ECLI:NL:RBMNE:2024:6097

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
29 oktober 2024
Publicatiedatum
4 november 2024
Zaaknummer
23/6288
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen WOZ-waarde van een woning met compromis over waarde

In deze zaak gaat het om het beroep van eiser tegen de WOZ-waarde van een woning in [plaats]. De heffingsambtenaar had de waarde van de woning vastgesteld op € 678.000,- voor het belastingjaar 2023, met een waardepeildatum van 1 januari 2022. Eiser maakte bezwaar tegen deze beschikking, maar de heffingsambtenaar verklaarde het bezwaar ongegrond en handhaafde de WOZ-waarde. Eiser ging in beroep, waarbij de heffingsambtenaar een compromisvoorstel deed van € 584.000,-. De rechtbank behandelde de zaak op een digitale zitting en concludeerde dat de heffingsambtenaar niet in strijd had gehandeld met artikel 40 van de Wet WOZ. De rechtbank oordeelde dat de heffingsambtenaar voldoende inzicht had gegeven in de liggingswaardering van de woning. Aangezien het beroep gegrond was, werd de WOZ-waarde verlaagd tot het compromisbedrag van € 584.000,- en werd de aanslag onroerendezaakbelasting dienovereenkomstig verminderd. Eiser kreeg ook recht op proceskostenvergoeding en het griffierecht werd vergoed door de heffingsambtenaar. De uitspraak werd gedaan door rechter P. Lenstra op 29 oktober 2024.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 23/6288

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 29 oktober 2024 in de zaak tussen

[eiser] , uit [plaats] , eiser

(gemachtigde: mr. J.F.J.M. van Abbe)
en
de heffingsambtenaar van de Belastingsamenwerking gemeenten en hoogheemraadschap [gemeente] ,de heffingsambtenaar
(gemachtigde: B. Boersma).

Inleiding

1.1.
Deze zaak gaat over het beroep van eiser tegen de WOZ-waarde van een woning aan de [adres] in [plaats] (de woning).
1.2
De heffingsambtenaar heeft in de beschikking van 28 februari 2023 (het primaire besluit) op grond van de Wet waardering onroerende zaken (Wet WOZ) de waarde van de woning voor het belastingjaar 2023 vastgesteld op € 678.000,- naar de waardepeildatum
1 januari 2022. Bij deze beschikking heeft de heffingsambtenaar aan eiser als eigenaar van deze woning ook aanslagen onroerendezaakbelasting opgelegd, waarbij de WOZwaarde als heffingsmaatstaf is gehanteerd.
1.3
Eiser heeft tegen het primaire besluit bezwaar gemaakt. In de uitspraak op bezwaar van 9 november 2023 (de bestreden uitspraak) heeft de heffingsambtenaar het bezwaar van eiser ongegrond verklaard en de WOZ-waarde van de woning gehandhaafd.
1.4
Eiser heeft tegen de uitspraak op bezwaar beroep ingesteld. De heffingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend met een compromisvoorstel van € 584.000,- met een taxatiematrix.
1.5
De zaak is behandeld op de digitale zitting van 19 september 2024. Hieraan hebben deelgenomen: gemachtigde van eiser en de gemachtigde van de heffingsambtenaar, vergezeld door [taxateur] (taxateur).

Overwegingen

2. Eiser is eigenaar van de woning, een twee-onder-een-kapwoning gebouwd in 1880. De woning heeft een gebruiksoppervlakte van 109 m². De woning beschikt over een stuk grond van 100 m² waarbij sprake is van erfdienstbaarheid.
3. Partijen zijn bij wijze van compromis overeengekomen dat de waarde in het economisch verkeer van de woning op de waardepeildatum 1 januari 2022 € 584.000,- moet bedragen. De rechtbank sluit zich hierbij aan.
Schending van art. 40 WOZ
4. In geschil is nog de vraag of de heffingsambtenaar in strijd heeft gehandeld met artikel 40 van de Wet WOZ. Eiser voert aan dat de heffingsambtenaar niet voldaan heeft aan het verzoek om in de bezwaarfase de liggingswaardering van de woning en de referentiewoningen over te leggen en verwijst hierbij naar een uitspraak van de Hoge Raad [1] . Het ontbreken van deze informatie in de bezwaarfase zou eiser ertoe hebben gedwongen om beroep in te stellen, om zo tot een deugdelijke motivering van de waarde van de woning te komen. De heffingsambtenaar heeft op de zitting toegelicht dat alle vragen van eiser uit de schriftelijke hoorzitting, waaronder de vraag naar informatie over de liggingswaardering, uitgebreid zijn beantwoordt in een e-mail op 4 oktober. Zo is uitgelegd hoe rekening wordt gehouden met de ligging van de woning en die van de referentiewoningen, namelijk dat die is verdisconteerd in de verkoopcijfers van de referenties. De heffingsambtenaar wijst er verder op dat er geen andere werkwijze is gehanteerd dan gebruikelijk. Eiser heeft dat niet weersproken.
5. De rechtbank is van oordeel dat art. 40 van de Wet WOZ niet geschonden is in de bezwaarfase. De heffingsambtenaar heeft geen andere werkwijze toegepast dan gebruikelijk en die werkwijze vindt de rechtbank goed te volgen. De rechtbank heeft in vergelijkbare zaken, waarin dezelfde werkwijze is toegepast, geoordeeld dat er geen sprake is van strijd met art. 40 Wet WOZ. [2] In dit geval ziet de rechtbank geen aanleiding om tot een ander oordeel te komen. Met de reactie op de schriftelijke hoorzitting heeft de heffingsambtenaar in de bezwaarfase voldoende inzicht gegeven in de manier waarop is omgegaan met de liggingswaardering. Als eiser na ontvangst van de informatie in de e-mail van 4 oktober nog vragen had over de liggingswaardering, dan had hij voldoende gelegenheid om op die e-mail te reageren voordat de uitspraak op bezwaar is gedaan. Het is niet gebleken dat eiser genoodzaakt was om beroep in te stellen om zo de onderbouwing van de waarde van de woning te kunnen controleren.
Proceskostenvergoeding en griffierecht
6. Omdat het beroep gegrond is, heeft eiser recht op vergoeding van zijn proceskosten en het griffierecht. De hoogte van de proceskostenvergoeding is nog in geschil. Eiser heeft verzocht om proceskostenvergoeding conform een uitspraak van de Hoge Raad [3] waarin het bedrag van € 624,- per punt wordt gehanteerd en een weging van 1 wordt toegepast. De heffingsambtenaar heeft aangevoerd een zeer lichte weging van 0,25 toe te passen als het gaat om de hoogte van de proceskostenvergoeding en geeft aan dat dat aansluit bij het beleid van de rechtbank Midden-Nederland [4] .
7. De rechtbank overweegt hierover het volgende. Op 1 januari 2024 is artikel 30a van de Wet WOZ in werking getreden. Op grond van het eerste en tweede lid worden de te vergoeden proceskosten vermenigvuldigd met de daar bepaalde factor. Op grond van het overgangsrecht blijft deze wettelijke vermenigvuldigingsfactor echter buiten toepassing, omdat de aanslag en de uitspraak op bezwaar van voor 1 januari 2024 dateren. [5] De rechtbank bepaalt de wegingsfactor voor de proceskosten overeenkomstig haar uitgangspunten. [6] In het kort houdt dat in dat bij het gebruik van een gestandaardiseerde werkwijze in WOZ-zaken over de waardering van woningen, dat wil zeggen met een algemeen geformuleerd beroepschrift voor vrijwel iedere procedure, de gewichtscategorie ‘zeer licht’ (wegingsfactor 0,25) wordt gebruikt.
8. In deze zaak gaat het over de WOZ-waarde van een woning en heeft gemachtigde van eiser gebruik gemaakt van een gestandaardiseerde werkwijze. Dat betekent dat de rechtbank een wegingsfactor van 0,25 hanteert. Voor de rechtsbijstand wordt € 582,50 toegekend: twee punten van € 310,- per punt in bezwaar (indienen bezwaarschrift en hoorzitting) en twee punten van € 875,- per punt in beroep (indienen beroepschrift en verschijnen ter zitting). Daarnaast wordt € 128,26 toegekend voor de kosten van het taxatierapport dat eiser heeft laten opstellen in bezwaar. Dat maakt dat de proceskostenvergoeding in totaal € 720,26 bedraagt. Ook moet de heffingsambtenaar het griffierecht van € 50,- aan eiser vergoeden.
9. De rechtbank wijst de heffingsambtenaar erop dat hij op grond van deze uitspraak te vergoeden bedragen voor proceskosten en griffierecht uitsluitend mag uitbetalen op een bankrekening die op naam staat van eiser. Dat volgt uit artikel 30a, vierde lid, van de Wet WOZ, waarvoor geen overgangsrecht geldt.

Conclusie en gevolgen

11. Gelet op het compromis over de waarde van de woning verklaart de rechtbank het beroep gegrond en wordt de uitspraak op bezwaar vernietigd. De rechtbank zal de waarde van de woning verlagen en de daarop gebaseerde aanslag onroerendezaakbelasting overeenkomstig verminderen.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de uitspraak op bezwaar;
- vermindert de bij beschikking vastgestelde waarde van de woning tot een bedrag van
€ 584.000,- ;
- bepaalt dat de aanslag onroerendezaakbelasting dienovereenkomstig dient te worden verminderd;
- bepaalt dat deze uitspraak in de plaats komt van de bestreden uitspraak op bezwaar;
- bepaalt dat de heffingsambtenaar het griffierecht van € 50,- aan eiser moet vergoeden;
- veroordeelt de heffingsambtenaar tot betaling van € 720,26 aan proceskosten aan eiser.
Deze uitspraak is gedaan door mr. P. Lenstra, rechter, in aanwezigheid van mr. E. Stumpel, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 29 oktober 2024.
de griffier de rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden (belastingkamer), Locatie Arnhem, Postbus 9030, 6800 EM Arnhem.
Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

2.Zie bijvoorbeeld ECLI:NL:RBMNE:2024:1318.
5.Artikel IV, onder a, van de Wet herwaardering proceskostenvergoedingen WOZ en bpm.
6.Uitspraak van 4 september 2023, ECLI:NL:RBMNE:2023:4481, overwegingen 15-31.