ECLI:NL:RBMNE:2024:5769

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
2 oktober 2024
Publicatiedatum
9 oktober 2024
Zaaknummer
UTR 24/1398
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de beslissing van het Uwv over de status van eiser als medische afzakker

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Midden-Nederland het beroep van eiser tegen de beslissing van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) van 25 januari 2024. Eiser, die sinds september 1998 bij de Belastingdienst werkte, meldde zich op 23 september 2021 ziek en vroeg een uitkering aan op basis van de Wet WIA. Het Uwv had eerder besloten dat eiser recht had op een IVA-uitkering, maar verklaarde zijn bezwaar tegen deze beslissing ongegrond. Eiser stelde dat hij als medische afzakker moest worden aangemerkt, omdat hij in 2015 zijn uren had verminderd op medische gronden. De rechtbank moest beoordelen of het Uwv terecht had vastgesteld dat eiser niet als medische afzakker kon worden aangemerkt.

De rechtbank concludeert dat eiser onvoldoende medische onderbouwing heeft geleverd om zijn stelling te ondersteunen. Hoewel eiser verschillende documenten heeft overgelegd, waaronder een e-mail van zijn leidinggevende en een formulier voor wijziging van arbeidsduur, blijkt hieruit niet dat de vermindering van uren op medische gronden is gebeurd. De rechtbank verwijst naar vaste jurisprudentie die vereist dat er een objectieve medische noodzaak moet zijn voor het terugbrengen van arbeidsuren. Aangezien eiser niet kon aantonen dat er sprake was van een medische afzakker, verklaart de rechtbank het beroep ongegrond. Er is geen aanleiding voor vergoeding van griffierecht of proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 24/1398

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 2 oktober 2024 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser,

(gemachtigde: mr. A.J.M. van Meer)
en

de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen,(het Uwv), verweerder

(gemachtigde: R. van den Brink).
De ex-werkgever
, De belastingdienst,neemt als derde-partij deel aan deze zaak (gemachtigde mr. G.B. Honders).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de beslissing op bezwaar van 25 januari 2024 waarin het Uwv heeft beslist dat eiser niet kan worden aangemerkt als medische afzakker.

Verloop van de bezwaar- en beroepsprocedure

2. Eiser werkte sinds september 1998 bij de Belastingdienst als [functie 1] . Hij werkte tot 1 januari 2015 als [functie 2] voor 36 uur per week. Per 1 januari 2015 werkte hij 30 uur per week als [functie 3] . Hij meldde zich per 23 september 2021 ziek met gezondheidsklachten. Eiser heeft bij het Uwv een uitkering aangevraagd op grond van de Wet WIA bij het doorlopen van de wachttijd van 104 weken die geldt voor een WIA-uitkering.
2.1
Met het besluit van 25 augustus 2023 (het primaire besluit) heeft het Uwv beslist dat eiser met ingang van 21 september 2023 recht heeft op een IVA-uitkering op grond van de Wet WIA. Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit. Met het bestreden besluit van 25 januari 2024 is zijn bezwaar ongegrond verklaard.
2.2
Eiser heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit. Het Uwv heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift. Eiser heeft toestemming gegeven om zijn medische gegevens met de ex-werkgever te delen. Het beroep is behandeld op de zitting van 5 september 2024. Daaraan hebben eiser, zijn gemachtigde, de gemachtigden van het Uwv en de gemachtigde van de ex-werkgever deelgenomen.
Wat de rechtbank moet beoordelen?
3. De rechtbank beoordeelt of het Uwv terecht heeft vastgesteld dat eiser niet kan worden aangemerkt als medische afzakker. De rechtbank zal dit doen aan de hand van wat eiser in beroep heeft aangevoerd, de beroepsgronden. De rechtbank zal hieronder de beroepsgronden van eiser beoordelen en de gevolgen van haar oordeel uitleggen.

De beoordeling door de rechtbank

4. Eiser voert aan dat hij in 2015 op medische gronden 30 uur per week is gaan werken in plaats van 36 uur per week. Volgens eiser moet hij worden aangemerkt als medische afzakker. Hij heeft ter onderbouwing informatie beschikbaar gesteld. Volgens eiser had het Uwv, in het kader van zorgvuldigheid, naar aanleiding van die informatie, zelfstandig nader onderzoek moeten doen of sprake was van een objectief medische noodzaak om minder uren per week te gaan werken in 2015.
4.1
Volgens het Uwv is het aan eiser om gegevens te overleggen waaruit moet worden vastgesteld dat hij als medische afzakker aangemerkt moet worden. Op basis van de informatie die eiser beschikbaar heeft gesteld, kon de situatie van eiser niet als medische afzakker aangemerkt worden. Het e-mailbericht van eisers leidinggevende is hiervoor onvoldoende.
4.2
Volgens vaste jurisprudentie is sprake van een medische afzakker als iemand als gevolg van ziekte of gebrek (tijdelijk) lager beloond werk gaat doen of om medische redenen de arbeidsurenomvang terugbrengt zonder zich ziek te melden. Als degene dan later uitvalt uit dit lager betaalde werk en dan pas een arbeidsongeschiktheidsuitkering aanvraagt, kan in zo’n geval het voorlaatste werk als uitgangspunt worden genomen. Daarbij is van belang dat degene als gevolg van een objectief medische noodzaak minder uren is gaan werken, bijvoorbeeld op advies van of in overleg met zijn behandelend arts of bedrijfsarts. [1] Het vereiste van een voldoende specifieke medische onderbouwing is verankerd in vaste rechtspraak. [2]
4.3
Uit deze rechtspraak volgt ook dat degene die stelt dat hij een medische afzakker is, moet zorgen voor de benodigde onderbouwing zoals is weergegeven onder punt 4.2. [3]
4.4
De rechtbank stelt vast dat eiser in de bezwaarfase diverse stukken heeft overgelegd. Het gaat om: het besluit van zijn werkgever van 16 oktober 2014 inzake zijn vakantieverlof, de bijstelling van het plan van aanpak van 23 april 2014, afspraken van personeelsgesprekken van 26 november 2014, een e-mailbericht van 20 oktober 2023 van zijn leidinggevende in periode 2013-2015 en een formulier waarmee formeel de wijziging in arbeidsduur naar 30 uur per week is aangevraagd per 1 januari 2015. Tijdens de zitting heeft eiser toegelicht dat de arbeidsdeskundige destijds (mondeling) aan eiser heeft gemeld dat hij medische afzakker zou zijn.
4.5
De rechtbank stelt vast dat er geen medische stukken voorhanden zijn waarin door een arts expliciet wordt aangegeven dat eiser minder zou moeten gaan werken. In zo’n geval kan, zo blijkt uit jurisprudentie, ook uit andere informatie blijken dat het verminderen van het aantal uren op grond van een medische noodzaak is gebeurd. Uit de stukken die eiser heeft overgelegd, blijkt wel dat minder uren werken vanaf 1 januari 2015 onderwerp van gesprek is geweest tussen eiser en zijn leidinggevende, maar uit die stukken blijkt niet dat sprake was van een medische noodzaak om minder uren te werken. De rechtbank oordeelt daarom dat de door eiser overgelegde informatie onvoldoende is om aan te tonen dat er een objectief aan te tonen medische noodzaak was om minder te werken. Het Uwv heeft eiser dan ook terecht niet aangemerkt als een medische afzakker. De rechtbank komt hierdoor ook niet toe aan de vraag wat eiser zou kunnen bereiken als hij wél als medische afzakker aangemerkt zou worden. De beroepsgrond slaagt niet.

Conclusie en gevolgen

5. Het beroep is ongegrond. Dit betekent dat het Uwv eiser terecht niet heeft aangemerkt als medische afzakker. Er bestaat ook geen aanleiding voor vergoeding van het griffierecht of een proceskostenveroordeling.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.M. van der Linde, rechter, in aanwezigheid van mr. R. van Manen, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 2 oktober 2024.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van 6 maart 2019, ECLI:CRVB:2019:815 en van 15 maart 2023, ECLI:NL:CRVB:2023:477
2.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de CRvB van 28 augustus 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:2938
3.Zie bijvoorbeeld ook de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 18 januari 2023, ECLI:NL:CRVB:2023:100.