In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 18 januari 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep over de beëindiging van de ZW-uitkering van appellant, een procesoperator die zich ziek had gemeld vanwege nierinsufficiëntie. Appellant had in hoger beroep geen nieuwe medische informatie ingebracht die de eerdere beoordeling van de verzekeringsarts bezwaar en beroep in twijfel trok. Het Uwv had vastgesteld dat appellant, na een eerstejaars ZW-beoordeling, geschikt was voor verschillende functies, waaronder chauffeur heftruck en administratief medewerker, en dat hij meer dan 65% van zijn maatmaninkomen kon verdienen. De rechtbank had het beroep van appellant tegen het besluit van het Uwv ongegrond verklaard, en de Centrale Raad van Beroep heeft deze uitspraak bevestigd. Appellant stelde dat het medisch onderzoek onzorgvuldig was en dat zijn beperkingen waren onderschat, maar de Raad oordeelde dat er geen aanleiding was om te twijfelen aan de vastgestelde belastbaarheid. De Raad concludeerde dat het Uwv voldoende had gemotiveerd dat de aan de EZWb ten grondslag gelegde functies medisch geschikt waren voor appellant, en dat er geen bewijs was voor een medische noodzaak om minder uren te werken. De uitspraak bevestigde de eerdere beslissing van de rechtbank en er werd geen veroordeling in proceskosten uitgesproken.