4.3Het oordeel van de rechtbank
Bewijsmiddelen
De hiervoor weergegeven bewijsmiddelen worden steeds gebruikt tot het bewijs van het feit of de feiten, waarop zij blijkens hun inhoud uitdrukkelijk betrekking hebben. Sommige onderdelen van de bewijsmiddelen hebben niet betrekking op alle feiten, maar op één of meerdere feiten.
Een proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer] , genummerd PL0600-2023110501-6, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Op 12 maart 2023 werd ik via mijn website benaderd door het emailadres [e-mail adres verdachte] @icloud.com. In deze email stond onder anderen:
- dat de moeder van [verdachte] vanaf 1995 al groot fan was van mij;
- dat de moeder van [verdachte] vanavond omstreeks 21.00 uur euthanasie zou krijgen in verband met kanker;
- dat de moeder van [verdachte] een ontmoeting met mij nog op haar bucketlist stond;
- dat [verdachte] 1000 euro wilde geven als soort tegemoetkoming voor mijn komst.
Ik besloot [verdachte] te bellen. [verdachte] gaf aan dat ik naar de [adres] in [woonplaats] kon komen. Op 12 maart 2023 kwam ik aan op de genoemde locatie.De verdachte nam mij vriendelijk mee naar binnen en vroeg mij plaats te nemen aan tafel in de woonkamer. Na ongeveer tien minuten kwam er iemand vanaf de kelder naar boven. Dit was een vrouw. Op het moment dat de vrouw de woonkamer in liep keek de verdachte naar mij om te kijken naar mijn reactie op de binnenkomst van de vrouw. Hij stond op en sloeg mij volle bak op mijn rechter wenkbrauw. Ik voelde pijn en ik voelde dat ik begon te bloedden. Alles wat hij hierna tegen mij gezegd heeft deed hij al schreeuwend. Hij beschuldigde mij onmiddellijk van het verkrachten van de vrouw. In de tussentijd kreeg ik trappen op mijn been, op mijn linker heup en klappen op mijn ribben en maag. Ik voelde dat de verdachte met zijn arm om mijn nek heen bewoog en deze met kracht dicht kneep. Ik voelde dat ik geen lucht meer kreeg. Ik riep meerdere malen: "laat mij los, ik krijg geen lucht" op een gegeven moment werd mijn stem een piepstem omdat ik geen lucht meer kreeg. Voor mijn gevoel duurde de verwurging ongeveer 30 a 40 seconden. Op een gegeven moment liet hij los. Hij riep vervolgens dat hij geld van mij wilde.Hij wilde 35.000 euro om de studieschuld van zijn vriendin te betalen.Later werd dit 50.000 euro. Tussendoor bleef hij mij slaan en schoppen terwijl ik hem probeerde te kalmeren. Wanneer ik zei dat ik zijn vriendin niet verkracht had, werd hij alleen maar kwader. Ik moest het van de verdachte toegeven. Hij zei tegen mij dat wanneer ik het niet toe zou geven ik hier nooit meer weg zou komen. Hij pakte een spijkerpistool en schoot daarmee door de kamer. In eerste instantie schoot hij niet op mij, maar dit werd steeds meer verplaatst naar mijn richting. Hij schoot onder anderen in de muur en de bank. Hij schoot mij bijna in mijn voeten en langs mijn gezicht en bovenlichaam. Hij schoot steeds dichter richting mijn lichaam. Hij stond op dat moment op ongeveer twee a drie meter. Hij begon te vertellen dat hij een gentlemen was en dat wij het zakelijk konden oplossen wanneer ik geld zou betalen. Ik zou er dan vanaf zijn. Ik heb gezegd dat ik dat geld niet had en toen werd hij weer heel boos. Hij pakte een telefoon en zei dat ik een verklaring moest gaan afleggen dat ik zijn vriendin had verkracht. Ik heb dat op de camera min of meer toegegeven. Ik moest dit uit eigen beweging zeggen van hem. Ook moest ik zeggen dat ik haar hele leven had geruïneerd. Er werd ook gesproken over geld.
Een proces-verbaal van aanvullend verhoor aangever [slachtoffer] , genummerd PL0600-2023110501-21, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Ik wil graag een aanvullende verklaring afleggen met betrekking tot mij reeds eerder
gedane aangifte.Ik wil nog graag toevoegen en verduidelijking schaffen dat deze " [verdachte] " mij belemmerd heeft om de woning te verlaten. Toen ik op enig moment opstond en in de richting van de voordeur liep is hij zodanig voor mij gaan staan dat ik de deur niet kon bereiken. Ook sprak hij de woorden uit: "als je ook maar denkt aan ontsnappen, ik maak je kapot".
Een geschrift, te weten een letselbeschrijving van [slachtoffer] van de GGD, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Op 14 maart 2023 zag ik op uw verzoek voor een beschrijving van zijn letsels: De heer [slachtoffer] .
Het volgende letsel werd geconstateerd:
a. Boven de rechter wenkbrauw in een gebied van ongeveer 1,5 bij 1 centimeter 5 geknoopte
kunststof draadjes in het verloop van een grillig huiddefect met korstvorming. Het betreft zeer waarschijnlijk een gehechte scheurwond.
b. Rondom het rechteroog, tussen de wenkbrauwrand en het jukbeen een blauwpaarse verkleuring van de huid met een geelgroene verkleuring aan de randen. Het betreft zeer waarschijnlijk een ophoping van bloed in en onder het niveau van de huid; een ‘blauw oog’ door een bloeduitstorting.
c. In het oogwit van het rechteroog met name rechts van de iris bevindt zich een helderrode
verkleuring. Het betreft zeer waarschijnlijk een ophoping van bloed in het bindvlies van het oog.
d. Op het bovenste één derde deel van de neusrug, doorlopend in beide ooghoeken een groengele verkleuring van de huid. Het betreft zeer waarschijnlijk een ophoping van bloed onder het niveau van de huid; een ‘blauwe plek’ door een bloeduitstorting.
e. In binnenste ooghoek van het linkeroog ongeveer 1 centimeter doorlopen op het boven ooglid en ongeveer 3 centimeter doorlopend onder het oog een blauwpaarse verkleuring van de huid met een geelgroene verkleuring aan de randen. Het betreft zeer waarschijnlijk een ophoping van bloed in en onder het niveau van de huid; een ‘blauw oog’ door een bloeduitstorting.
f. Onder het linker oog, deels overlappend met het letsel onder e. een gebied van ongeveer 2 bij 3,5 centimeter waarin zich ronde rode verkleuringen van de huid bevinden met een diameter van ongeveer 1 millimeter. Mogelijk betreft het hier de overblijfselen van puntvormige bloedinkjes in de huid; petechiën.
g. Verdeeld over het gelaat en bij de oren bevinden zich meerdere geringe afwijkingen van de huid passend bij kras en schaafverwondingen.
h. De snijrand van de centrale snijtand links boven (element 21) is onregelmatig er lijkt een deel van de tand te missen door breuk.
i. Links in de hals een horizontaal verlopende onderbroken roodbruine verkleuring van de huid in een gebied van ongeveer 3 centimeter bij 1,5 millimeter met aansluiten aan de zijkant een verticaal verlopende onderbroken roodbruine verkleuring van de huid in een gebied van ongeveer 2 centimeter bij 1,5 millimeter. Mogelijk betreft het hier de overblijfselen van een schaafwond of van bloedinkjes in de huid.
j. In de baardstreek ongeveer 3 centimeter boven het letsel beschreven onder i. een roodbruine verkleuring van de huid in een gebied van ongeveer 1 bij 0,5 centimeter. Mogelijk betreft het hier de overblijfselen van een schaafwond of van een bloedinkje in de huid.
k. Centraal op de borst links van het midden aan het uiteinde van een verticaal verlopend
operatielitteken een gebied van ongeveer 2 bij 4 centimeter met een gele verkleuring van de huid met daarin een aantal rode verkleuringen. Het betreft zeer waarschijnlijk de overblijfselen van een ophoping van bloed in en onder het niveau van de huid; een ‘blauwe plek’ door een bloeduitstorting
l. Ter hoogte van de rechterheup een circulair gebied met een diameter van ongeveer 4 centimeter met een blauwgroene tot geelgroene verkleuring van de huid. Het betreft zeer waarschijnlijk de overblijfselen van een ophoping van bloed onder het niveau van de huid; een ‘blauwe plek’ door een bloeduitstorting.
m. Aan de zijkant hoog op het linker boven been een gebied met van ongeveer 2,5 bij 2,5 centimeter met een blauwgroene verkleuring van de huid. Het betreft zeer waarschijnlijk de overblijfselen van een ophoping van bloed onder het niveau van de huid; een ‘blauwe plek’ door een bloeduitstorting.
n. Boven de rechter knie een gebied met van ongeveer 4 bij 4 centimeter met discrete groenblauwe verkleuring van de huid. Het betreft zeer waarschijnlijk de overblijfselen van een ophoping van bloed onder het niveau van de huid; een ‘blauwe plek’ door een bloeduitstorting.
o. Aan de binnenzijde van het topje van de linker middelvinger een streepvormig huiddefect van ongeveer 5 millimeter lang. Het betreft zeer waarschijnlijk een snijwondje.
De verklaring van verdachte ter terechtzitting van 3 oktober 2024, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Het klopt dat ik op 12 maart 2023 een e-mail heb geschreven en gestuurd naar [slachtoffer] waarin stond dat mijn moeder terminaal ziek was, de avond van 12 maart 2023 euthanasie zou krijgen en dat haar laatste wens was om [slachtoffer] te ontmoeten. Dit verhaal heb ik verzonnen. [slachtoffer] is die avond bij mij thuis op de [adres] in [woonplaats] gekomen. Het klopt dat ik [slachtoffer] toen heb geslagen op zijn wenkbrauw. Ik heb hem ook vastgepakt. Ik heb mijn arm om zijn nek gelegd en ik heb hem toen wel stevig vastgehouden bij zijn keel. Ik heb meerdere keren in zijn richting geschoten met een spijkerpistool. Het spijkerpistool was aangesloten op een compressor die op dat moment ook aan stond.
Ik ben voor de voordeur gaan staan. Het klopt dat ik [slachtoffer] niet wilde laten vertrekken voordat hij op film had toegegeven dat hij mijn partner had verkracht. Als ik er nu zo over nadenk, denk ik niet dat [slachtoffer] zich die avond vrij voelde om mijn woning te verlaten.
Ik wilde dat [slachtoffer] geld ging betalen ter compensatie voor wat hij mijn partner had aangedaan. Dat is ook de reden waarom hij naar mijn woning moest komen.
Vrijspraak van poging doodslag – feit 1 primair
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat er genoeg bewijs is dat verdachte meerdere keren op aangever heeft geschoten met een spijkerpistool en hem heeft geprobeerd te verwurgen. Verdachte heeft door dit te doen willens en wetens de aanmerkelijke kans op de dood van aangever aanvaard.
De raadsvrouw voert aan dat niet kan worden bewezen dat verdachte aangever heeft geprobeerd te verwurgen, maar alleen dat verdachte hem in een houdgreep heeft gehouden. Daardoor ontstond niet de aanmerkelijke kans op dodelijk letsel en heeft verdachte ook niet bewust de aanmerkelijke kans daarop aanvaard. De raadsvrouw stelt zich verder op het standpunt dat het schieten met een spijkerpistool in de richting van verdachte evenmin een aanmerkelijke kans op de dood van aangever oplevert.
De rechtbank overweegt als volgt.
De rechtbank kan uit het dossier niet afleiden dat verdachte willens en wetens heeft geprobeerd om aangever te doden (vol opzet). De vraag die dan voorligt, is of sprake was van voorwaardelijk opzet op de dood van aangever. Daarvan is sprake als verdachte bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat hij door zo te handelen aangever zou doden. De beantwoording van de vraag of de gedragingen van verdachte de aanmerkelijke kans op de dood van aangever in het leven hebben geroepen, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval. Daarbij komt betekenis toe aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht. Het zal in alle gevallen moeten gaan om een kans die naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk is te achten.
Schieten met het spijkerpistool
Het staat niet ter discussie dat verdachte met een spijkerpistool meerdere malen in de richting van aangever heeft geschoten. Daarbij stond de verdachte op een afstand van 2 tot 3 meter van aangever. Hierdoor is echter niet de aanmerkelijke kans op dodelijk letsel ontstaan. De rechtbank baseert die conclusie op het deskundigenonderzoek dat heeft plaatsgevonden.
NFI-deskundige wapens en munitie W. Kerkhoff heeft in de rapporten van 10 juli 2023 en 7 november 2023 onderzoek gedaan naar het spijkerpistool waarmee verdachte heeft geschoten. Hij heeft de vraag beantwoord of het spijkerpistool in combinatie met de compressor en persluchtslang potentieel dodelijk letsel kan veroorzaken. De deskundige heeft schietproeven uitgevoerd waarbij vanaf een afstand van 2,5 meter, met de compressor op verschillende standen van uitgaande druk, op een stuk karton is geschoten. Uit deze schietproeven komt onder andere naar voren dat gericht schieten met het spijkerpistool niet goed mogelijk is. De spijkers (van 5 cm lang) komen tuimelend uit het spijkerpistool en sommige spijkers misten het karton. De spijkers die het karton raakten, deden dit in een willekeurige stand: met de punt, kop, of dwars. Geen van de spijkers drong volledig door het karton heen. Het gevaar op huidperforatie is verwaarloosbaar klein als de spijkers iemand dwars of met de kop naar voren raken. De spijkers die een persoon met de punt naar voren raken, kunnen afhankelijk van de ingestelde druk de huid perforeren. De kans dat een spijker het doelwit met de punt naar voren raakt, is sterk afhankelijk van de schootsafstand. Als het spijkerpistool met de voorzijde 5 centimeter van het doelwit wordt gehouden, dan raakt de spijker het doelwit zeker met de punt naar voren. Tot een schootsafstand van ca. 20 centimeter is de kans groot dat de spijker het doelwit met de punt naar voren raakt. Over langere schootsafstanden kan geen uitspraak meer worden gedaan zonder aanvullende proeven. De geribbelde schacht van de afgeschoten spijkers veroorzaakt wrijving bij het doordringen van de huid, wat vermoedelijk de doordringdiepte in het onderliggende weefsel zal beperken. Kleding heeft invloed op de kans dat de menselijke huid wordt geperforeerd en ook op de diepte tot waar de spijker in het onderliggende weefsel zal dringen. Hoe meer lagen kleding en hoe sterker het materiaal, hoe kleiner de kans op huidperforatie en hoe oppervlakkiger de wond daarbij zal zijn. Als de spijker door de huid dringt, ontstaat de kans op dodelijk verlopend letsel. Het daadwerkelijke verloop en de ernst van het letsel als een spijker door de huid van een persoon dringt kan echter niet door een wapen- en munitiedeskundige worden bepaald.
Naar aanleiding van dit rapport zijn, in overleg met de raadsvrouw en de officier van justitie, vragen gesteld aan forensisch arts D. Botter. De forensisch arts onderschrijft de conclusie van deskundige W. Kerkhoff dat bij huidperforatie door een spijker de kans op dodelijk verlopend letsel bestaat. Het is volgens de forensisch arts echter niet mogelijk om de daadwerkelijke kans op overlijden of ernstig letsel met wetenschappelijke onderbouwing in getallen of kanspercentages te geven, omdat deze kans van te veel factoren afhankelijk is en het aantal patiënten en overlijdensgevallen niet is opgenomen in de statistieken. Factoren die invloed kunnen hebben op deze kans, zijn onder andere de schootafstand, de lichaamsdelen en organen die geraakt zijn, het aantal perforaties, de eventuele contaminatie van de spijkers, de anatomie (bijvoorbeeld de onderhuidse vetlaag) en leeftijd van het slachtoffer.
De rechtbank is gelet op deze conclusies van de deskundigen van oordeel dat niet is komen vast te staan dat sprake is van een aanmerkelijke kans op de dood van aangever door op hem te schieten met het spijkerpistool op de manier waarop verdachte dat heeft gedaan. Ten eerste was er maar een beperkte kans dat de spijkers aangever met de punt naar voren zouden raken. Dit heeft te maken met de afstand waarop verdachte op aangever heeft geschoten (2 á 3 meter) en het feit dat het niet goed mogelijk is om (vanaf die afstand) gericht te schieten met het spijkerpistool. Als spijkers aangever wel met de punt naar voren hadden geraakt, zou het vervolgens maar de vraag zijn waar de spijkers aangever hadden geraakt, omdat gericht schieten niet goed mogelijk is. Aangever had bovendien kleren aan (een trui én een jas), dus als hij op zijn lichaam was geraakt, dan is het niet zonder meer voor de hand liggend dat de spijker de huid zou hebben geperforeerd. Als de spijker wel de huid had geperforeerd dan zou ten slotte de kans op de dood van veel factoren afhankelijk zijn. Al met al is de rechtbank van oordeel dat de kans op de dood van aangever onder deze omstandigheden naar algemene ervaringsregels niet aanmerkelijk was te achten. De rechtbank is daarom van oordeel dat er geen sprake is van voorwaardelijk opzet op de dood van aangever door met een spijkerpistool in zijn richting te schieten.
Poging tot verwurgen
De rechtbank acht op basis van de verklaring van aangever, de verklaring van verdachte en het letsel in de nek van aangever bewezen dat verdachte een arm om de nek van aangever heeft gelegd en de keel van aangever met enige kracht en gedurende enige tijd heeft dichtgeknepen. De vraag die de rechtbank ook hier vervolgens moet beantwoorden, is of dit handelen van verdachte de aanmerkelijke kans op de dood met zich meebrengt en, zo ja, of verdachte deze kans bewust heeft aanvaard.
De verklaring van aangever en die van verdachte spreken elkaar tegen op het punt van de duur, kracht en intensiteit waarmee verdachte zijn arm om de nek van aangever heeft gehouden en de keel van aangever heeft dichtgeknepen. De rechtbank stelt vast dat het dossier verder onvoldoende aanwijzingen bevat om te kunnen vaststellen of het dichtknijpen van de keel van aangever tot dodelijk letsel had kunnen leiden. Zo is er geen eenduidige informatie over hoe lang verdachte de keel van aangever heeft dichtgeknepen. Ook kan uit het geconstateerde letsel niet worden afgeleid met hoeveel kracht verdachte zijn arm om de nek van aangever heeft gelegd en hoeveel druk verdachte op de keel van aangever heeft gezet. Hierbij weegt de rechtbank ook mee dat aangever, zoals in zijn aangifte staat, terwijl verdachte zijn arm om zijn nek had, kennelijk nog wel in staat was om meerdere keren te roepen dat verdachte hem los moest laten. De opmerking van de GGD arts dat de rode verkleuringen onder het linker oog van aangever mogelijk puntvormige bloedingen (petechiën) betreffen en dat dit letsel kan ontstaan bij drukverhoging in de bloedvaten zoals onder andere bij hard persen of verwurging, maakt het voorgaande niet anders. De rechtbank vindt deze opmerking onvoldoende duidelijk en specifiek om vast te stellen dat de geweldshandelingen van verdachte van een dusdanige kracht waren dat daarmee een aanmerkelijke kans bestond dat aangever zou komen te overlijden. Dat aangever na het incident drie weken bloed heeft gespuugd en dat dit te wijten zou zijn aan interne verwondingen aan de slokdarm die mogelijk verband houden met verwurging, zoals door de officier van justitie nog is aangevoerd, acht de rechtbank eveneens onvoldoende nu uit het dossier niet blijkt dat dit letsel door een arts is geconstateerd. In de (uitgebreide) letselbeschrijving van de GGD is hierover niets opgenomen. De rechtbank is dan ook van oordeel dat op basis van de beschikbare informatie niet kan worden geconcludeerd dat de aanmerkelijke kans bestond dat aangever zou komen te overlijden door het dichtdrukken van zijn keel. Daarnaast kan de rechtbank op basis van het dossier ook niet vaststellen of, als de aanmerkelijke kans op de dood al zou bestaan, verdachte deze kans ook daadwerkelijk bewust heeft aanvaard. De rechtbank is daarom van oordeel dat ook geen sprake is van voorwaardelijk opzet op de dood van aangever door met zijn arm de keel van verdachte dicht te knijpen.
Conclusie
De rechtbank zal verdachte vrijspreken van het onder feit 1 primair ten laste gelegde.
Vrijspraak zware mishandeling – feit 1 subsidiair
De rechtbank stelt voorop dat onder zwaar lichamelijk letsel op grond van artikel 82 van het Wetboek van Strafrecht (Sr) wordt begrepen: ziekte die geen uitzicht op volkomen genezing overlaat, voortdurende ongeschiktheid tot uitoefening van ambts- of beroepsbezigheden, afdrijving of dood van de vrucht van een vrouw alsmede storing van de verstandelijke vermogens die langer dan vier weken heeft geduurd. Ook buiten deze gevallen kan lichamelijk letsel als zwaar worden beschouwd als dat voldoende belangrijk is om naar gewoon spraakgebruik als zodanig te worden aangeduid. Bij de beantwoording van de vraag of zeker letsel als zwaar lichamelijk letsel moet worden aangemerkt, is van belang of het oordeel van de rechter iets inhoudt over de aard van het letsel, de eventuele noodzaak en aard van medisch ingrijpen en/of het uitzicht op (volledig) herstel.Bij de beoordeling of uitzicht is op volledig herstel kan ook worden betrokken of restschade aanwezig is, in het bijzonder in de vorm van één of meerdere littekens. Daarbij kunnen van belang zijn het uiterlijk en de ernst van het litteken en daarmee samenhangend de mate waarin dat litteken het lichaam ontsiert, en eventueel of in verband met dat litteken – langdurige – pijnklachten (hebben) bestaan.
De rechtbank stelt vast dat aangever flink letsel heeft opgelopen door het handelen van verdachte. Aangever had een fors blauw oog en een wond boven zijn wenkbrauw die moest worden gehecht, meerdere blauwe plekken en schrammen over zijn lichaam en een stukje tand dat was afgebroken. De rechtbank leest in de letselbeschrijving echter ook dat de arts vaststelt dat aangever van dit letsel in ongeveer twee weken volledig zal herstellen op een litteken boven zijn wenkbrauw na. Als dit letsel wordt getoetst aan de door de Hoge Raad vastgestelde criteria moet worden vastgesteld dat de aard van het letsel voornamelijk bestaat uit (flinke) blauwe plekken en schrammen, dat medisch ingrijpen beperkt noodzakelijk was en dat er op een litteken na uitzicht is op volledig herstel binnen relatief korte tijd. Of een litteken aangemerkt kan worden als zwaar lichamelijk letsel is, zoals hierboven uitgelegd, afhankelijk van het uiterlijk en de ernst hiervan en dient ook te worden bezien in combinatie met de overige beoordelingsfactoren van het letsel, zoals hiervoor genoemd. In dit geval bevat het dossier geen informatie over hoe de wond is genezen en hoe het litteken er nu uitziet, zoals bijvoorbeeld informatie over de grootte, precieze locatie en kleur van het litteken. De rechtbank kan dus niets vaststellen over het uiterlijk en de ernst van het litteken en of dit een dusdanig prominent litteken is dat het letsel van aangever moet worden aangemerkt als zwaar lichamelijk letsel in de zin van artikel 302 Sr. De rechtbank komt op basis hiervan tot de conclusie dat het letsel van aangever, met de informatie die de rechtbank daarover heeft, niet aan de strenge eisen voldoet die de Hoge Raad stelt aan de kwalificatie van zwaar lichamelijk letsel. De rechtbank acht dit daarom niet wettig en overtuigend bewezen en zal verdachte vrijspreken van het onder feit 1 subsidiair ten laste gelegde.
Conclusie
De rechtbank spreekt verdachte vrij van het onder feit 1 subsidiair ten laste gelegde.
Of het handelen van verdachte een poging tot zware mishandeling of een mishandeling oplevert, is niet aan de rechtbank ter beoordeling voorgelegd, omdat dit niet (in de vorm van subsidiaire varianten) ten laste is gelegd.
Bewezenverklaring van afpersing – feit 2 primair
Verdachte heeft bekend dat hij geld heeft gevraagd aan aangever en dat dit ook één van de redenen was waarom hij aangever naar zijn woning heeft gelokt. Verdachte heeft ook bekend dat hij geweld heeft gebruikt tegen aangever. De verdediging stelt zich op het standpunt dat verdachtes geweldshandelingen niet gericht waren op het afhandig maken van het geldbedrag van aangever, maar op het rustig houden van verdachte. De rechtbank overweegt hierover als volgt.
Voor een bewezenverklaring van afpersing is een causaal verband vereist tussen het door verdachte toegepaste geweld (of de dreiging daarmee) en de (beoogde) prestatie: het betalen van geld. Uit de bewijsmiddelen volgt dat verdachte aangever naar de woning heeft gelokt met als doel een compensatie te vragen voor het leed wat aangever zijn partner zou hebben aangedaan. Toen aangever in de woning aankwam, is verdachte vrij snel begonnen met het toepassen van het geweld, dat eerst bestond uit het slaan en schoppen van aangever en het vastpakken van zijn nek, en later ook uit het in zijn richting schieten met een spijkerpistool. Tijdens het uitoefenen van het geweld heeft verdachte meermaals tegen aangever geschreeuwd dan wel gezegd dat hij geld moest betalen. Aangever zou er vanaf zijn als hij zou betalen. De rechtbank leidt uit het voorgaande af dat het doel van verdachte altijd is geweest om aangever geld te laten betalen, dat hij aangever met dat doel naar de woning heeft gelokt en dat alles wat zich vervolgens in de woning heeft afgespeeld ervoor moest zorgen dat dit doel zou worden gehaald. Het verweer dat er geen causaal verband bestond tussen de geweldshandelingen en betalen van het geldbedrag wordt verworpen. De rechtbank acht het onder feit 2 primair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen.
Er is geen bewijs dat verdachte de poging tot afpersing heeft gepleegd samen met een ander, daarom wordt hij vrijgesproken van het tenlastegelegde medeplegen.
Bewezenverklaring van wederrechtelijke vrijheidsberoving – feit 3
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder feit 3 ten laste gelegde heeft begaan. Dit volgt uit de bewijsmiddelen. Er is geen bewijs dat verdachte de wederrechtelijke vrijheidsberoving heeft gepleegd samen met een ander, daarom wordt hij vrijgesproken van het ten laste gelegde medeplegen.