In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Midden-Nederland het beroep van eiser tegen de beslissing van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) van 25 januari 2024. Eiser, die sinds september 1998 bij de Belastingdienst werkte, meldde zich op 23 september 2021 ziek en vroeg een uitkering aan op basis van de Wet WIA. Het Uwv had eerder besloten dat eiser recht had op een IVA-uitkering, maar verklaarde zijn bezwaar tegen deze beslissing ongegrond. Eiser stelde dat hij als medische afzakker moest worden aangemerkt, omdat hij in 2015 zijn uren had verminderd op medische gronden. De rechtbank moest beoordelen of het Uwv terecht had vastgesteld dat eiser niet als medische afzakker kon worden aangemerkt.
De rechtbank concludeert dat eiser onvoldoende medische onderbouwing heeft geleverd om zijn stelling te ondersteunen. Hoewel eiser verschillende documenten heeft overgelegd, waaronder een e-mail van zijn leidinggevende en een formulier voor wijziging van arbeidsduur, blijkt hieruit niet dat de vermindering van uren op medische gronden is gebeurd. De rechtbank verwijst naar vaste jurisprudentie die vereist dat er een objectieve medische noodzaak moet zijn voor het terugbrengen van arbeidsuren. Aangezien eiser niet kon aantonen dat er sprake was van een medische afzakker, verklaart de rechtbank het beroep ongegrond. Er is geen aanleiding voor vergoeding van griffierecht of proceskostenveroordeling.