste, pinpointbrief van eisers gemachtigde dat hij stukken mist, is hiertoe onvoldoende, omdat niet is aangegeven welke stukken ontbreken. De rechtbank vindt dat het pas op de zitting aanvoeren van deze grond in strijd is met een goede procesorde. Deze beroepsgrond wordt om die reden buiten beschouwing gelaten.