ECLI:NL:RBMNE:2024:6040

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
25 oktober 2024
Publicatiedatum
29 oktober 2024
Zaaknummer
UTR 22/5462
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Loonsanctie opgelegd aan werkgever wegens onvoldoende re-integratie-inspanningen na ziekte van werkneemster

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 25 oktober 2024 uitspraak gedaan in een geschil tussen [eiseres] B.V. en het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) over een loonsanctie die aan de werkgever was opgelegd. De werkneemster, die als administratief medewerkster werkte, viel op 19 augustus 2019 uit en ontving gedurende de wettelijke wachttijd van 104 weken loon. Na deze periode vroeg zij een WIA-uitkering aan, maar het Uwv oordeelde dat de werkgever onvoldoende re-integratie-inspanningen had verricht. Dit leidde tot een verlenging van de loondoorbetalingsverplichting tot 13 augustus 2022, wat door de werkgever werd bestreden.

De rechtbank behandelde het beroep op 4 september 2024, waarbij de gemachtigde van het Uwv aanwezig was, maar de eiseres en haar gemachtigde niet. De rechtbank concludeerde dat de bedrijfsarts de werkneemster inadequaat had geadviseerd en dat de werkgever niet op de adviezen van de bedrijfsarts had mogen vertrouwen. De rechtbank oordeelde dat er voldoende re-integratiemogelijkheden waren, die niet waren benut, en dat de loonsanctie terecht was opgelegd. De rechtbank verwierp de argumenten van de werkgever dat de bedrijfsarts goed had gehandeld en dat de loonsanctie punitief was.

De rechtbank benadrukte dat de verantwoordelijkheid voor re-integratie bij de werkgever ligt en dat het onjuist handelen van de bedrijfsarts voor rekening en risico van de werkgever komt. De uitspraak bevestigt de lijn van de Centrale Raad van Beroep dat werkgevers verantwoordelijk zijn voor de kwaliteit van de adviezen van ingeschakelde deskundigen. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond, wat betekent dat de werkgever geen gelijk kreeg en geen vergoeding van proceskosten ontving.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 22/5462

uitspraak van de meervoudige kamer van 25 oktober 2024 in de zaak tussen

[eiseres] B.V., uit [plaats] , eiseres

(gemachtigde: D.C. Heijstek),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, het Uwv
(gemachtigde: mr. T. Rook).

Inleiding

1. [werkneemster] (de werkneemster) werkte 32 uur per week als administratief medewerkster bij eiseres toen zij op 19 augustus 2019 uitviel. Eiseres heeft het loon van de werkneemster gedurende de wettelijke wachttijd van 104 weken doorbetaald.
1.1.
Aan het einde van de wachttijd heeft de werkneemster op 28 mei 2021 bij het Uwv een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) aangevraagd. Het Uwv heeft de re-integratie-inspanningen van eiseres beoordeeld. Volgens het Uwv heeft eiseres te weinig gedaan om de werkneemster te re-integreren. Daarom heeft het Uwv in het besluit van 15 juli 2021 (het primaire besluit) de periode waarin eiseres aan de werkneemster het loon moet betalen, verlengd tot 13 augustus 2022. Die verlenging wordt ook wel loonsanctie genoemd. Eiseres heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt.
1.2.
Met het bestreden besluit van 11 oktober 2022 heeft het Uwv het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard en de opgelegde loonsanctie gehandhaafd. Eiseres heeft vervolgens beroep ingesteld en op 24 oktober 2023 aanvullende gronden ingediend. Het Uwv heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 4 september 2024 op zitting behandeld. Hieraan heeft deelgenomen: de gemachtigde van het Uwv. Eiseres en haar gemachtigde waren niet aanwezig. Zij hebben zich ook niet afgemeld. Op de zitting heeft de rechtbank vastgesteld dat eiseres deugdelijk is opgeroepen.

Beoordeling door de rechtbank

1.4.
Omdat de werkneemster geen toestemming heeft gegeven om medische stukken aan eiseres toe te zenden, heeft de rechtbank medische stukken naar de door eiseres ingeschakelde gemachtigde gestuurd. [1] Om te voorkomen dat medische gegevens via deze uitspraak alsnog bekend worden, zal de rechtbank de motivering van haar oordeel voor zover nodig en mogelijk beperken.
Het geschil
2. Partijen zijn het er over eens dat de werkneemster tot 21 mei 2021 geen re-integratie-inspanningen heeft verricht. Partijen verschillen van mening over de vraag of de bedrijfsarts vanaf december 2020 een juiste inschatting heeft gemaakt van de belastbaarheid van de werkneemster, en of er vanaf dat moment re-integratiemogelijkheden waren.
In het geval de bedrijfsarts van een onjuiste belastbaarheid is uitgegaan (als subsidiair standpunt zo begrijpt de rechtbank), vindt eiseres dat zij in redelijkheid op de adviezen van de bedrijfsarts mocht afgaan.
Toetsingskader
3. Voor werknemers die na twee jaar ziekte een aanvraag indienen voor een WIAuitkering wordt door het Uwv voorafgaand aan de beoordeling van het recht op uitkering eerst de zogenoemde Poortwachterstoets [2] uitgevoerd.
4. Artikel 25 van de Wet WIA gaat over de re-integratieverplichtingen van de werkgever. In het negende lid van deze bepaling is, kort samengevat, bepaald dat het Uwv het tijdvak waarover de werkgever het loon van de werknemer moet doorbetalen gedurende ten hoogste 52 weken verlengt, als de werkgever zonder deugdelijke grond onvoldoende reintegratie-inspanningen heeft verricht. Artikel 65 van de Wet WIA bepaalt dat het Uwv beoordeelt of de werkgever en de verzekerde in redelijkheid hebben kunnen komen tot de re-integratie-inspanningen die zijn verricht.
5. De uitgangspunten voor de beoordeling door het Uwv van de re-integratie-inspanningen die van de werknemer en de werkgever worden verwacht zijn neergelegd in de ‘Beleidsregels beoordelingskader poortwachter’ (de Beleidsregels). Verder hanteert het Uwv als vaste gedragslijn een werkwijzer voor arbeidsdeskundigen en verzekeringsartsen van het Uwv, de Werkwijzer Poortwachter. Bij de beoordeling van de inspanningen staat het bereikte resultaat voorop.
6. Als geen bevredigend resultaat is bereikt, zal overeenkomstig de Beleidsregels bij de beoordeling worden ingezoomd op datgene wat door de werkgever en de werknemer daadwerkelijk ondernomen is. Als het Uwv de inspanningen van de werkgever op basis van het beoordelingskader voldoende acht, wordt geen loonsanctie opgelegd. Van de werkgever en de werknemer worden geen re-integratie-inspanningen meer verlangd wanneer de werknemer geen mogelijkheden meer heeft tot het verrichten van arbeid in het eigen bedrijf of bij een andere werkgever. Het gaat bij de arbeidskundige aspecten van de re-integratie [3] om het bezien van de mogelijkheden om weer aan het werk te gaan. De werkgever en de werknemer moeten bij de start van de re-integratie, vaak op grond van de probleemanalyse, nagaan welke (tijdelijke of blijvende) mogelijkheden er zijn of gecreëerd kunnen worden door aanpassing van de eigen functie of de eigen werkplek, de werkorganisatie en dergelijke of dat hervat kan worden in een andere passende functie binnen het eigen bedrijf. Ook moet worden nagegaan of een andere functie passend kan worden gemaakt. Als inschakeling in het eigen bedrijf niet of onvoldoende mogelijk is, moet worden gekeken naar mogelijkheden bij een andere werkgever.
Beoordeling van de beroepsgronden
7. Naar het oordeel van de rechtbank is het beroep ongegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiseres.
Heeft de bedrijfsarts de belastbaarheid van de werkneemster juist ingeschat?
8. Volgens eiseres heeft de bedrijfsarts de werkneemster uitstekend begeleid. Door de lichamelijke en geestelijke klachten van werkneemster heeft zij rust nodig. Haar belastbaarheid is sterk wisselend van dag tot dag en in de loop van de dag. Het onderzoek dat eiseres door Heliomare heeft laten uitvoeren toont aan dat de werkneemster sinds haar ziekmelding slechts marginaal belastbaar is geweest. Daardoor is de loonsanctie voor eiseres punitief. Er waren immers geen re-integratiemogelijkheden die gerepareerd konden worden.
9. De verzekeringsarts bezwaar en beroep vindt dat de bedrijfsarts een (te) afwachtende houding heeft aangenomen en het grootste deel van de wachttijd voor de WIA geen volledig juist beeld had van de aard en ernst van de medische problematiek en de daaruit voortvloeiende beperkingen van de werkneemster. Zo heeft de bedrijfsarts pas in maart 2020 een Functionele mogelijkheden lijst (FML) opgesteld. Hierin is opgenomen dat werkneemster zeer beperkte benutbare mogelijkheden heeft, zij kan gemiddeld ongeveer 2 uur per dag werken, opgeknipt in stukjes van maximaal 15 minuten, waarna een hersteltijd nodig is van minimaal een uur. Bij de beoordeling van de aanvraag IVA verkorte wachttijd heeft de verzekeringsarts in augustus 2020 al zijn twijfels geuit over de zeer beperkte belastbaarheid zoals opgesteld door de bedrijfsarts. Ook heeft de bedrijfsarts geen nader onderzoek ter onderbouwing van die belastbaarheid verricht. De eerste onderzoeken naar de psychische toestand van eiseres vinden pas in december 2020 plaats. Hieruit volgt een andere belastbaarheid van werkneemster. De bedrijfsarts ziet deze resultaten pas in maart 2021. In plaats van het vervolgens direct opstarten van de re-integratie heeft de bedrijfsarts gewacht op een volgende expertise. De re-integratie is dus pas na 17 mei 2021 opgestart. Volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep is hiermee sprake van inadequate sociaal medische begeleiding door de bedrijfsarts en is in ieder geval vanaf 11 december 2020 sprake van een onjuist opgestelde belastbaarheid en een onterecht uitblijven van de inzet van re-integratie.
10. De rechtbank ziet geen reden om aan de conclusies van de verzekeringsarts bezwaar en beroep te twijfelen en oordeelt dat het Uwv aannemelijk heeft gemaakt dat eiseres onvoldoende re-integratie-inspanningen heeft verricht. De bedrijfsarts is te lang uitgegaan van een te beperkte belastbaarheid en heeft onvoldoende adequaat gehandeld naar aanleiding van de informatie waaruit bleek dat re-integratie mogelijk was. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat zelfs als de lagere belastbaarheid die Heliomare voorstaat zou zijn aangenomen, er tijdens de wachttijd mogelijkheden waren om re-integratie-activiteiten te ontplooien, terwijl dat niet is gebeurd. Er zijn tot aan mei 2021 in het geheel geen re-integratie-inspanningen verricht. De loonsanctie is dus terecht opgelegd. Volgens vaste rechtspraak is een loonsanctie een herstelsanctie. Aangezien er re-integratie mogelijkheden bestonden, is de rechtbank het niet met eiseres eens dat deze loonsanctie punitief is voor eiseres.
Mocht eiseres vertrouwen op de adviezen van de bedrijfsarts?
11. Eiseres voert vervolgens aan dat zij geen aanleiding had om aan de adviezen van de bedrijfsarts te twijfelen. Eiseres verwijst hierbij naar de uitspraak van 11 februari 2022 van de rechtbank Oost-Brabant, [4] waarin de rechtbank, kort gezegd, heeft geoordeeld dat er ruimte behoort te zijn voor de situatie dat van de werkgeefster in redelijkheid niet kan worden gevergd het advies van de bedrijfsarts in twijfel te trekken. Volgens eiseres had het Uwv mee moeten wegen dat de bedrijfsarts de werkneemster, midden in de COVID-periode, moest begeleiden, met alle beperkingen die daaruit voorkwamen. Ook heeft het Uwv volgens eiseres niet deugdelijk gemotiveerd waarom zij niet op de adviezen van de bedrijfsarts mocht vertrouwen en waarom de re-integratie van de werkneemster anders zou zijn gelopen als de bedrijfsarts andere keuzes zou hebben gemaakt.
12. De rechtbank stelt voorop dat zij in de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant geen reden ziet om af te wijken van de vaste lijn van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) dat het mogelijk onjuist handelen van de bedrijfsarts voor rekening en risico van de werkgever komt. Daar komt bij dat de CRvB zelf ook geen aanleiding heeft gezien de ‘voor rekening en risico’-benadering bij loonsancties niet langer te volgen. [5] Deze benadering is gebaseerd op het in de wetsgeschiedenis verwoorde uitgangspunt dat de werkgever verantwoordelijk is en blijft voor de re-integratie en dat dit eveneens verantwoordelijkheid impliceert voor de kwaliteit van de werkzaamheden van de door hem ingeschakelde deskundigen. [6]
13. Op basis van de inhoud van het re-integratieverslag beoordeelt het Uwv of de werkgever in redelijkheid heeft kunnen komen tot de re-integratie-inspanningen die zijn verricht. [7] De verzekeringsarts dient zich bij de toetsing van het re-integratieverslag achteraf een oordeel te vormen, waarbij de destijds aanwezige context in ogenschouw moet worden genomen. De bedrijfsarts dient daarbij een professionele marge te worden gegund. Gelet op het feit dat artikel 65 van de Wet WIA spreekt over het ‘in redelijkheid hebben kunnen komen tot de re-integratie-inspanningen die zijn verricht’ en mede gelet op wat daarover in de Beleidsregels en de Werkwijzer Poortwachter is vermeld, dient de verzekeringsarts van het Uwv te toetsen of de bedrijfsarts op basis van de op dat moment bekende feiten en omstandigheden in redelijkheid tot zijn sociaal medische handelwijze of zijn oordeel over de belastbaarheid van de werknemer heeft kunnen komen. Het enkele feit dat de verzekeringsarts - achteraf oordelend - in sociaal-medisch opzicht zelf anders zou hebben gehandeld of tot een afwijkende inschatting van de belastbaarheid komt, is in dit verband onvoldoende om te kunnen komen tot de conclusie dat de bedrijfsarts de hem toekomende professionele marge heeft overschreden en daarmee sprake is van een tekortkoming in het sociaal medisch handelen van de bedrijfsarts. [8]
14. De rechtbank is van oordeel dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep met de hierboven onder 9 weergegeven beoordeling afdoende heeft getoetst of de bedrijfsarts op basis van de op dat moment bekende feiten en omstandigheden in redelijkheid heeft kunnen komen tot haar sociaal medische handelwijze. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft daarbij blijk gegeven van een voldoende terughoudende toets ten opzichte van de bedrijfsarts. De rechtbank overweegt dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep niet concludeert dat de sociaal-medische begeleiding inadequaat is geweest omdat hij het inhoudelijk oneens is met de bedrijfsarts, maar omdat hij de begeleiding van de bedrijfsarts te afwachtend en dus onzorgvuldig vindt. Eiseres had die afwachtende houding ook kunnen constateren, bijvoorbeeld nadat de verzekeringsarts van het Uwv in augustus 2020 zijn twijfels heeft geuit over de zeer beperkte belastbaarheid zoals opgesteld door de bedrijfsarts. De werkgever had dus niet mogen vertrouwen op de adviezen van de bedrijfsarts. Het onjuist handelen van de bedrijfsarts komt voor rekening en risico van eiseres.

Conclusie en gevolgen

15. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiseres geen gelijk krijgt. Eiseres krijgt daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgt ook geen vergoeding van haar proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. Y.N.M. Rijlaarsdam, voorzitter, en mr. J.R. van Esde Vries en mr. A.R. Klijn, leden, in aanwezigheid van mr. B.M.M. Tijink, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 25 oktober 2024.
griffier
voorzitter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Met toepassing van artikel 8:32 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
2.De grondslag voor deze toets is onder meer te vinden in de artikelen 7:658a en 7:660a van het Burgerlijk Wetboek (BW) en de artikelen 25 en 65 van de Wet WIA.
3.Zie paragraaf 8 van de Beleidsregels.
5.Zie de uitspraak van de CRvB van 23 november 2023, ECLI:NL:CRVB:2023:2216.
6.Zie de uitspraak van de CRvB van Beroep van 18 april 2024, ECLI:NL:CRVB:2024:789.
7.Dit volgt uit hoofdstuk 4 van de Beleidsregels.
8.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de CRvB van 23 november 2023, ECLI:NL:CRVB:2023:2216.