ECLI:NL:RBMNE:2024:6166

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
21 oktober 2024
Publicatiedatum
8 november 2024
Zaaknummer
UTR 23/3290, UTR 23/3291, UTR 23/3293 en UTR 23/3295
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van WOZ-waarden van onroerende zaken en afwijzing van schadevergoeding

In deze uitspraak van de Rechtbank Midden-Nederland, gedaan op 21 oktober 2024, is het beroep van eiser tegen de vastgestelde WOZ-waarden van verschillende onroerende zaken ongegrond verklaard. Eiser, vertegenwoordigd door mr. D.A.N. Bartels MRE, had bezwaar gemaakt tegen de WOZ-waarden die door de heffingsambtenaar van de Belastingsamenwerking gemeenten & hoogheemraadschap waren vastgesteld. De rechtbank heeft de WOZ-waarden beoordeeld aan de hand van taxatiematrices en referentieobjecten, en geconcludeerd dat de heffingsambtenaar aannemelijk heeft gemaakt dat de waarden niet te hoog zijn vastgesteld. Eiser had lagere waarden bepleit, maar de rechtbank volgde de argumenten van de heffingsambtenaar. Daarnaast heeft de rechtbank het verzoek van eiser om immateriële schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn afgewezen, omdat de termijn niet was overschreden. De rechtbank oordeelde dat de handelswijze van de gemachtigde van eiser heeft bijgedragen aan de duur van de procedure. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat er geen aanleiding was om eiser in de proceskosten van de heffingsambtenaar te veroordelen, omdat het beroep op zich niet onredelijk was.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummers: UTR 23/3290, UTR 23/3291, UTR 23/3293 en UTR 23/3295

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 21 oktober 2024 in de zaken tussen

[eiser] , eiser

(gemachtigde: mr. D.A.N. Bartels MRE),
en
de heffingsambtenaar van de Belastingsamenwerking gemeenten & hoogheemraadschap [gemeente], verweerder
(gemachtigde: mr. M.F.M. Boerlage).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de WOZ-waarden van de onroerende zaken aan de [adres 1] in [plaats 1] en de [adres 2] (inclusief [adres 3] ), [adres 2] (eerste verdieping) en [adres 2] (tweede verdieping) in [plaats 2] .
1.1.
De heffingsambtenaar heeft de WOZ-waarden van de onroerende zaken bij beschikkingen van 28 februari 2022 voor het belastingjaar 2022, naar de waardepeildatum 1 januari 2021 als volgt vastgesteld:
Zaaknummer van de rechtbank
Adres
Type
WOZ-waarde
UTR 23/3290
[adres 1]
[plaats 1]
Woning
€ 428.000
UTR 23/3291
[adres 2] incl. [nummer]
[plaats 2]
Winkel
€ 402.000
UTR 23/3293
[adres 2]
(1e verdieping)
[plaats 2]
Bovenwoning 1e verdieping
€ 341.000
UTR 23/3295
[adres 2]
(2e verdieping)
[plaats 2]
Bovenwoning 2e verdieping
€ 322.000
De heffingsambtenaar heeft bij deze beschikkingen aan eiser als eigenaar van de onroerende zaken aanslagen onroerendezaakbelastingen en watersysteemheffing opgelegd. Voor de onroerende zaak aan de [adres 2] incl. [nummer] is aan eiser als gebruiker ook een aanslag onroerendezaakbelastingen opgelegd. De WOZ-waarden van de onroerende zaken zijn als heffingsmaatstaf voor de aanslagen gehanteerd.
1.2.
De heffingsambtenaar heeft bij uitspraken op bezwaar van 26 juni 2023 (de bestreden uitspraken) de vastgestelde WOZ-waarden en opgelegde aanslagen gehandhaafd.
1.3.
Eiser heeft beroep ingesteld tegen de bestreden uitspraken. De heffingsambtenaar heeft daarop gereageerd met een verweerschrift en taxatiematrices die op 23 februari 2024 zijn ingediend. Eiser heeft op 31 juli 2024 een nader stuk ingediend.
1.4.
De rechtbank heeft het beroep op 9 september 2024 met behulp van een beeldverbinding op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van de heffingsambtenaar, bijgestaan door de taxateurs [taxateur 1] en [taxateur 2] .

Relevante feiten

2. Eiser was aan het begin van het belastingjaar (1 januari 2022) eigenaar van de onroerende zaken.
3. [adres 1] is een hoekwoning gelegen op een kavel met een oppervlakte van 140 m². Bij de woning horen twee bergingen.
4. [adres 2] incl. [nummer] is een winkelpand op de begane grond met een totale oppervlakte van 252 m², bestaande uit twee winkelruimtes van elk 121 m² en een opslagruimte van 10 m².
5. [adres 2] (eerste verdieping) is een op de eerste verdieping gelegen bovenwoning.
6. [adres 2] (tweede verdieping) is een op de tweede verdieping gelegen bovenwoning.

Geschil

7. In geschil zijn de WOZ-waarden van de objecten per waardepeildatum 1 januari 2021. Eiser bepleit lagere waarden, namelijk € 399.000 voor [adres 1] en € 665.350 voor [adres 2] incl. [nummer] , [straat] (1e verdieping) en [straat] (2e verdieping) samen. De heffingsambtenaar handhaaft de vastgestelde waarden. Ter onderbouwing van de door hem verdedigde waarden wijst de heffingsambtenaar op verschillende taxatiematrices, waarin de waarden worden vergeleken met de gerealiseerde prijzen van referentieobjecten.

Beoordelingskader

8. De heffingsambtenaar moet aannemelijk maken dat de WOZ-waarden van de onroerende zaken op de waardepeildatum 1 januari 2021 niet hoger zijn vastgesteld dan de waarden in het economisch verkeer. De waarde in het economisch verkeer is de prijs die zou zijn betaald door de meest biedende koper als de onroerende zaak op de meest geschikte wijze en na de beste voorbereiding te koop zou zijn aangeboden.
9. De rechtbank beoordeelt of de heffingsambtenaar aannemelijk heeft gemaakt dat hij de WOZ-waarden voor de onroerende zaken niet te hoog heeft vastgesteld en zal daarbij meewegen wat eiser over de vastgestelde waarden heeft aangevoerd. De rechtbank overweegt in dat verband dat zij niets kan met de schriftelijke stukken die de gemachtigde van eiser heeft ingediend. Hij heeft een algemeen geformuleerd beroepschrift en ook een algemeen geformeerde brief ter aanvulling daarop ingediend, die vol staan met vol met algemene, weinig inhoudelijke, dikwijls onsamenhangende en inconsistente, fragmentarische en niet of nauwelijks onderbouwde op de onroerende zaken betrekking hebbende stellingen. De gemachtigde van eiser heeft op de zitting wel standpunten ingenomen die specifieker op de onroerende zaken betrekking hebben en de rechtbank zal die wel beoordelen. Daarbij bewaakt de rechtbank de goede procesorde, waarbij de beoordeling van standpunten achterwege blijft als de rechtbank of de heffingsambtenaar zich daarop, door het late moment waarop ze zijn ingenomen, onvoldoende heeft kunnen voorbereiden.

Beoordeling door de rechtbank

10. De rechtbank is van oordeel dat de heffingsambtenaar aannemelijk heeft gemaakt dat de waarden van de onroerende zaken niet te hoog zijn vastgesteld. De rechtbank legt haar oordeel hierna uit.
De gebruiksoppervlakte
11. Eiser voert ten aanzien van zijn woningen ( [adres 1] , [adres 2] (eerste verdieping) en [adres 2] (tweede verdieping)) aan dat de in de taxatiematrices gehanteerde gebruiksoppervlakten van de referentieobjecten niet overeenkomen met de gebruiksoppervlakten genoemd in de iWOZ-rapportages. De gebruiksoppervlakten zijn groter dan in de taxatiematrices vermeld staat, waardoor de m2-prijzen van de referentieobjecten omlaag moeten en daardoor zal ook de m2-prijs van de woning moeten dalen.
12. De rechtbank ziet geen aanleiding om de heffingsambtenaar niet te volgen in de door hem gehanteerde gebruiksoppervlakten. Door de heffingsambtenaar is op de zitting uitgelegd onder verwijzing naar een uitspraak van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 2 april 2024, ECLI:NL:GHARL:2024:2266 dat de BAG-oppervlakten niet altijd kloppen en dat de verschillen worden verklaard doordat hij op een andere manier de gebruiksoppervlakte vermeldt. In de taxatiematrices worden namelijk de verschillende onderdelen zoals bergingen uitgesplitst en apart gewaardeerd. De rechtbank kan die toelichting volgen. De beroepsgrond slaagt niet.
[adres 1]
13. De heffingsambtenaar heeft ter onderbouwing van de vastgestelde WOZ-waarde van [adres 1] een taxatiematrix overgelegd waarin de woning wordt vergeleken met een viertal in [plaats 1] gelegen hoek- en rijwoningen: [adres 4] , [adres 5] , [adres 6] en [adres 7] .
14. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de heffingsambtenaar met de overgelegde taxatiematrix aannemelijk gemaakt dat hij de waarde van [adres 1] niet te hoog heeft vastgesteld. De in de taxatiematrix genoemde referentieobjecten zijn goed bruikbaar omdat zij in de nabijheid van de woningen zijn gelegen en wat bouwjaar, uitstraling en grootte betreft goed vergelijkbaar zijn met de woning van eiser. Met de taxatiematrix heeft de heffingsambtenaar de waardeverhouding tussen de woning en de referentieobjecten inzichtelijk gemaakt. Met de taxatiematrix maakt de heffingsambtenaar aannemelijk dat bij de waardebepaling in voldoende mate rekening is gehouden met de verschillen tussen de referentieobjecten en de woning. Wat eiser in beroep aanvoert, brengt de rechtbank niet tot een ander oordeel.
Waarde tuinhuis
15. Wat betreft [adres 1] stelt eiser dat voor het gehanteerde referentieobject [adres 4] een te lage prijs voor het tuinhuis is gehanteerd van € 700. Volgens eiser moet dit een fout zijn, want de prijs voor een tuinhuis ligt rond de € 7000.
15.1.
De heffingsambtenaar stelt dat de waarde van € 700 die aan het tuinhuis / de blokhut is toegekend reëel is. Een tuinhuis of blokhut kan je voor die prijs aanschaffen. Daar komt bij dat niet de waarde van de verschillende onderdelen, maar de eindwaarde ter beoordeling voorligt. De rechtbank volgt de toelichting van de heffingsambtenaar. De berekening van de m2-prijs van de referentiewoningen aan de hand van een uitsplitsing van verschillende onderdelen zoals bijgebouwen, waaraan een afzonderlijke waarde wordt toegekend, is een hulpmiddel dat de verschillen met de woning inzichtelijk maakt, maar op zichzelf niet ter beoordeling staat. Daarnaast komt de rechtbank een bedrag van € 700 voor een tuinhuis reëel voor. De beroepsgrond slaagt niet.
M2-prijs van [adres 4]
16. Eiser ziet daarnaast steun voor zijn standpunt dat de waarde te hoog is vastgesteld in de m2-prijs van het referentieobject [adres 4] (€ 3.097) die lager is dan de m2-woningwaarde die voor zijn woning geldt (€ 3.268).
16.1.
De beroepsgrond slaagt niet. Naast [adres 4] zijn er nog drie andere referentieobjecten in de onderbouwing van de heffingsambtenaar betrokken die juist hogere m2-prijzen laten zien (€ 3.383, € 3.745 en € 3.590). Ook deze referentieobjecten zijn naar het oordeel van de rechtbank goed vergelijkbaar met de woning van eiser qua bouwjaar, ligging en grootte. Daarnaast zijn de kwaliteit, staat van onderhoud en voorzieningen als gelijkwaardig aan de woning beoordeeld, waardoor de m2-prijzen een goed beeld geven van de waarde van de woning van eiser. De rechtbank ziet in de lagere m2-prijs van [adres 1] dan ook geen aanleiding voor de conclusie dat de waarde van de woning van eiser te hoog is vastgesteld.
[adres 2] (eerste verdieping) en [adres 2] (tweede verdieping)
17. Voor de bovenwoningen aan de [adres 2] (eerste verdieping) en [adres 2] (tweede verdieping) heeft de heffingsambtenaar ter onderbouwing van hun waarden twee afzonderlijke taxatiematrices opgesteld, waarin zij met dezelfde in Utrecht gelegen referentieobjecten worden vergeleken: [adres 8] , [adres 9] , [adres 10] en [adres 11] .
18 . Naar het oordeel van de rechtbank heeft de heffingsambtenaar met de overgelegde taxatiematrices aannemelijk gemaakt dat hij de waarden van deze woningen niet te hoog heeft vastgesteld. De in de taxatiematrices genoemde referentiewoningen zijn goed bruikbaar omdat zij in de nabijheid van de woningen zijn gelegen en wat bouwjaar en uitstraling betreft voldoende vergelijkbaar zijn met de woningen. Met de taxatiematrices heeft de heffingsambtenaar de waardeverhouding tussen de woning en de referentiewoningen inzichtelijk gemaakt. Daarnaast maakt de heffingsambtenaar met de taxatiematrices aannemelijk dat bij de waardebepaling in voldoende mate rekening is gehouden met de verschillen tussen de referentiewoningen en de woning. Wat eiser in beroep aanvoert, brengt de rechtbank niet tot een ander oordeel.
Dezelfde WOZ-waarde
19. Eiser vindt onverklaarbaar dat voor zijn woningen die bestaan uit dezelfde stenen en die bijna even groot zijn, verschillende m2-woningwaarden zijn aangehouden. Volgens eiser moet de waarde van de woningen op hetzelfde bedrag van € 299.000 worden vastgesteld.
20. De rechtbank stelt voorop dat de omstandigheid dat eiser twee bovenwoningen in bezit heeft nog niet betekent dat die dezelfde WOZ-waarde moeten hebben. Het gaat erom dat heffingsambtenaar per onroerende zaak aan de hand van gerealiseerde verkopen aannemelijk kan maken dat de WOZ-waarde niet te hoog is. Een vergelijking van WOZ-waarden is daarom niet relevant. De heffingsambtenaar heeft bovendien toegelicht dat het verschil in gebruiksoppervlakte, het verschil in m2-woningwaarde verklaart. Vanwege het afnemend grensnut heeft [adres 2] (1e verdieping), die een grotere gebruiksoppervlakte heeft, een lagere m2-woningwaarde. De rechtbank kan de heffingsambtenaar daarin volgen. De beroepsgrond slaagt niet.
Waarde dakkapel en dakterras referentiewoningen
21. De gemachtigde van eiser stelt dat de gehanteerde m2-prijs van de dakkapel en dakterrassen van de referentiewoningen te laag zijn. De heffingsambtenaar heeft een m2-prijs gehanteerd voor de dakterrassen van de drie referentiewoningen van € 200 en een m2-prijs van € 1.250 voor de dakkapel van [adres 9] . De heffingsambtenaar heeft op de zitting toegelicht dat deze prijzen uit de markt volgen. Dit heeft eiser niet gemotiveerd betwist. De rechtbank heeft daarom en ook anderzins geen reden om te twijfelen aan de uitleg van de heffingsambtenaar. De beroepsgrond slaagt niet.
[adres 2] inclusief [nummer]
22. Om de vastgestelde waarde te onderbouwen van de winkel aan de [adres 2] inclusief [nummer] (de winkel) heeft de heffingsambtenaar een huur- en verkoopoverzicht verstrekt waarin de waarde wordt onderbouwd met verkoop- en verhuurtransacties die omstreeks de waardepeildatum tot stand zijn gekomen.
23. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de heffingsambtenaar met het overgelegde huur- en verkoopoverzicht aannemelijk gemaakt dat hij de waarde van de winkel niet te hoog heeft vastgesteld. De rechtbank hecht vooral waarde aan de eigen verkoop van een gedeelte van de eigen winkel, [adres 3] , dat qua oppervlakte ongeveer de helft van de winkel beslaat (121 m²). Dit gedeelte is verkocht voor € 284.650. De heffingsambtenaar heeft de prijs teruggebracht tot een gecorrigeerde m2-transactieprijs van € 2.165. Op basis van deze m2-transactieprijs die ruim hoger is dan de m2-waarde van de winkel van € 1.595 kan naar het oordeel van de rechtbank niet gezegd worden dat de WOZ-waarde te hoog is vastgesteld. Daar komt bij dat de heffingsambtenaar ter onderbouwing van de kapitalisatiefactor en huurwaarde de gerealiseerde huur-en verkoopcijfers van [adres 12] en [adres 13] heeft betrokken in de onderbouwing. Ter onderbouwing van de huurwaarde is verder een vergelijking gemaakt met [adres 3] . Ook deze drie referenties zijn naar het oordeel van de rechtbank goed vergelijkbaar gelet op hun ligging, grootte en bouwjaar. Zowel de huurwaarde van het object als de kapitalisatiefactor zijn in vergelijking met de gehanteerde referentieobjecten de laagste. Ook daarom vindt de rechtbank aannemelijk dat de waarde van de winkel niet te hoog is vastgesteld. Wat eiser in beroep aanvoert, brengt de rechtbank niet tot een ander oordeel.
Eigen verkoopovereenkomst
24. Eiser wijst erop dat dat hij beide bovenwoningen samen met de daaronder gelegen winkel (door de heffingsambtenaar aangeduid als: [adres 2] incl. [nummer] ) op 29 december 2023 heeft verkocht voor € 665.350. Volgens eiser moet nadat de door hem bepleite waarden van de bovenwoningen van € 299.000 van dit bedrag zijn afgehaald, de WOZ-waarde van de winkel op het resterende bedrag worden bepaald.
25. De rechtbank oordeelt dat de heffingsambtenaar terecht geen aansluiting heeft gezocht bij het eigen verkoopcijfer van € 655.350. Daar betrekt de rechtbank allereerst bij
dat dit niet de verkoopprijs is die is betaald voor het geheel. In de taxatiematrix staat en op de zitting is toegelicht door de heffingsambtenaar, dat Scorelstraat [nummer] geen onderdeel uitmaakte van de verkoop. Eiser had [adres 2] inclusief [nummer] in gebruik als samengevoegde winkel, aldus de heffingsambtenaar, waarna de panden in delen te koop zijn gezet. Eiser heeft dat op zijn beurt betwist, maar in de enkele niet gemotiveerde betwisting op de zitting, ziet de rechtbank geen aanleiding om aan de toelichting van de heffingsambtenaar te twijfelen. Daarnaast kan de rechtbank de heffingsambtenaar volgen in zijn standpunt dat nu in het kader van de Wet WOZ per onroerende zaak de WOZ-waarde moet worden vastgesteld, de verkoopprijs die is betaald voor meerdere objecten (een winkel en twee woningen) samen niet representatief is. Uit een totaalbedrag valt immers nog niet te herleiden wat de economische waarden van de afzonderlijke onroerende zaken zijn. De beroepsgrond slaagt niet.
Onvergelijkbare referentieobjecten
26. Eiser stelt verder dat de door de heffingsambtenaar gehanteerde referentieobjecten [adres 12] en [adres 13] onvergelijkbaar zijn, omdat deze verschillen qua objectsoort. [adres 12] is een café/restaurant en geen winkel en [adres 13] betreft een gezondheidscentrum. De heffingsambtenaar heeft op de zitting toegelicht dat wordt gekeken naar wat er in een object mogelijk is. De rechtbank is het daarmee eens. Het maakt niet uit wat een huidige huurder doet met een pand. Voor de verhuurmogelijkheden, en daarmee de waarde, gaat er om wat een huurder zou kunnen doen met een pand. Volgens de heffingsambtenaar is in het object van eiser hetzelfde toegestaan als in de referentieobjecten. Eiseres heeft dit niet betwist. De rechtbank gaat er daarom vanuit dat de mogelijkheden hetzelfde zijn en kan daarom het standpunt van de heffingsambtenaar volgen dat de gehanteerde referentieobjecten voldoende vergelijkbaar zijn. De beroepsgrond slaagt niet.
Stukken
27. Eiser voert aan dat de heffingsambtenaar de koopovereenkomsten en transportaktes van de referentieobjecten had moeten overleggen.
28. Een schending van artikel 8:42 van de Algemene wet bestuursrecht moet worden aangevoerd binnen een redelijke termijn nadat de rechtbank de op grond van dat artikel ontvangen stukken aan de belanghebbende heeft doorgestuurd, mits het voor die belanghebbende dan al duidelijk moet zijn dat de stukken waarop hij zich beroept daarbij ontbreken. De rechtbank heeft het verweerschrift en de op de zaak betrekking hebbende stukken op 27 februari 2024 aan eiser gestuurd. Eiser heeft in deze procedure niet eerder specifiek gewezen op het ontbreken van de genoemde stukken in het dossier. De stelling in de, niet op deze zaak en onroerende zaak toegespitste, pinpointbrief van eisers gemachtigde dat hij stukken mist, is hiertoe onvoldoende, omdat niet is aangegeven welke stukken ontbreken. De rechtbank vindt dat het pas op de zitting aanvoeren van deze grond in strijd is met een goede procesorde. Deze beroepsgrond wordt om die reden buiten beschouwing gelaten. [1]

Conclusie en gevolgen

29. Omdat de heffingsambtenaar aannemelijk heeft gemaakt dat de WOZ-waarden van de onroerende zaken niet te hoog zijn vastgesteld, is het beroep ongegrond. De bestreden uitspraken blijven dan ook in stand.
Immateriële schadevergoeding
30. Eiser heeft verzocht om vergoeding van immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn.
31. Voor de duur van een bezwaar- en beroepsprocedure wordt een periode van in totaal 2 jaar doorgaans als redelijke termijn gezien, waarvan 6 maanden voor bezwaar en 18 maanden voor beroep. Er kunnen bijzondere omstandigheden zijn om daarvan af te wijken. Onder verwijzing naar rechtsoverweging 15 tot en met 22 van de uitspraak van deze rechtbank van 20 november 2023 [2] stelt de rechtbank vast dat de hoeveelheid zaken van de gemachtigde van eiseres en de momenten waarop hij beschikbaar is voor zittingen niet op elkaar aansluiten. Veel zaken kunnen niet of niet tijdig op zitting worden behandeld, omdat hij geen ruimte heeft in zijn agenda. De handelswijze van de gemachtigde van eiser leidt noodzakelijkerwijs tot het oplopen van de duur van de behandeling van de door hem ingestelde beroepen en daarmee tot het overschrijden van de redelijke termijn. Deze handelswijze kan eiser worden toegerekend. Gelet op het grote aantal door de gemachtigde van eiser ingediende beroepen, afgezet tegen zijn beperkte beschikbaarheid voor zittingen is de rechtbank van oordeel dat de redelijke termijn moet worden verlengd met 12 maanden.
32. Het bezwaarschrift is door de heffingsambtenaar ontvangen op 2 maart 2022. Sinds de ontvangst van het bezwaarschrift zijn dus nog geen drie jaar verstreken. Dit leidt tot de conclusie dat de redelijke termijn niet is overschreden en dat het verzoek om schadevergoeding wordt afgewezen.
Proceskosten van de heffingsambtenaar
33. De heffingsambtenaar heeft de rechtbank verzocht om (de gemachtigde van) eiser in de proceskosten van de heffingsambtenaar te veroordelen. Daarbij wijst de heffingsambtenaar op uitspraken van de rechtbank Rotterdam [3] en het gerechtshof Den Haag [4] over het procedeergedrag van gemachtigde.
34. De rechtbank gaat daar niet in mee. De rechtbank stelt voorop dat op grond van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) alleen partijen in de proceskosten veroordeeld kunnen worden. De gemachtigde van eiser kan dus niet zelf veroordeeld worden in de proceskosten. Voor een veroordeling van eiser in de gemaakte proceskosten van de heffingsambtenaar bestaat slechts aanleiding indien sprake is van kennelijk onredelijk gebruik van procesrecht. De hieraan ten grondslag liggende gedachte is dat het procesrisico voor burgers niet te groot moet worden, omdat anders de drempel naar de rechter te hoog wordt (Kamerstukken II, vergaderjaar 1992-1993, 22 495, nr. 32).
35. De heffingsambtenaar wijst op het procesgedrag van (de gemachtigde van) eiser, maar dat gedrag wordt naar het oordeel van de rechtbank genormeerd door de goede procesorde en – in uitzonderlijke gevallen – door de bevoegdheid die de bestuursrechter op grond van artikel 8:25 van de Awb heeft om een gemachtigde te weigeren. Verder komt het beroep er in de kern op neer dat eiser opkomt tegen de vastgestelde WOZ-waarden. Dat is op zichzelf niet onredelijk. De kwaliteit van de proceshandelingen van de gemachtigde van eiser zorgen er niet voor dat het inzetten van het rechtsmiddel als zodanig onredelijk of onnodig is. Ook anderszins is er geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling ten laste van eiser. De rechtbank zal eiser daarom niet veroordelen in de proceskosten van de heffingsambtenaar.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.M. van der Linde, rechter, in aanwezigheid van mr. C.L. Fix, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 21 oktober 2024.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden (belastingkamer), Locatie Arnhem, Postbus 9030, 6800 EM Arnhem.
Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Zie ook de uitspraak van deze rechtbank van 5 juli 2021, ECLI:NL:RBMNE:2021:2890, overweging 13.
3.3 maart 2023, ECLI:NL:RBROT:2023:2011.
4.22 februari 2019, ECLI:NL:GHDHA:2019:672.