ECLI:NL:RBMNE:2024:5907

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
17 oktober 2024
Publicatiedatum
17 oktober 2024
Zaaknummer
05/071824-23 (P)
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor poging tot afpersing en wederrechtelijke vrijheidsberoving met geweld

Op 17 oktober 2024 heeft de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van poging tot afpersing en wederrechtelijke vrijheidsberoving. De verdachte heeft op 12 maart 2023 in Arnhem het slachtoffer naar zijn woning gelokt onder valse voorwendselen. Eenmaal binnen, heeft de verdachte het slachtoffer met geweld bedreigd en mishandeld, waarbij hij hem onder andere met een spijkerpistool heeft beschoten en in een wurggreep heeft gehouden. De rechtbank oordeelde dat de verdachte het slachtoffer heeft geprobeerd te dwingen tot betaling van een aanzienlijk geldbedrag, maar sprak hem vrij van poging tot doodslag en zware mishandeling, omdat er onvoldoende bewijs was voor de aanmerkelijke kans op de dood of zwaar lichamelijk letsel. De verdachte werd verminderd toerekeningsvatbaar geacht vanwege zijn psychische problemen en middelengebruik. Uiteindelijk werd hij veroordeeld tot een gevangenisstraf van 24 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden zoals reclasseringstoezicht en een contactverbod met het slachtoffer. De rechtbank weigerde de dadelijke uitvoerbaarheid van de bijzondere voorwaarden, omdat er onvoldoende aanwijzingen waren voor recidivegevaar.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Strafrecht
Zittingsplaats Utrecht
Parketnummer: 05/071824-23 (P)
Vonnis van de meervoudige kamer van 17 oktober 2024
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [1983] te [geboorteplaats] ,
wonende [adres] te [woonplaats] ,
hierna: verdachte.

1.ONDERZOEK TER TERECHTZITTING

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 3 oktober 2024.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering en standpunten van officier van justitie mr. B.P.R. van Andel, en van hetgeen verdachte en zijn raadsvrouw, mr. S.S. Zijderveld, advocaat te Wageningen, naar voren hebben gebracht. Mr. P.M. Breukink was aanwezig namens het slachtoffer [slachtoffer] .
De zaak van verdachte is gelijktijdig behandeld met de zaak van medeverdachte Leissner (parketnummer 05/219177-23).

2.TENLASTELEGGING

De tenlastelegging is op de zitting gewijzigd. De gewijzigde tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er in het kort op neer dat verdachte:
feit 1
primair:op 12 maart 2023 in Arnhem heeft geprobeerd om de heer [slachtoffer] opzettelijk te doden door hem minstens één keer te beschieten met een spijkerpistool en hem in een wurggreep te houden;
subsidiair:op 12 maart 2023 in Arnhem de heer [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel heeft toegebracht door hem minstens één keer met kracht te slaan, hem in een wurggreep te houden en hem te slaan en te trappen;
feit 2
primair:op 12 maart 2023 in Arnhem in vereniging heeft geprobeerd om de heer [slachtoffer] af te persen van € 35.000,- dan wel € 50.000,-, door hem te slaan, te trappen, te wurgen en met een spijkerpistool te schieten dan wel hiermee dreigde hem te verwonden;
subsidiair:op 12 maart 2023 in Arnhem in vereniging heeft geprobeerd de heer [slachtoffer] af te dreigen van dat geldbedrag door hem te slaan, te trappen, te wurgen en met een te dreigen hem met een spijkerpistool te verwonden en door de heer [slachtoffer] op camera een verklaring af te laten leggen dat hij verdachtes vriendin zou hebben verkracht en te dreigen dit filmpje openbaar te maken;
feit 3:
op 12 maart 2023 in Arnhem in vereniging de heer [slachtoffer] opzettelijk en wederrechtelijk van zijn vrijheid heeft beroofd.

3.VOORVRAGEN

De dagvaarding is geldig, de rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde, de officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging van verdachte en er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.WAARDERING VAN HET BEWIJS

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht het onder feit 1 primair, feit 2 primair en feit 3 ten laste gelegde wettig en overtuigend te bewijzen.
De standpunten van de officier van justitie worden – voor zover van belang bij de beoordeling – besproken in paragraaf 4.3.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw bepleit vrijspraak van het onder feit 1 primair en subsidiair en het onder feit 2 primair ten laste gelegde. Volgens de raadsvrouw kan het onder feit 2 subsidiair ten laste gelegde wettig en overtuigend worden bewezen. Ten aanzien van het onder feit 3 ten laste gelegde refereert de raadsvrouw zich aan het oordeel van de rechtbank.
De standpunten van de verdediging worden – voor zover van belang bij de beoordeling – besproken in paragraaf 4.3.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Bewijsmiddelen [1]
De hiervoor weergegeven bewijsmiddelen worden steeds gebruikt tot het bewijs van het feit of de feiten, waarop zij blijkens hun inhoud uitdrukkelijk betrekking hebben. Sommige onderdelen van de bewijsmiddelen hebben niet betrekking op alle feiten, maar op één of meerdere feiten.
Een proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer] , genummerd PL0600-2023110501-6, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Op 12 maart 2023 werd ik via mijn website benaderd door het emailadres [e-mail adres verdachte] @icloud.com. In deze email stond onder anderen:
- dat de moeder van [verdachte] vanaf 1995 al groot fan was van mij;
- dat de moeder van [verdachte] vanavond omstreeks 21.00 uur euthanasie zou krijgen in verband met kanker;
- dat de moeder van [verdachte] een ontmoeting met mij nog op haar bucketlist stond;
- dat [verdachte] 1000 euro wilde geven als soort tegemoetkoming voor mijn komst. [2]
Ik besloot [verdachte] te bellen. [verdachte] gaf aan dat ik naar de [adres] in [woonplaats] kon komen. Op 12 maart 2023 kwam ik aan op de genoemde locatie. [3] De verdachte nam mij vriendelijk mee naar binnen en vroeg mij plaats te nemen aan tafel in de woonkamer. Na ongeveer tien minuten kwam er iemand vanaf de kelder naar boven. Dit was een vrouw. Op het moment dat de vrouw de woonkamer in liep keek de verdachte naar mij om te kijken naar mijn reactie op de binnenkomst van de vrouw. Hij stond op en sloeg mij volle bak op mijn rechter wenkbrauw. Ik voelde pijn en ik voelde dat ik begon te bloedden. Alles wat hij hierna tegen mij gezegd heeft deed hij al schreeuwend. Hij beschuldigde mij onmiddellijk van het verkrachten van de vrouw. In de tussentijd kreeg ik trappen op mijn been, op mijn linker heup en klappen op mijn ribben en maag. Ik voelde dat de verdachte met zijn arm om mijn nek heen bewoog en deze met kracht dicht kneep. Ik voelde dat ik geen lucht meer kreeg. Ik riep meerdere malen: "laat mij los, ik krijg geen lucht" op een gegeven moment werd mijn stem een piepstem omdat ik geen lucht meer kreeg. Voor mijn gevoel duurde de verwurging ongeveer 30 a 40 seconden. Op een gegeven moment liet hij los. Hij riep vervolgens dat hij geld van mij wilde. [4] Hij wilde 35.000 euro om de studieschuld van zijn vriendin te betalen. [5] Later werd dit 50.000 euro. Tussendoor bleef hij mij slaan en schoppen terwijl ik hem probeerde te kalmeren. Wanneer ik zei dat ik zijn vriendin niet verkracht had, werd hij alleen maar kwader. Ik moest het van de verdachte toegeven. Hij zei tegen mij dat wanneer ik het niet toe zou geven ik hier nooit meer weg zou komen. Hij pakte een spijkerpistool en schoot daarmee door de kamer. In eerste instantie schoot hij niet op mij, maar dit werd steeds meer verplaatst naar mijn richting. Hij schoot onder anderen in de muur en de bank. Hij schoot mij bijna in mijn voeten en langs mijn gezicht en bovenlichaam. Hij schoot steeds dichter richting mijn lichaam. Hij stond op dat moment op ongeveer twee a drie meter. Hij begon te vertellen dat hij een gentlemen was en dat wij het zakelijk konden oplossen wanneer ik geld zou betalen. Ik zou er dan vanaf zijn. Ik heb gezegd dat ik dat geld niet had en toen werd hij weer heel boos. Hij pakte een telefoon en zei dat ik een verklaring moest gaan afleggen dat ik zijn vriendin had verkracht. Ik heb dat op de camera min of meer toegegeven. Ik moest dit uit eigen beweging zeggen van hem. Ook moest ik zeggen dat ik haar hele leven had geruïneerd. Er werd ook gesproken over geld. [6]
Een proces-verbaal van aanvullend verhoor aangever [slachtoffer] , genummerd PL0600-2023110501-21, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Ik wil graag een aanvullende verklaring afleggen met betrekking tot mij reeds eerder
gedane aangifte. [7] Ik wil nog graag toevoegen en verduidelijking schaffen dat deze " [verdachte] " mij belemmerd heeft om de woning te verlaten. Toen ik op enig moment opstond en in de richting van de voordeur liep is hij zodanig voor mij gaan staan dat ik de deur niet kon bereiken. Ook sprak hij de woorden uit: "als je ook maar denkt aan ontsnappen, ik maak je kapot". [8]
Een geschrift, te weten een letselbeschrijving van [slachtoffer] van de GGD, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Op 14 maart 2023 zag ik op uw verzoek voor een beschrijving van zijn letsels: De heer [slachtoffer] .
Het volgende letsel werd geconstateerd:
a. Boven de rechter wenkbrauw in een gebied van ongeveer 1,5 bij 1 centimeter 5 geknoopte
kunststof draadjes in het verloop van een grillig huiddefect met korstvorming. Het betreft zeer waarschijnlijk een gehechte scheurwond.
b. Rondom het rechteroog, tussen de wenkbrauwrand en het jukbeen een blauwpaarse verkleuring van de huid met een geelgroene verkleuring aan de randen. Het betreft zeer waarschijnlijk een ophoping van bloed in en onder het niveau van de huid; een ‘blauw oog’ door een bloeduitstorting.
c. In het oogwit van het rechteroog met name rechts van de iris bevindt zich een helderrode
verkleuring. Het betreft zeer waarschijnlijk een ophoping van bloed in het bindvlies van het oog.
d. Op het bovenste één derde deel van de neusrug, doorlopend in beide ooghoeken een groengele verkleuring van de huid. Het betreft zeer waarschijnlijk een ophoping van bloed onder het niveau van de huid; een ‘blauwe plek’ door een bloeduitstorting.
e. In binnenste ooghoek van het linkeroog ongeveer 1 centimeter doorlopen op het boven ooglid en ongeveer 3 centimeter doorlopend onder het oog een blauwpaarse verkleuring van de huid met een geelgroene verkleuring aan de randen. Het betreft zeer waarschijnlijk een ophoping van bloed in en onder het niveau van de huid; een ‘blauw oog’ door een bloeduitstorting. [9]
f. Onder het linker oog, deels overlappend met het letsel onder e. een gebied van ongeveer 2 bij 3,5 centimeter waarin zich ronde rode verkleuringen van de huid bevinden met een diameter van ongeveer 1 millimeter. Mogelijk betreft het hier de overblijfselen van puntvormige bloedinkjes in de huid; petechiën.
g. Verdeeld over het gelaat en bij de oren bevinden zich meerdere geringe afwijkingen van de huid passend bij kras en schaafverwondingen.
h. De snijrand van de centrale snijtand links boven (element 21) is onregelmatig er lijkt een deel van de tand te missen door breuk.
i. Links in de hals een horizontaal verlopende onderbroken roodbruine verkleuring van de huid in een gebied van ongeveer 3 centimeter bij 1,5 millimeter met aansluiten aan de zijkant een verticaal verlopende onderbroken roodbruine verkleuring van de huid in een gebied van ongeveer 2 centimeter bij 1,5 millimeter. Mogelijk betreft het hier de overblijfselen van een schaafwond of van bloedinkjes in de huid.
j. In de baardstreek ongeveer 3 centimeter boven het letsel beschreven onder i. een roodbruine verkleuring van de huid in een gebied van ongeveer 1 bij 0,5 centimeter. Mogelijk betreft het hier de overblijfselen van een schaafwond of van een bloedinkje in de huid.
k. Centraal op de borst links van het midden aan het uiteinde van een verticaal verlopend
operatielitteken een gebied van ongeveer 2 bij 4 centimeter met een gele verkleuring van de huid met daarin een aantal rode verkleuringen. Het betreft zeer waarschijnlijk de overblijfselen van een ophoping van bloed in en onder het niveau van de huid; een ‘blauwe plek’ door een bloeduitstorting
l. Ter hoogte van de rechterheup een circulair gebied met een diameter van ongeveer 4 centimeter met een blauwgroene tot geelgroene verkleuring van de huid. Het betreft zeer waarschijnlijk de overblijfselen van een ophoping van bloed onder het niveau van de huid; een ‘blauwe plek’ door een bloeduitstorting.
m. Aan de zijkant hoog op het linker boven been een gebied met van ongeveer 2,5 bij 2,5 centimeter met een blauwgroene verkleuring van de huid. Het betreft zeer waarschijnlijk de overblijfselen van een ophoping van bloed onder het niveau van de huid; een ‘blauwe plek’ door een bloeduitstorting.
n. Boven de rechter knie een gebied met van ongeveer 4 bij 4 centimeter met discrete groenblauwe verkleuring van de huid. Het betreft zeer waarschijnlijk de overblijfselen van een ophoping van bloed onder het niveau van de huid; een ‘blauwe plek’ door een bloeduitstorting.
o. Aan de binnenzijde van het topje van de linker middelvinger een streepvormig huiddefect van ongeveer 5 millimeter lang. Het betreft zeer waarschijnlijk een snijwondje. [10]
De verklaring van verdachte ter terechtzitting van 3 oktober 2024, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Het klopt dat ik op 12 maart 2023 een e-mail heb geschreven en gestuurd naar [slachtoffer] waarin stond dat mijn moeder terminaal ziek was, de avond van 12 maart 2023 euthanasie zou krijgen en dat haar laatste wens was om [slachtoffer] te ontmoeten. Dit verhaal heb ik verzonnen. [slachtoffer] is die avond bij mij thuis op de [adres] in [woonplaats] gekomen. Het klopt dat ik [slachtoffer] toen heb geslagen op zijn wenkbrauw. Ik heb hem ook vastgepakt. Ik heb mijn arm om zijn nek gelegd en ik heb hem toen wel stevig vastgehouden bij zijn keel. Ik heb meerdere keren in zijn richting geschoten met een spijkerpistool. Het spijkerpistool was aangesloten op een compressor die op dat moment ook aan stond.
Ik ben voor de voordeur gaan staan. Het klopt dat ik [slachtoffer] niet wilde laten vertrekken voordat hij op film had toegegeven dat hij mijn partner had verkracht. Als ik er nu zo over nadenk, denk ik niet dat [slachtoffer] zich die avond vrij voelde om mijn woning te verlaten.
Ik wilde dat [slachtoffer] geld ging betalen ter compensatie voor wat hij mijn partner had aangedaan. Dat is ook de reden waarom hij naar mijn woning moest komen.
Bewijsoverwegingen
Vrijspraak van poging doodslag – feit 1 primair
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat er genoeg bewijs is dat verdachte meerdere keren op aangever heeft geschoten met een spijkerpistool en hem heeft geprobeerd te verwurgen. Verdachte heeft door dit te doen willens en wetens de aanmerkelijke kans op de dood van aangever aanvaard.
De raadsvrouw voert aan dat niet kan worden bewezen dat verdachte aangever heeft geprobeerd te verwurgen, maar alleen dat verdachte hem in een houdgreep heeft gehouden. Daardoor ontstond niet de aanmerkelijke kans op dodelijk letsel en heeft verdachte ook niet bewust de aanmerkelijke kans daarop aanvaard. De raadsvrouw stelt zich verder op het standpunt dat het schieten met een spijkerpistool in de richting van verdachte evenmin een aanmerkelijke kans op de dood van aangever oplevert.
De rechtbank overweegt als volgt.
De rechtbank kan uit het dossier niet afleiden dat verdachte willens en wetens heeft geprobeerd om aangever te doden (vol opzet). De vraag die dan voorligt, is of sprake was van voorwaardelijk opzet op de dood van aangever. Daarvan is sprake als verdachte bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat hij door zo te handelen aangever zou doden. De beantwoording van de vraag of de gedragingen van verdachte de aanmerkelijke kans op de dood van aangever in het leven hebben geroepen, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval. Daarbij komt betekenis toe aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht. Het zal in alle gevallen moeten gaan om een kans die naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk is te achten.
Schieten met het spijkerpistool
Het staat niet ter discussie dat verdachte met een spijkerpistool meerdere malen in de richting van aangever heeft geschoten. Daarbij stond de verdachte op een afstand van 2 tot 3 meter van aangever. Hierdoor is echter niet de aanmerkelijke kans op dodelijk letsel ontstaan. De rechtbank baseert die conclusie op het deskundigenonderzoek dat heeft plaatsgevonden.
NFI-deskundige wapens en munitie W. Kerkhoff heeft in de rapporten van 10 juli 2023 en 7 november 2023 onderzoek gedaan naar het spijkerpistool waarmee verdachte heeft geschoten. Hij heeft de vraag beantwoord of het spijkerpistool in combinatie met de compressor en persluchtslang potentieel dodelijk letsel kan veroorzaken. De deskundige heeft schietproeven uitgevoerd waarbij vanaf een afstand van 2,5 meter, met de compressor op verschillende standen van uitgaande druk, op een stuk karton is geschoten. Uit deze schietproeven komt onder andere naar voren dat gericht schieten met het spijkerpistool niet goed mogelijk is. De spijkers (van 5 cm lang) komen tuimelend uit het spijkerpistool en sommige spijkers misten het karton. De spijkers die het karton raakten, deden dit in een willekeurige stand: met de punt, kop, of dwars. Geen van de spijkers drong volledig door het karton heen. Het gevaar op huidperforatie is verwaarloosbaar klein als de spijkers iemand dwars of met de kop naar voren raken. De spijkers die een persoon met de punt naar voren raken, kunnen afhankelijk van de ingestelde druk de huid perforeren. De kans dat een spijker het doelwit met de punt naar voren raakt, is sterk afhankelijk van de schootsafstand. Als het spijkerpistool met de voorzijde 5 centimeter van het doelwit wordt gehouden, dan raakt de spijker het doelwit zeker met de punt naar voren. Tot een schootsafstand van ca. 20 centimeter is de kans groot dat de spijker het doelwit met de punt naar voren raakt. Over langere schootsafstanden kan geen uitspraak meer worden gedaan zonder aanvullende proeven. De geribbelde schacht van de afgeschoten spijkers veroorzaakt wrijving bij het doordringen van de huid, wat vermoedelijk de doordringdiepte in het onderliggende weefsel zal beperken. Kleding heeft invloed op de kans dat de menselijke huid wordt geperforeerd en ook op de diepte tot waar de spijker in het onderliggende weefsel zal dringen. Hoe meer lagen kleding en hoe sterker het materiaal, hoe kleiner de kans op huidperforatie en hoe oppervlakkiger de wond daarbij zal zijn. Als de spijker door de huid dringt, ontstaat de kans op dodelijk verlopend letsel. Het daadwerkelijke verloop en de ernst van het letsel als een spijker door de huid van een persoon dringt kan echter niet door een wapen- en munitiedeskundige worden bepaald.
Naar aanleiding van dit rapport zijn, in overleg met de raadsvrouw en de officier van justitie, vragen gesteld aan forensisch arts D. Botter. De forensisch arts onderschrijft de conclusie van deskundige W. Kerkhoff dat bij huidperforatie door een spijker de kans op dodelijk verlopend letsel bestaat. Het is volgens de forensisch arts echter niet mogelijk om de daadwerkelijke kans op overlijden of ernstig letsel met wetenschappelijke onderbouwing in getallen of kanspercentages te geven, omdat deze kans van te veel factoren afhankelijk is en het aantal patiënten en overlijdensgevallen niet is opgenomen in de statistieken. Factoren die invloed kunnen hebben op deze kans, zijn onder andere de schootafstand, de lichaamsdelen en organen die geraakt zijn, het aantal perforaties, de eventuele contaminatie van de spijkers, de anatomie (bijvoorbeeld de onderhuidse vetlaag) en leeftijd van het slachtoffer.
De rechtbank is gelet op deze conclusies van de deskundigen van oordeel dat niet is komen vast te staan dat sprake is van een aanmerkelijke kans op de dood van aangever door op hem te schieten met het spijkerpistool op de manier waarop verdachte dat heeft gedaan. Ten eerste was er maar een beperkte kans dat de spijkers aangever met de punt naar voren zouden raken. Dit heeft te maken met de afstand waarop verdachte op aangever heeft geschoten (2 á 3 meter) en het feit dat het niet goed mogelijk is om (vanaf die afstand) gericht te schieten met het spijkerpistool. Als spijkers aangever wel met de punt naar voren hadden geraakt, zou het vervolgens maar de vraag zijn waar de spijkers aangever hadden geraakt, omdat gericht schieten niet goed mogelijk is. Aangever had bovendien kleren aan (een trui én een jas), dus als hij op zijn lichaam was geraakt, dan is het niet zonder meer voor de hand liggend dat de spijker de huid zou hebben geperforeerd. Als de spijker wel de huid had geperforeerd dan zou ten slotte de kans op de dood van veel factoren afhankelijk zijn. Al met al is de rechtbank van oordeel dat de kans op de dood van aangever onder deze omstandigheden naar algemene ervaringsregels niet aanmerkelijk was te achten. De rechtbank is daarom van oordeel dat er geen sprake is van voorwaardelijk opzet op de dood van aangever door met een spijkerpistool in zijn richting te schieten.
Poging tot verwurgen
De rechtbank acht op basis van de verklaring van aangever, de verklaring van verdachte en het letsel in de nek van aangever bewezen dat verdachte een arm om de nek van aangever heeft gelegd en de keel van aangever met enige kracht en gedurende enige tijd heeft dichtgeknepen. De vraag die de rechtbank ook hier vervolgens moet beantwoorden, is of dit handelen van verdachte de aanmerkelijke kans op de dood met zich meebrengt en, zo ja, of verdachte deze kans bewust heeft aanvaard.
De verklaring van aangever en die van verdachte spreken elkaar tegen op het punt van de duur, kracht en intensiteit waarmee verdachte zijn arm om de nek van aangever heeft gehouden en de keel van aangever heeft dichtgeknepen. De rechtbank stelt vast dat het dossier verder onvoldoende aanwijzingen bevat om te kunnen vaststellen of het dichtknijpen van de keel van aangever tot dodelijk letsel had kunnen leiden. Zo is er geen eenduidige informatie over hoe lang verdachte de keel van aangever heeft dichtgeknepen. Ook kan uit het geconstateerde letsel niet worden afgeleid met hoeveel kracht verdachte zijn arm om de nek van aangever heeft gelegd en hoeveel druk verdachte op de keel van aangever heeft gezet. Hierbij weegt de rechtbank ook mee dat aangever, zoals in zijn aangifte staat, terwijl verdachte zijn arm om zijn nek had, kennelijk nog wel in staat was om meerdere keren te roepen dat verdachte hem los moest laten. De opmerking van de GGD arts dat de rode verkleuringen onder het linker oog van aangever mogelijk puntvormige bloedingen (petechiën) betreffen en dat dit letsel kan ontstaan bij drukverhoging in de bloedvaten zoals onder andere bij hard persen of verwurging, maakt het voorgaande niet anders. De rechtbank vindt deze opmerking onvoldoende duidelijk en specifiek om vast te stellen dat de geweldshandelingen van verdachte van een dusdanige kracht waren dat daarmee een aanmerkelijke kans bestond dat aangever zou komen te overlijden. Dat aangever na het incident drie weken bloed heeft gespuugd en dat dit te wijten zou zijn aan interne verwondingen aan de slokdarm die mogelijk verband houden met verwurging, zoals door de officier van justitie nog is aangevoerd, acht de rechtbank eveneens onvoldoende nu uit het dossier niet blijkt dat dit letsel door een arts is geconstateerd. In de (uitgebreide) letselbeschrijving van de GGD is hierover niets opgenomen. De rechtbank is dan ook van oordeel dat op basis van de beschikbare informatie niet kan worden geconcludeerd dat de aanmerkelijke kans bestond dat aangever zou komen te overlijden door het dichtdrukken van zijn keel. Daarnaast kan de rechtbank op basis van het dossier ook niet vaststellen of, als de aanmerkelijke kans op de dood al zou bestaan, verdachte deze kans ook daadwerkelijk bewust heeft aanvaard. De rechtbank is daarom van oordeel dat ook geen sprake is van voorwaardelijk opzet op de dood van aangever door met zijn arm de keel van verdachte dicht te knijpen.
Conclusie
De rechtbank zal verdachte vrijspreken van het onder feit 1 primair ten laste gelegde.
Vrijspraak zware mishandeling – feit 1 subsidiair
De rechtbank stelt voorop dat onder zwaar lichamelijk letsel op grond van artikel 82 van het Wetboek van Strafrecht (Sr) wordt begrepen: ziekte die geen uitzicht op volkomen genezing overlaat, voortdurende ongeschiktheid tot uitoefening van ambts- of beroepsbezigheden, afdrijving of dood van de vrucht van een vrouw alsmede storing van de verstandelijke vermogens die langer dan vier weken heeft geduurd. Ook buiten deze gevallen kan lichamelijk letsel als zwaar worden beschouwd als dat voldoende belangrijk is om naar gewoon spraakgebruik als zodanig te worden aangeduid. Bij de beantwoording van de vraag of zeker letsel als zwaar lichamelijk letsel moet worden aangemerkt, is van belang of het oordeel van de rechter iets inhoudt over de aard van het letsel, de eventuele noodzaak en aard van medisch ingrijpen en/of het uitzicht op (volledig) herstel. [11] Bij de beoordeling of uitzicht is op volledig herstel kan ook worden betrokken of restschade aanwezig is, in het bijzonder in de vorm van één of meerdere littekens. Daarbij kunnen van belang zijn het uiterlijk en de ernst van het litteken en daarmee samenhangend de mate waarin dat litteken het lichaam ontsiert, en eventueel of in verband met dat litteken – langdurige – pijnklachten (hebben) bestaan. [12]
De rechtbank stelt vast dat aangever flink letsel heeft opgelopen door het handelen van verdachte. Aangever had een fors blauw oog en een wond boven zijn wenkbrauw die moest worden gehecht, meerdere blauwe plekken en schrammen over zijn lichaam en een stukje tand dat was afgebroken. De rechtbank leest in de letselbeschrijving echter ook dat de arts vaststelt dat aangever van dit letsel in ongeveer twee weken volledig zal herstellen op een litteken boven zijn wenkbrauw na. Als dit letsel wordt getoetst aan de door de Hoge Raad vastgestelde criteria moet worden vastgesteld dat de aard van het letsel voornamelijk bestaat uit (flinke) blauwe plekken en schrammen, dat medisch ingrijpen beperkt noodzakelijk was en dat er op een litteken na uitzicht is op volledig herstel binnen relatief korte tijd. Of een litteken aangemerkt kan worden als zwaar lichamelijk letsel is, zoals hierboven uitgelegd, afhankelijk van het uiterlijk en de ernst hiervan en dient ook te worden bezien in combinatie met de overige beoordelingsfactoren van het letsel, zoals hiervoor genoemd. In dit geval bevat het dossier geen informatie over hoe de wond is genezen en hoe het litteken er nu uitziet, zoals bijvoorbeeld informatie over de grootte, precieze locatie en kleur van het litteken. De rechtbank kan dus niets vaststellen over het uiterlijk en de ernst van het litteken en of dit een dusdanig prominent litteken is dat het letsel van aangever moet worden aangemerkt als zwaar lichamelijk letsel in de zin van artikel 302 Sr. De rechtbank komt op basis hiervan tot de conclusie dat het letsel van aangever, met de informatie die de rechtbank daarover heeft, niet aan de strenge eisen voldoet die de Hoge Raad stelt aan de kwalificatie van zwaar lichamelijk letsel. De rechtbank acht dit daarom niet wettig en overtuigend bewezen en zal verdachte vrijspreken van het onder feit 1 subsidiair ten laste gelegde.
Conclusie
De rechtbank spreekt verdachte vrij van het onder feit 1 subsidiair ten laste gelegde.
Of het handelen van verdachte een poging tot zware mishandeling of een mishandeling oplevert, is niet aan de rechtbank ter beoordeling voorgelegd, omdat dit niet (in de vorm van subsidiaire varianten) ten laste is gelegd.
Bewezenverklaring van afpersing – feit 2 primair
Verdachte heeft bekend dat hij geld heeft gevraagd aan aangever en dat dit ook één van de redenen was waarom hij aangever naar zijn woning heeft gelokt. Verdachte heeft ook bekend dat hij geweld heeft gebruikt tegen aangever. De verdediging stelt zich op het standpunt dat verdachtes geweldshandelingen niet gericht waren op het afhandig maken van het geldbedrag van aangever, maar op het rustig houden van verdachte. De rechtbank overweegt hierover als volgt.
Voor een bewezenverklaring van afpersing is een causaal verband vereist tussen het door verdachte toegepaste geweld (of de dreiging daarmee) en de (beoogde) prestatie: het betalen van geld. Uit de bewijsmiddelen volgt dat verdachte aangever naar de woning heeft gelokt met als doel een compensatie te vragen voor het leed wat aangever zijn partner zou hebben aangedaan. Toen aangever in de woning aankwam, is verdachte vrij snel begonnen met het toepassen van het geweld, dat eerst bestond uit het slaan en schoppen van aangever en het vastpakken van zijn nek, en later ook uit het in zijn richting schieten met een spijkerpistool. Tijdens het uitoefenen van het geweld heeft verdachte meermaals tegen aangever geschreeuwd dan wel gezegd dat hij geld moest betalen. Aangever zou er vanaf zijn als hij zou betalen. De rechtbank leidt uit het voorgaande af dat het doel van verdachte altijd is geweest om aangever geld te laten betalen, dat hij aangever met dat doel naar de woning heeft gelokt en dat alles wat zich vervolgens in de woning heeft afgespeeld ervoor moest zorgen dat dit doel zou worden gehaald. Het verweer dat er geen causaal verband bestond tussen de geweldshandelingen en betalen van het geldbedrag wordt verworpen. De rechtbank acht het onder feit 2 primair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen.
Er is geen bewijs dat verdachte de poging tot afpersing heeft gepleegd samen met een ander, daarom wordt hij vrijgesproken van het tenlastegelegde medeplegen.
Bewezenverklaring van wederrechtelijke vrijheidsberoving – feit 3
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder feit 3 ten laste gelegde heeft begaan. Dit volgt uit de bewijsmiddelen. Er is geen bewijs dat verdachte de wederrechtelijke vrijheidsberoving heeft gepleegd samen met een ander, daarom wordt hij vrijgesproken van het ten laste gelegde medeplegen.

5.BEWEZENVERKLARING

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:
feit 2
op 12 maart 2023 te [woonplaats] in een woning aan de [adres] , ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om, met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en bedreiging met geweld, de heer [slachtoffer] , te dwingen tot de afgifte van een geldbedrag van € 35.000 dan wel € 50.000,-, geheel of ten dele toebehorende aan die de heer [slachtoffer] , door in die woning die de heer [slachtoffer] meermalen te slaan en te trappen en meermalen naar die de heer [slachtoffer] te schieten met een spijkerpistool dan wel dreigen met een spijkerpistool te verwonden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
feit 3
op 12 maart 2023 te Arnhem opzettelijk de heer [slachtoffer] wederrechtelijk van zijn vrijheid heeft beroofd en beroofd gehouden, door
- die de heer [slachtoffer] naar verdachtes woning te lokken en voor de voordeur te gaan staan zodat die de heer [slachtoffer] eenmaal binnen de deur niet kon bereiken en
- dreigend tegen die de heer [slachtoffer] te zeggen dat wanneer hij niet toe zou geven hij er nooit meer weg zou komen en
- dreigend tegen die de heer [slachtoffer] te zeggen “als je ontsnappen denkt, maak ik je kapot” althans woorden van gelijke dreigende aard en strekking en
- meermalen, in ieder geval éénmaal die de heer [slachtoffer] te beschieten met een spijkerpistool, dicht langs zijn voeten en gezicht en
- een arm om diens nek te houden en deze met kracht gedurende enige tijd dicht te knijpen.
Voor zover in het bewezen verklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. Verdachte wordt hiervan vrijgesproken.

6.STRAFBAARHEID VAN DE FEITEN

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert volgens de wet de volgende strafbare feiten op:
feit 2 primair:
poging tot afpersing;
feit 3:
opzettelijk iemand wederrechtelijk van de vrijheid beroven en beroofd houden.

7.STRAFBAARHEID VAN VERDACHTE

Er is geen omstandigheid gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.OPLEGGING VAN STRAF

8.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert verdachte ter zake van de door haar bewezen geachte feiten (1 primair, 2 primair, 3) te veroordelen tot een gevangenisstraf van 4 jaar, met aftrek van het voorarrest, waarvan een gedeelte van 1 jaar voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaren, met de bijzondere voorwaarden zoals geadviseerd door de reclassering en een contactverbod met het slachtoffer en de voorwaarde dat verdachte meewerkt aan het veiligstellen van het filmpje van het slachtoffer dat in zijn cloud staat.
De officier van justitie heeft voorts gevorderd de te stellen voorwaarden en het uit te oefenen toezicht dadelijk uitvoerbaar te verklaren.
8.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman verzoekt de rechtbank om aan verdachte een straf op te leggen conform voorarrest met daarnaast een voorwaardelijke straf met daaraan gekoppeld de bijzondere voorwaarden zoals geadviseerd door de reclassering.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het bewezen verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals ter terechtzitting is gebleken.
De ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn gepleegd
Verdachte heeft het slachtoffer met een list naar zijn woning gelokt en heeft hem hier vervolgens opzettelijk van zijn vrijheid beroofd. Terwijl het slachtoffer in zijn woning was, heeft verdachte fors geweld gebruikt: hij heeft het slachtoffer geslagen, getrapt, een arm om zijn nek gelegd en zijn keel dichtgeknepen en beschoten met een spijkerpistool. Uiteindelijk is gebleken dat de kans dat met een spijkerpistool dodelijk letsel kan ontstaan niet zo groot is, maar dat wist het slachtoffer niet en het moet voor hem een zeer beangstigende ervaring zijn geweest om daarmee te worden beschoten. Verdachte heeft met dit geweld geprobeerd om het slachtoffer te dwingen tot betaling van een aanzienlijk geldbedrag. Ook heeft verdachte het slachtoffer gedwongen om in gewonde en kwetsbare toestand een filmpje op te nemen waarin hij onder dwang van verdachte moest toegeven dat hij de vriendin van verdachte in het verleden heeft verkracht. Uit de aangifte blijkt hoeveel impact deze gebeurtenissen op het slachtoffer hebben gehad. Hij bevond zich in een onbekende woning met een agressieve man die hij niet kende, die geweld op hem toepaste en die hem beschuldigde van verkrachting waarbij hij absoluut geen tegenspraak duldde. Hij dacht dat hij de woning niet levend zou verlaten. Zijn wanhoop blijkt ook uit het feit dat hij heeft geprobeerd om door een raam van de woning te springen om zo uit de situatie te ontsnappen. Het slachtoffer heeft uiteindelijk, na ongeveer 35 minuten in de woning te zijn vastgehouden, gedaan alsof hij een hartaanval kreeg, waardoor verdachte hem naar het ziekenhuis heeft gebracht en hij hulp heeft kunnen vragen. Hij heeft flink letsel opgelopen aan zijn hoofd (een gebroken tand, een fors blauw oog en een gescheurde wenkbrauw die gehecht moest worden) en hij had daarnaast schrammen en blauwe plekken op zijn hele lichaam.
De persoon van verdachte
De rechtbank heeft gekeken naar het strafblad van verdachte van 2 oktober 2024. Hierin ziet de rechtbank geen aanleiding om hoger of lager te straffen.
De rechtbank heeft ook kennisgenomen van de rapporten van een psycholoog en de reclassering die over verdachte zijn geschreven.
Het rapport van GZ-psycholoog Sipma van 14 juli 2024
De psycholoog schrijft dat verdachte lijdt aan een aandachtsdeficiëntiestoornis met hyperactiviteit (ADHD). Daarnaast is bij hem sprake van stoornissen in het gebruik van diverse middelen, te weten cocaïne, alcohol, benzodiazepinen en GHB. Deze stoornissen bestonden ook ten tijde van het bewezenverklaarde en beïnvloedden de gedragskeuzes en gedragingen van verdachte. De bewezen verklaarde feiten zijn ook gepleegd onder de invloed van cocaïne, alcohol en benzodiazepinen.
De psycholoog adviseert om verdachte het bewezenverklaarde in een verminderde mate toe te rekenen. Door de ADHD ervaarde verdachte veel onrust in zijn hoofd, kon hij gedachten niet goed ordenen, niet goed plannen en had hij de neiging om impulsief te handelen zonder de gevolgen goed af te wegen. In die periode had verdachte langdurig en in grote hoeveelheden verdovende middelen gebruikt. Daardoor had hij een verstoorde waarneming van de werkelijkheid. De combinatie van stress, ADHD, het gebruik van grote hoeveelheden cocaïne, alcohol en benzodiazepinen en slaaptekort, heeft zijn vermogen om rationele keuzes te maken op grond van heldere overwegingen in negatieve zin beïnvloed. Dit geldt voor alle bewezenverklaarde feiten.
Op basis van de combinatie van de risicofactoren voor gewelddadig gedrag en de beschermende factoren (gemiddelde intelligentie, motivatie verdachte, ondersteunend netwerk) schat de psycholoog het risico op recidive in als laag.
Wel vindt de psycholoog het nodig dat verdachte behandeld wordt. De behandeling moet gericht zijn op de onderliggende factoren van de verslavingsproblematiek, het vergroten van inzicht in risicosituaties en het voorkomen van terugval in middelengebruik. Daarbij moet aandacht zijn voor ADHD, wat dit voor verdachte betekent en het verbeteren van zijn vaardigheden om met stress en emoties om te gaan. De psycholoog adviseert om aan verdachte, indien het ten laste gelegde bewezen wordt geacht, een (deels) voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen met verplicht reclasseringstoezicht. Hierbij zou als voorwaarde kunnen worden gesteld dat verdachte geen verslavende middelen gebruikt en dat hij meewerkt aan controles daarop. Verder zou als voorwaarde kunnen worden opgenomen dat verdachte de aanwijzingen van de reclassering opvolgt met betrekking tot behandeling en/of begeleiding. Zo lang verdachte goed functioneert en zich houdt aan de afspraken met betrekking tot middelengebruik, kan de behandeling ambulant plaatsvinden. Maar wanneer er sprake is van terugval in middelengebruik, kan de een klinische behandeling worden overwogen.
Reclasseringsrapport van 19 september 2024
De reclassering schrijft dat naar verwachting een stevige structurering nodig zal blijven om te voorkomen dat verdachte te veel zal gaan werken en zijn ritme uit balans raakt. Verdachte ontvangt nu ambulante verslavingsbehandeling via Iriszorg en ambulante forensische behandeling via Kairos. Er is tijdens het schorsingstoezicht drie keer sprake geweest van een positieve uitslag van urinecontroles op cocaïnegebruik. Verdachte toont bereid te zijn om een intensief behandelings- en begeleidingstraject aan te gaan, maar ziet op tegen een kortdurende klinische opname. Hij weet dat hij met middelengebruik zijn relatie op het spel zet en wil een relatiebreuk voorkomen, maar heeft nog geen alternatieve oplossingen weten te vinden om te kunnen omgaan met oplopende spanningen.
De reclassering schat het risico op recidive en letsel in als gemiddeld. De reclassering schat het risico op onttrekken aan de voorwaarden in als laag. Hoewel verdachte er niet in slaagt om volledige openheid te geven over zijn middelengebruik, doet hij zichtbaar zijn best om zich te houden aan de gestelde voorwaarden, ondanks zijn impulsiviteit en steeds oplopende gevoel van machteloosheid.
De reclassering adviseert een deels voorwaardelijke straf met als bijzondere voorwaarden een meldplicht, ambulante behandeling (met mogelijkheid tot kortdurende klinische opname) bij Iriszorg, ambulante behandeling bij Kairos en een alcohol- en drugsverbod.
Conclusie van de rechtbank over toerekeningsvatbaarheid
De rechtbank neemt de conclusie van de psycholoog over. Dit betekent dat de rechtbank verdachte het bewezenverklaarde in verminderde mate zal toerekenen.
De straf
Een flinke gevangenisstraf is in dit geval op zijn plaats vanwege de bijzonder angstige situatie die verdachte voor het slachtoffer in het leven heeft geroepen. Hij heeft daarbij fors geweld gebruikt waardoor het slachtoffer flink letsel heeft opgelopen. Ook het feit dat verdachte planmatig te werk is gegaan, weegt de rechtbank mee in de keuze voor een gevangenisstraf. Een onvoorwaardelijke gevangenisstraf gelijk aan het voorarrest, zoals door de verdediging bepleit, doet geen recht aan de ernst van deze strafbare feiten.
De rechtbank houdt rekening met de verminderde toerekeningsvatbaarheid van verdachte en zal daarom een minder lange gevangenisstraf opleggen dan normaal voor soortgelijke feiten wordt opgelegd. Ook houdt de rechtbank enigszins in strafmatigende zin rekening met het feit dat verdachte openheid van zaken heeft gegeven.
De rechtbank zal een deel van de gevangenisstraf voorwaardelijk opleggen en daar bijzondere voorwaarden aan verbinden. De rechtbank vindt het van groot belang dat verdachte wordt behandeld voor zijn verslavingsproblematiek en ADHD om dergelijk gedrag in de toekomst te voorkomen. De voorwaardelijke straf dient als stok achter de deur dat verdachte de bijzondere voorwaarden nakomt.
Alles afwegende acht de rechtbank een gevangenisstraf van 24 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaar passend en geboden. De rechtbank komt tot een lagere straf dan de officier van justitie, omdat zij minder feiten bewezen verklaart en ook rekening houdt met de verminderde toerekeningsvatbaarheid van verdachte.
Aan het voorwaardelijke strafdeel verbindt de rechtbank de bijzondere voorwaarden zoals vermeld in het rapport van de reclassering van 19 september 2024, te weten een meldplicht, ambulante behandeling, en een drugs- en alcoholverbod. De rechtbank zal als bijzondere voorwaarden ook een contactverbod met het slachtoffer opleggen en de voorwaarde dat verdachte moet meewerken aan het verwijderen van het filmpje van het slachtoffer dat nog digitaal (in zijn ‘cloud’) opgeslagen staat.
Geen dadelijke uitvoerbaarheid
Anders dan de officier van justitie ziet de rechtbank geen reden om de bijzondere voorwaarden en het toezicht daarop dadelijk uitvoerbaar te verklaren. Daarvoor is vereist dat er ernstig rekening mee gehouden moet worden dat verdachte weer een misdrijf zal begaan dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen (artikel 14e van het Wetboek van Strafrecht). Naar het oordeel van de rechtbank zijn daar in deze zaak onvoldoende concrete aanknopingspunten voor. De feiten hebben al geruime tijd geleden plaatsgevonden en het ging op dat moment niet goed met verdachte, verdachte heeft zich al meer dan een jaar gehouden aan de schorsingsvoorwaarden en uit zijn strafblad volgt dat hij sindsdien geen strafbare feiten meer heeft gepleegd.
Voorlopige hechtenis
De voorlopige hechtenis van verdachte is geschorst en aan verdachte wordt een langere vrijheidsbenemende straf opgelegd dan de tijd die hij in voorarrest heeft gezeten. De raadsvrouw heeft verzocht om de schorsing van de voorlopige hechtenis niet op te heffen bij einduitspraak, om te voorkomen dat verdachte direct in hechtenis zal worden genomen. Dit in verband met zijn werk in de eigen onderneming.
Uit de bewezenverklaring en de door de rechtbank opgelegde gevangenisstraf volgt dat de rechtbank van oordeel is dat er nog steeds ernstige bezwaren bestaan voor de betrokkenheid van verdachte bij de bewezenverklaarde feiten. Met de vrijspraak voor feit 1 is de 12-jaarsgrond die aan de voorlopige hechtenis ten grondslag lag, komen te vervallen. De rechtbank is wel van oordeel dat de grond recidivegevaar nog steeds aanwezig is. Verdachte loopt echter al een jaar in een schorsing en heeft in deze tijd laten zien dat hij zich aan de schorsingsvoorwaarden kan houden. De schorsingsvoorwaarden hebben het recidivegevaar dus in kunnen perken.
De rechtbank moet opnieuw een afweging maken tussen de belangen van de maatschappij bij de detentie van verdachte en de persoonlijke belangen van verdachte. Verdachte heeft werk in de vorm van een eigen bedrijf en heeft de (gedeeltelijke) zorg voor zijn kinderen. Detentie gelijk aansluitend op het eindvonnis zou betekenen dat hij hiervoor geen regelingen zou kunnen treffen. De rechtbank weegt in dit geval het belang van verdachte om in vrijheid een eventueel hoger beroep af te wachten zwaarder dan het maatschappelijk belang dat verdachte gelijk zijn gevangenisstraf moet uitzitten. Daar komt bij dat de huidige schorsingsvoorwaarden het herhalingsgevaar (een van de factoren die meewegen bij het maatschappelijk belang dat er zou zijn om verdachte vast te houden) in kunnen perken. Ten slotte weegt de rechtbank mee dat de officier van justitie de opheffing van de schorsing van de voorlopige hechtenis niet heeft gevorderd en kennelijk ook vindt dat het persoonlijk belang van verdachte prevaleert.

9.BESLAG

Verbeurdverklaring
De rechtbank zal het in beslag genomen voorwerp, te weten een iPhone (G2937443), verbeurd verklaren. Met behulp van dit voorwerp is het onder 2 bewezen verklaarde feit begaan.
De rechtbank wijkt met deze beslissing niet af van de door de officier van justitie en raadsman ingenomen standpunten over het beslag.

10.TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN

De beslissing berust op de artikelen 14a, 14b, 14c, 33, 33b, 45, 57, 282, 317 van het Wetboek van Strafrecht, zoals de artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

11.BESLISSING

De rechtbank:
Vrijspraak
- verklaart het onder feit 1 primair en subsidiair ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
Bewezenverklaring
- verklaart het onder feit 2 primair en feit 3 ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld;
- verklaart het meer of anders ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
Strafbaarheid
- verklaart het bewezen verklaarde strafbaar en kwalificeert dit zoals hiervoor in rubriek 6 is vermeld;
- verklaart verdachte strafbaar;
Oplegging straf
- veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstraf van 24 maanden;
- bepaalt dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;
- bepaalt dat van de gevangenisstraf een gedeelte van
6 maanden, niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders gelast op grond van het feit dat verdachte de hierna te melden algemene en bijzondere voorwaarden niet heeft nageleefd;
- stelt daarbij een
proeftijd van 3 (drie) jarenvast;
- als voorwaarden gelden dat verdachte:
* zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
* ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van één of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
* medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht, daaronder begrepen;
- stelt als bijzondere voorwaarden dat verdachte gedurende de proeftijd:
* zich binnen drie werkdagen na het ingaan van de proeftijd meldt bij de Reclassering van het Leger des Heils op het adres Van Pallandtstraat 11, 6814 GM Arnhem. Verdachte blijft zich melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt;
* zich laat behandelen door Iriszorg of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. Verdachte houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling. Gelet op de problematiek kan hieronder ook het innemen van medicijnen vallen, als de zorgverlener dat nodig vindt. Bij een terugval in middelengebruik of verslechtering van het psychiatrische ziektebeeld kan de reclassering een indicatiestelling aanvragen voor een kortdurende opname voor crisisbehandeling of detoxificatie, stabilisatie, observatie of diagnostiek. Als de voor indicatie verantwoordelijke instantie een kortdurende opname indiceert, zal verdachte zich, na goedkeuring door de rechter, laten opnemen in een zorginstelling voor zeven weken of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. De justitiële instantie die verantwoordelijk is voor plaatsing in forensische zorg, bepaalt in welke zorginstelling de opname plaatsvindt. Verdachte houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorginstelling geeft voor de behandeling. Gelet op de problematiek kan hieronder ook het innemen van medicijnen vallen, als de zorginstelling dat nodig vindt;
* zich laat behandelen door Kairos of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. Verdachte houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling. Gelet op de problematiek kan hieronder ook het innemen van medicijnen vallen, als de zorgverlener dat nodig vindt;
* geen drugs gebruikt en meewerkt aan controle op dit verbod. De controle gebeurt met urineonderzoek. De reclassering bepaalt hoe vaak verdachte wordt gecontroleerd;
* geen alcohol gebruikt en meewerkt aan urineonderzoek en ademonderzoek (blaastest) om dit alcoholverbod te controleren. De reclassering bepaalt met welke controlemiddelen en hoe vaak verdachte wordt gecontroleerd;
* op geen enkele wijze - direct of indirect - contact zoekt of heeft met de heer [slachtoffer] , geboren op [1976] ;
* het filmpje dat verdachte op 12 maart 2023 heeft gemaakt waarop de heer [slachtoffer] in zijn woning te zien is, verwijdert van al zijn gegevensdragers en digitale opslagplaatsen (waaronder de ‘cloud’). Verdachte werkt mee aan de controle van geautomatiseerde werken en gegevensdragers tijdens een huisbezoek door de reclassering ten behoeve van het toezicht op de naleving van dit gedragsvoorschrift. Verdachte zal op verzoek van de reclasseringswerker(s) al zijn digitale gegevensdragers en/of geautomatiseerde werken ter beschikking stellen en daartoe toegang verschaffen, bijvoorbeeld door het geven van wachtwoorden. Verdachte dient in geval van een controle zijn gegevensdragers ter beschikking te stellen voor een periode van maximaal drie dagen. Deze controles mogen gedurende de proeftijd van 3 jaren maximaal 5 keer worden uitgevoerd en mogen slechts op zodanige wijze worden uitgevoerd dat door een persoon geen kennis wordt genomen van de inhoud van de gegevensdragers buiten het in deze voorwaarde bedoelde filmpje van de heer [slachtoffer] om. Ten behoeve van deze controles mag/mogen de reclasseringsmedewerker(s) zich laten bijstaan door medewerker(s) van de digitale recherche;
- waarbij de reclassering opdracht wordt gegeven als bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden;
Beslag
- verklaart het volgende voorwerp verbeurd:
 Iphone (G2937443).
Dit vonnis is gewezen door mr. H.A. Brouwer, voorzitter, mrs. N.P.J. Janssens en mr. L.L. Veendrick, rechters, in tegenwoordigheid van mr. R.I. van Balkom, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 17 oktober 2024.
Bijlage: de tenlastelegging
Aan verdachte wordt ten laste gelegd dat:
feit 1
hij op of omstreeks 12 maart 2023 te Arnhem, in elk geval in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om de heer [slachtoffer] , opzettelijk van het leven te beroven, die de heer [slachtoffer] meermalen, in ieder geval éénmaal beschoten heeft met een spijkerpistool, dicht langs zijn voeten en/of gezicht, in elk geval in de buurt van het boven)lichaam en/of die de heer [slachtoffer] in een wurggreep hield, althans een arm om diens nek hield en deze met kracht gedurende enige tijd dicht kneep terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 12 maart 2023 te Arnhem, in elk geval in Nederland, de heer [slachtoffer]
opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten (fors) letsel aan zijn gezicht en/of nek en/of heup en of ribben en/of maag heeft toegebracht door die de heer [slachtoffer] meermalen, in ieder geval éénmaal, met kracht op/rondom zijn wenkbrauw te slaan en/of in een wurggreep te houden en/of in zijn ribben en/of maag te slaan en/of op zijn been te trappen;
feit 2
hij op of omstreeks 12 maart 2023 te [woonplaats] , in elk geval in Nederland, in een woning aan de [adres] , tezamen en in vereniging met één of meer anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte en/of zijn mededader(s) voorgenomen misdrijf om
met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld, de heer [slachtoffer] , heeft/ hebben gedwongen tot de afgifte van een geldbedrag van € 35.000 danwel €50.000,-, in elk geval enig geldbedrag, geheel of ten dele toebehorende aan die de heer [slachtoffer] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) en daar in die woning die de heer [slachtoffer] meermalen, in ieder geval éénmaal te slaan en/of te trappen en/of te wurgen en/of meermalen, in ieder geval éénmaal naar die de heer [slachtoffer] schoot met een spijkerpistool danwel dreigede met een spijkerpistool te verwonden terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 12 maart 2023 te Arnhem, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met één of meer anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte en/of zijn mededader(s) voorgenomen misdrijf om met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door bedreiging met smaad, smaadschrift en/of openbaring van een geheim de heer [slachtoffer] heeft gedwongen tot afgifte van een geldbedrag van € 35.000 danwel € 50.000, in elk geval enig geldbedrag, geheel of ten dele toebehorende aan die
de heer [slachtoffer] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), die de heer [slachtoffer] naar verdachtes woning gelokt en aldaar die de heer [slachtoffer]
meermalen, in ieder geval éénmaal te slaan en/of te trappen en/of te wurgen en/of meermalen, in ieder geval éénmaal dreigede met een spijkerpistool te verwonden en/of uitlatingen en/of eisen deed/deden, onder meer inhoudende dat hij op camera een verklaring zou afleggen dat die de heer [slachtoffer] verdachtes vriendin zou hebben verkracht, welk filmpje verdachte vervolgens op social media dreigde te zetten en/of (aldus) zou openbaren en/of verspreiden, wanneer die de heer [slachtoffer] geen geldbedrag aan verdachte en/of zijn mededader(s) zou(den) betalen en/of geven, althans woorden van dergelijke dreigende strekking en/of aard terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
feit 3
hij op of omstreeks 12 maart 2023 te Arnhem, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk de heer [slachtoffer] , wederrechtelijk van zijn vrijheid heeft/ hebben beroofd en/of beroofd gehouden, door
- die de heer [slachtoffer] naar verdachtes woning te lokken en/of voor de (voor)deur te gaan staan zodat die de heer [slachtoffer] eenmaal binnen de deur niet kon bereiken
- en/of de (voor)deur op slot gedraaid en/of
- dreigend tegen die de heer [slachtoffer] heeft gezegd dat wanneer hij niet toe zou geven hij er nooit meer weg zou komen, althans woorden van gelijke dreigende aard en/of strekking en/of
- dreigend tegen die de heer [slachtoffer] heeft gezegd “als je ontsnappen denkt, maak ik je kapot” althans woorden van gelijke dreigende aard en/of strekking en/of
- een compressor aan te zetten waarmee een spijkerpistool bediend werd en/of
- meermalen, in ieder geval éénmaal die de heer [slachtoffer] beschoten met een spijkerpistool, dicht langs zijn voeten en/of gezicht, in elk geval in het (boven)lichaam en/of
- die de heer [slachtoffer] gedurende enige tijd in een wurggreep hield, althans een arm om diens nek hield en deze met kracht gedurende enige tijd dicht kneep.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar paginanummers betreft dit pagina’s van op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal. Deze processen-verbaal zijn als bijlagen opgenomen bij het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van 18 mei 2023, genummerd PL0600-2023 110501 (onderzoek Bloesem), opgemaakt door politie Oost-Nederland, doorgenummerd 1 tot en met 417. Tenzij anders vermeld, zijn dit processen-verbaal in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
2.Pagina 76.
3.Pagina 77.
4.Pagina 78.
5.Pagina 78-79.
6.Pagina 79.
7.Pagina 100.
8.Pagina 101.
9.Een geschrift, te weten een letselbeschrijving van [slachtoffer] door de GGD, pagina 132.
10.Een geschrift, te weten een letselbeschrijving van [slachtoffer] door de GGD, pagina 133.
11.Hoge Raad 16 mei 2000, ECLI:NL:HR:2000:AA5802; Hoge Raad 18 november 2014, ECLI:NL:HR:2014:3289.
12.Hoge Raad 3 juli 2018, ECLI:NL:HR:2018:1051.