ECLI:NL:RBMNE:2024:5692

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
3 oktober 2024
Publicatiedatum
3 oktober 2024
Zaaknummer
UTR_23_2173_T
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Tussenuitspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenuitspraak over loonsanctie en re-integratie-inspanningen in het kader van de Ziektewet

In deze tussenuitspraak van de Rechtbank Midden-Nederland, zittingsplaats Utrecht, wordt een loonsanctie van het Uwv tegen een werkgever beoordeeld. De zaak betreft een werkneemster die op 24 april 2020 uitviel voor haar werk en een uitkering op grond van de Ziektewet ontving. De werkgever, die eigenrisicodrager is, heeft onvoldoende re-integratie-inspanningen verricht volgens het Uwv, wat leidde tot een ziekengeld-sanctie. De rechtbank oordeelt dat het Uwv ondeugdelijk heeft gemotiveerd dat de werkgever niet aan zijn re-integratieverplichtingen heeft voldaan, met name in spoor 1. De rechtbank stelt vast dat het Uwv een arbeidsdeskundig rapport van 8 juni 2022 niet heeft betrokken bij de heroverweging in bezwaar, terwijl dit rapport relevant was voor de beoordeling van de re-integratie-inspanningen. De rechtbank geeft het Uwv de gelegenheid om de gebreken in de motivering te herstellen binnen een termijn van acht weken. De rechtbank houdt verdere beslissingen aan tot de einduitspraak op het beroep.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 23/2173 T

tussenuitspraak van de meervoudige kamer van 3 oktober 2024 in de zaak tussen

[eiseres] B.V., uit [plaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. C.L. Schuren),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder (het Uwv)
(gemachtigde: H.J.J. Verhoeven).

Inleiding

1.1.
Werkneemster [werkneemster] (de werkneemster) heeft als inbound medewerker bij eiseres (de werkgever) gewerkt. Zij is op 24 april 2020 uitgevallen voor dit werk en heeft vervolgens een uitkering gekregen op grond van de Ziektewet (ZW). De werkgever is eigenrisicodrager in het kader van de ZW en laat zich in dat verband bijstaan door de arbodienst Acture B.V. (Acture).
1.2.
De primaire verzekeringsarts van het Uwv heeft de werkneemster op 20 juni 2021 gezien in het kader van een Eerstejaars Ziektewet Beoordeling (EZWB).
1.3.
Naar aanleiding van de EZWB heeft het Uwv in een besluit van 26 augustus 2021 de ZW-uitkering van de werkneemster per 27 september 2021 beëindigd. Dit omdat zij volgens het Uwv op 21 augustus 2021 meer dan 65% van haar maatmanloon kon verdienen. De werkneemster heeft hier bezwaar tegen gemaakt.
1.4.
In een besluit van 2 maart 2022 is dit bezwaar gegrond verklaard, omdat de werkneemster volgens het Uwv niet meer dan 65% van haar maatmanloon kon verdienen. De werkneemster heeft daarom per 27 september 2021 onveranderd recht op een ZW-uitkering. De bedrijfsarts heeft op 5 mei 2022 de belastbaarheid van de werkneemster vastgesteld in een functionele mogelijkhedenlijst (FML).
1.5.
De werkneemster heeft op 25 mei 2022 een WIA-uitkering aangevraagd.
1.6.
Op 8 juni 2022 heeft arbeidsdeskundige [arbeidsdeskundige] van ArdoSZ gerapporteerd dat de werkneemster arbeidsongeschikt wordt geacht voor haar eigen werk, voor haar eigen werk met aanpassingen en voor ander werk bij de werkgever (spoor 1). Zij wordt wel arbeidsgeschikt geacht voor ander werk bij een andere werkgever (spoor 2).
1.7.
Op 9 juni 2022 heeft de arbeidsdeskundige van het Uwv aan Acture een e-mailbericht gestuurd met het verzoek om een aantal vragen te beantwoorden. Op 14 juni 2022 heeft Acture deze e-mail als volgt beantwoord:
  • Er heeft geen gesprek met de werkneemster plaatsgevonden over verstoorde arbeidsverhouding, omdat dit niet meer aan de orde zou zijn.
  • Het eerste advies van de bedrijfsarts om arbeidsdeskundig onderzoek in te zetten is niet uitgevoerd omdat de ZW zou stoppen na de EZWB, en daarmee ook de verantwoordelijkheid voor de re-integratie.
  • Er is wel arbeidsdeskundig onderzoek geïnitieerd nadat begin april 2022 een besluit is ontvangen waarin het bezwaar tegen beëindiging van de ZW-uitkering gegrond is verklaard. Eerst is er een beoordeling door de bedrijfsarts geweest om de actuele belastbaarheid in beeld te brengen. Hierna volgde arbeidsdeskundig onderzoek.
  • Op 17 mei 2022 heeft werkneemster de afspraak bij de arbeidsdeskundige gemist. Vervolgens heeft alsnog arbeidsdeskundig onderzoek plaatsgevonden op
  • De werkgever is nog in afwachting van het rapport van de arbeidsdeskundige.
  • Een eerste start met de inzet van het spoor 2 traject zal pas na de vakantie van de werkneemster worden gemaakt. Dat is na 2 juli 2022.
1.8.
Op 8 juli 2022 heeft de arbeidsdeskundige van het Uwv telefonisch aan
[casemanager] ( [functie] bij Acture) meegedeeld voornemens te zijn een loonsanctie op te leggen. [casemanager] kon dit volgen en zou verdere rapportages afwachten voordat hij een definitieve reactie zou geven.
1.9.
Op 13 juli 2022 heeft de arbeidsdeskundige van het Uwv gerapporteerd dat er geen sprake is van een bevredigend re-integratieresultaat: de werkneemster werkte niet terwijl zij wel arbeidsmogelijkheden had. De arbeidsdeskundige heeft de
re-integratie-inspanningen van de werkgever als onvoldoende beoordeeld om de volgende redenen:
  • De werkgever heeft niet inzichtelijk gemaakt of er herplaatsingsmogelijkheden in eigen/ander/aangepast werk in de eigen onderneming zijn (spoor 1). De werkgever zegt dat een arbeidsdeskundig onderzoek gaande is, maar hiervan zijn nog geen stukken overgelegd.
  • Er is na heropening van de ZW (het besluit van 2 maart 2022) nog geen spoor 2 traject gestart conform de Werkwijzer Poortwachter. De werkgever zegt dat pas na de vakantie van werkneemster met spoor 2 zal worden gestart.
1.10.
Het Uwv heeft de werkgever in een besluit van 14 juli 2022 (het primaire besluit) daarom een ziekengeld-sanctie opgelegd. Op grond daarvan moet de werkgever de
ZW-uitkering van de werkneemster 52 weken doorbetalen. De werkgever heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit.
1.11.
Het Uwv heeft het bezwaar van de werkgever in een besluit van 24 februari 2023 (het bestreden besluit) ongegrond verklaard.
1.12.
De werkgever heeft beroep ingesteld. Het Uwv heeft een verweerschrift van
1 februari 2024 ingediend met daarbij een rapport van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van 23 januari 2024. Op 3 juni 2024 heeft de werkgever aanvullende gronden ingediend. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft hier op 11 juni 2024 op gereageerd.
1.13.
Het onderzoek op de zitting heeft plaatsgevonden op 19 juni 2024. De werkgever en het Uwv hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden.

Overwegingen

Beoordelingskader
2. In de Wet WIA is bepaald dat het Uwv achteraf beoordeelt of de werkgever en de werkneemster in redelijkheid hebben kunnen komen tot de re-integratie-inspanningen die zijn verricht. [1] Als de werkgever zonder deugdelijke grond onvoldoende
re-integratie-inspanningen heeft verricht dan legt het Uwv een loonsanctie op. [2] Hetzelfde geldt voor werkgevers die eigenrisicodrager zijn voor de ZW (zoals de werkgever in deze zaak), [3] met dien verstande dat de werkgever in dat geval niet het loon maar de ZW-uitkering moet doorbetalen. Dit wordt een ziekengeld-sanctie genoemd. Het is aan het Uwv om aannemelijk te maken dat de werkgever onvoldoende
re-integratie-inspanningen heeft verricht en dat dit zonder deugdelijke grond is gebeurd.
3. De Wet WIA bepaalt niet hoe beoordeeld wordt of de re-integratie-inspanningen voldoende zijn geweest. Het Uwv heeft voor deze beoordeling beleidsregels vastgesteld, die zijn neergelegd in de Regeling beleidsregels beoordelingskader poortwachter en de daarbij behorende bijlage (de Beleidsregels). Verder hanteert het Uwv een werkwijzer voor arbeidsdeskundigen en verzekeringsartsen van het Uwv: de Werkwijzer Poortwachter.
4. In de Beleidsregels staat het met de re-integratie bereikte resultaat voorop. Een bevredigend resultaat is voldoende. Hiervan is in beginsel sprake wanneer de werkneemster (gedeeltelijk) hervat heeft in structureel werk dat min of meer aansluit bij haar resterende functionele mogelijkheden.
5. Is geen sprake van een bevredigend resultaat, maar worden de inspanningen van de werkgever op basis van het beoordelingskader wel voldoende geacht dan wordt evenmin een ziekengeld-sanctie opgelegd. Ten slotte wordt ook afgezien van het opleggen van een ziekengeld-sanctie in het geval sprake is van onvoldoende inspanningen maar de werkgever daar een deugdelijke grond voor heeft.
6. Volgens de Werkwijzer Poortwachter van 1 augustus 2022 wordt pas als het resultaat niet bevredigend is, gekeken naar de re-integratie-inspanningen. De periode waarover het Uwv de re-integratie-inspanningen toetst begint op de eerste ziektedag van een werknemer en eindigt op de dag dat hij de WIA-aanvraag indient [4] . Als er zich na de datum van de aanvraag nog situaties voordoen die bevestigen dat de
re-integratie-inspanningen onvoldoende zijn, dan mag het Uwv dit meenemen in de toetsing. Het Uwv mag geen negatief oordeel over de re-integratie-inspanningen geven als dit alleen gebaseerd is op wat er ná de indiening van de WIA-aanvraag is nagelaten op het gebied van re-integratie
7. Tussen partijen staat niet ter discussie dat de re-integratie-inspanningen van de werkgever niet tot een bevredigend re-integratieresultaat van de werkneemster hebben geleid. Partijen verschillen van mening over de vraag of de werkgever voldoende
re-integratie-inspanningen heeft verricht. Volgens de werkgever heeft het Uwv ten onrechte de arbeidsdeskundige rapportage van 8 juni 2022 niet betrokken bij de heroverweging in bezwaar. Als dat wel was gedaan, had het Uwv niet kunnen oordelen dat onvoldoende inzichtelijk is gemaakt of er herplaatsingsmogelijkheden in de eigen organisatie (spoor 1) zijn. Verder stelt de werkgever dat het Uwv ook niet tot de conclusie heeft kunnen komen dat niet aan de re-integratie-inspanningen met betrekking tot werk buiten de eigen organisatie (spoor 2) is voldaan, gelet op de periode waarover de re-integratie-inspanningen van de werkgever moeten worden getoetst.
Bespreking van de beroepsgronden
Spoor 1: had het Uwv de arbeidsdeskundige rapportage van 8 juni 2022 bij de heroverweging in bezwaar moeten betrekken?
8. Op 8 juni 2022 heeft arbeidsdeskundige [arbeidsdeskundige] gerapporteerd dat er voor de werkneemster geen herplaatsingsmogelijkheden zijn in de eigen onderneming. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van het Uwv heeft dit rapport van 8 juni 2022 echter niet bij de heroverweging in bezwaar betrokken. Dit omdat de werkgever dit rapport pas na de primaire beslissing van 14 juli 2022 aan het Uwv heeft gestuurd.
9. Het Uwv stelt zich op het standpunt dat dit arbeidsdeskundig rapport terecht niet bij de heroverweging in bezwaar is meegewogen. Volgens het Uwv vindt de heroverweging in bezwaar plaats op basis van de beschikbare gegevens met betrekking tot de
re-integratie-activiteiten die zijn verricht tot de datum van de primaire beslissing. Aanvullende, of nieuwe informatie over de re-integratieperiode tot de datum van de primaire beslissing wordt slechts betrokken in de bezwaarprocedure als die informatie betrekking heeft op de re-integratieperiode vóór de datum van die beslissing en tijdens de bezwaarprocedure wordt ingebracht. Alle acties die een werkgever na de primaire beslissing heeft ondernomen vallen in het kader van het herstel van het verzuim en worden niet beoordeeld in deze bezwaarprocedure. Het Uwv verwijst daarbij naar de uitspraken van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van 4 maart 2021 [5] en
2 augustus 2023 [6] . In dit geval stelt de werkgever dat het rapport van arbeidsdeskundige [arbeidsdeskundige] op 21 juni 2022 was afgerond, maar dat de werkgever heeft verzuimd om het rapport op dat moment aan het Uwv te verstrekken. De werkgever heeft voldoende mogelijkheden gekregen om deze informatie tijdig te verstrekken zodat deze nog in de beoordeling van de re-integratie-inspanningen had kunnen worden betrokken. Nu de werkgever dit heeft nagelaten, beschouwt het Uwv het rapport van 8 juni 2022 als een actie die de werkgever pas na de primaire beslissing van 14 juli 2022 heeft ondernomen.
10. Volgens eiser had de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep het rapport van arbeidsdeskundige [arbeidsdeskundige] wel bij de heroverweging in bezwaar moeten betrekken. De definitieve versie van het rapport was al op 21 juni 2022 in het bezit van [casemanager] , [functie] bij Acture. Verder blijkt uit de rapportage van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van 23 februari 2023 dat de primaire arbeidsdeskundige op
8 juli 2022 wist dat het rapport “in de maak” was. Het rapport van 8 juni 2022 is dus geen actie van na de ziekengeldsanctiebeslissing en had dus wel in de heroverweging in bezwaar moeten worden meegenomen, aldus de werkgever.
11. De rechtbank is van oordeel dat de werkgever hiermee voldoende heeft onderbouwd dat het arbeidsdeskundig rapport van arbeidsdeskundige [arbeidsdeskundige], anders dan het Uwv stelt, al vóór het primaire besluit van 14 juli 2022 tot stand is gekomen en dat het Uwv ook vóór het nemen van die beslissing ervan op de hoogte was dat er een arbeidsdeskundig rapport zou worden opgemaakt. In de uitspraken van de CRvB van 4 maart 2021 en
2 augustus 2023 die het Uwv heeft aangehaald, is telkens sprake van een situatie waarin de arbeidsdeskundige rapporten pas zijn opgesteld nadat de loonsancties waren opgelegd. Die situatie is hier niet aan de orde, aangezien het rapport al is opgesteld voordat het loonsanctiebesluit is genomen.
12. Dit betekent dat het Uwv het rapport van 8 juni 2022 van arbeidsdeskundige [arbeidsdeskundige] bij de heroverweging in bezwaar had moeten betrekken. Nu dit niet is gebeurd, heeft het Uwv ondeugdelijk gemotiveerd dat de werkgever onvoldoende
re-integratie-inspanningen in het spoor 1 traject heeft verricht. Inmiddels heeft de arbeidsdeskundige van het Uwv het rapport van 8 juni 2022 beoordeeld in het kader van het verzoek van eiser tot bekorting van de opgelegde loonsanctie. Op basis van dat rapport heeft de arbeidsdeskundige geconcludeerd dat de werkgever alsnog voldoende adequaat in beeld heeft gebracht dat er geen mogelijkheden zijn binnen de eigen organisatie. Het standpunt van het Uwv, dat de werkgever niet heeft voldaan aan zijn
re-integratieverplichtingen in het kader van spoor 1, kan dan ook geen standhouden.
Spoor 2: een extra verwijt?
13. De werkgever voert aan dat het Uwv hem in bezwaar een extra verwijt heeft gemaakt ten aanzien van de re-integratie-inspanningen die zijn verricht in het kader van spoor 2. De primaire arbeidsdeskundige heeft namelijk gesteld dat er ten onrechte geen spoor 2 traject is gestart, terwijl de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep zich op het standpunt heeft gesteld dat een traject in spoor 2 te laat is gestart.
14. De rechtbank ziet niet dat er sprake is van het innemen van een ander standpunt door de arbeidsdeskundige in bezwaar. Ten tijde van de beoordeling door de primaire arbeidsdeskundige was er nog geen spoor 2 traject ingezet. Bij het onderzoek door de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep was de conclusie dat het spoor 2 traject inmiddels wel was gestart, maar te laat. Dat standpunt lag in feite ook al besloten in de conclusie van de primaire arbeidsdeskundige, dat er op dat moment nog geen spoor 2 traject was ingezet. De beroepsgrond slaagt niet.
Spoor 2: is het Uwv bij de toetsing van de re-integratie-inspanningen van de werkgever uitgegaan van de juiste periode ?
15. Het Uwv stelt zich op het standpunt dat de werkgever in de periode van 1 april 2022 tot en met 13 juli 2022 onvoldoende re-integratie-inspanningen in spoor 2 heeft verricht. Het Uwv wijst in dat kader op paragraaf 4.3.2. van de Werkwijzer Poortwachter. Daarin is bepaald dat als er pas na de (Eerstejaars)evaluatie belastbaarheid ontstaat, de werkgever en de werknemer ook later met de re-integratie zullen beginnen. Er wordt van uitgegaan dat er twee weken nodig zijn voor het opstellen of bijstellen van het Plan van aanpak en maximaal zes weken voor de start van de uitvoering van de beoogde
re-integratieactiviteiten. De tijd tussen de vaststelling dat er belastbaarheid is ontstaan en de start van daadwerkelijke inzet van re-integratieactiviteiten mag dus maximaal acht weken bedragen. Na de beslissing op bezwaar van 2 maart 2022 diende de werkgever de re-integratie inspanningen weer op te pakken en een spoor 2 traject op te starten. Omdat de werkgever heeft gesteld dat hij pas eind maart / begin april 2022 van de beslissing op bezwaar kennis heeft genomen, is de termijn van acht weken voor het opstarten de
re-integratie-activiteiten in spoor 2 volgens het Uwv in ieder geval op 1 april 2022 gaan lopen. Nu het re-integratietraject in spoor 2 niet binnen die termijn van acht weken is ingezet, heeft de werkgever in dit opzicht niet aan zijn re-integratieverplichtingen voldaan, zo stelt het Uwv.
16. De werkgever voert aan dat de in paragraaf 4.3.2. van de Werkwijzer Poortwachter genoemde periode van acht weken niet is bedoeld voor toepassing in de onderhavige situatie maar dat in het kader van artikel 65 van de Wet WIA moet worden beoordeeld of de werkgever in redelijkheid heeft kunnen komen tot de re-integratie-inspanningen die hij heeft verricht. De werkneemster was per 27 september 2021 bij de werkgever uit beeld omdat haar ZW-uitkering toen (achteraf onrechtmatig) is beëindigd. Vervolgens is zij pas weer in april 2022 bij de werkgever in beeld gekomen. Gelet hierop, vindt de werkgever dat hij in redelijkheid heeft kunnen komen tot de re-integratie-inspanningen die zijn verricht.
17. De rechtbank kan de werkgever volgen in het standpunt dat het in paragraaf 4.3.2. van de Werkwijzer Poortwachter bepaalde niet is bedoeld voor de beoordeling in de onderhavige procedure. Paragraaf 4.3.2. van de Werkwijzer Poortwachter ziet naar het oordeel van de rechtbank in beginsel op de situatie dat in het 2e ziektejaar alsnog belastbaarheid wordt vastgesteld. Die situatie doet zich hier niet voor. In dit geval kreeg de werkneemster na een ingediend bezwaar alsnog onveranderd recht op een
ZW-uitkering. Het Uwv heeft niet goed gemotiveerd dat ook in dit geval voor de beoordeling van de re-integratieactiviteiten van de werkgever van de in paragraaf 4.3.2. van de Werkwijzer Poortwachter genoemde periode van acht weken moet worden uitgegaan.
18. De werkgever voert verder aan dat, indien wordt uitgegaan van 1 april 2022 als moment van het ontstaan van belastbaarheid bij de werkneemster, de door het Uwv gehanteerde termijn van acht weken op 25 mei 2022 (de datum van de WIA-aanvraag) nog niet was verstreken. Daarmee baseert het Uwv zijn conclusie over de re-integratieactiviteiten van de werkgever op wat er na de indiening van de WIA-aanvraag door de werkgever zou zijn nagelaten. Dit is in strijd met paragraaf 9.1 van de Werkwijzer Poortwachter, aldus de werkgever. Daarin is namelijk bepaald dat de periode waarover het Uwv de
re-integratie-inspanningen toetst, begint op de eerste ziektedag van de werkneemster en eindigt op de dag dat zij de WIA-aanvraag indient.
19. Daar komt volgens de werkgever nog bij dat niet op 1 april 2022 maar pas op
5 mei 2022 belastbaarheid bij de werkneemster is vastgesteld. De werkneemster was sinds 27 september 2021 bij de werkgever uit beeld omdat toen de ZW-uitkering (achteraf onrechtmatig) is beëindigd. De actuele belastbaarheid moest eerst worden vastgesteld door de bedrijfsarts voordat er re-integratie-activiteiten konden worden hervat. De bedrijfsarts heeft voor het eerst op 5 mei 2022 de belastbaarheid in een FML vastgelegd.
20. De rechtbank is van oordeel dat het Uwv onvoldoende heeft gemotiveerd dat er per
1 april 2022 belastbaarheid bij de werkneemster is ontstaan, en dat de door het Uwv gehanteerde termijn van acht weken dus vanaf die datum is gaan lopen. De bedrijfsarts heeft immers pas op 5 mei 2022 in een spreekuurrapportage een FML opgesteld en daarin beperkingen opgenomen in diverse rubrieken. In de rapportage wordt vermeld dat de werkneemster op dat moment over benutbare mogelijkheden beschikt. Uitgaande van 5 mei 2022, eindigde de periode van acht weken pas op 30 juni 2022. Dit is ruim na de aanvraag van de WIA-uitkering op 25 mei 2022, zodat de acht weken op dat moment nog niet waren volgemaakt. Zelfs als wel zou worden uitgegaan van het ontstaan van belastbaarheid bij de werkneemster op 1 april 2022, dan eindigde de termijn van acht weken pas op 27 mei 2022 zodat ook in dat geval de termijn niet was volgemaakt op het moment dat de werkneemster haar WIA-aanvraag heeft ingediend.
21. Gelet op het voorgaande is het enkele feit dat de re-integratie-inspanningen in spoor 2 niet binnen de in paragraaf 4.3.2. van de Werkwijzer Poortwachter genoemde termijn van acht weken is ingezet, in dit geval onvoldoende voor het oordeel dat de werkgever niet aan zijn re-integratie-verplichtingen heeft voldaan. Volgens paragraaf 9.1 van de Werkwijzer Poortwachter eindigt de periode waarover het Uwv de
re-integratie-inspanningen van de werkgever gedurende toetst immers op de dag dat de WIA-uitkering wordt aangevraagd. Zowel indien wordt uitgegaan van het ontstaan van belastbaarheid bij de werkneemster op 1 april 2022 als op 5 mei 2022, eindigde de termijn van acht weken pas na de dag waarop de WIA-aanvraag is ingediend. Ook als wel zou moet worden uitgegaan van de in paragraaf 4.3.2. van de Werkwijzer Poortwachter genoemde termijn van acht weken, heeft het Uwv gelet op het voorgaande dus niet deugdelijk gemotiveerd dat de werkgever onvoldoende
re-integratie-inspanningen in spoor 2 heeft verricht.
Conclusie: het bestreden besluit is onvoldoende gemotiveerd
22. Zoals hiervoor is overwogen onder 12, 17 en 21 is het bestreden besluit onvoldoende gemotiveerd. Het besluit is daarom in strijd met artikel 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) genomen. Het bestreden besluit komt daarom voor vernietiging in aanmerking.
Gelegenheid tot herstel van gebreken
23. Op grond van artikel 8:51a, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan de rechtbank het bestuursorgaan in de gelegenheid stellen een gebrek in het bestreden besluit te herstellen of te laten herstellen. Op grond van artikel 8:80a van de Awb doet de rechtbank dan een tussenuitspraak. De rechtbank ziet aanleiding om het Uwv in de gelegenheid te stellen de onder 17 en 21 genoemde gebreken te herstellen. Dat herstellen kan hetzij met een aanvullende motivering, hetzij, voor zover nodig, met een nieuwe beslissing op bezwaar, na of tegelijkertijd met intrekking van het nu bestreden besluit
24. Het Uwv kan de gebreken herstellen door alsnog deugdelijk te motiveren:
  • hoe de werkgever in de periode vanaf de vaststelling van de belastbaarheid van de werkneemster tot de datum van indiening van de WIA-aanvraag op 25 mei 2022 tekort is geschoten in zijn re-integratie verplichtingen in het spoor 2 traject; en
  • dat de werkgever hiervoor geen deugdelijke grond had.
25. De rechtbank bepaalt de termijn waarbinnen het Uwv de gebreken kan herstellen op acht weken na verzending van deze tussenuitspraak.
26. Het Uwv moet op grond van artikel 8:51b, eerste lid, van de Awb én om nodeloze vertraging te voorkomen zo spoedig mogelijk, maar uiterlijk binnen twee weken, meedelen aan de rechtbank of hij gebruik maakt van de gelegenheid de gebreken te herstellen. Als het Uwv gebruik maakt van die gelegenheid, zal de rechtbank eiser in de gelegenheid stellen binnen vier weken te reageren op de herstelpoging van het Uwv. In beginsel, ook in de situatie dat het Uwv de hersteltermijn ongebruikt laat verstrijken, zal de rechtbank zonder tweede zitting uitspraak doen op het beroep.
27. De rechtbank bespreekt de overige beroepsgronden niet en houdt iedere verdere beslissing aan tot de einduitspraak op het beroep. Dat laatste betekent ook dat zij over de proceskosten en het griffierecht nu nog geen beslissing neemt.

Beslissing

De rechtbank:
- draagt het Uwv op binnen twee weken de rechtbank mee te delen of hij gebruik maakt van de gelegenheid de gebreken te herstellen;
- stelt het Uwv in de gelegenheid om binnen acht weken na verzending van deze tussenuitspraak de gebreken te herstellen met inachtneming van de overwegingen en aanwijzingen in deze tussenuitspraak;
- houdt iedere verdere beslissing aan.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.W.A. Schimmel, voorzitter, en
mr. Y.N.M. Rijlaarsdam en mr. L.A. Kjellevold, leden, in aanwezigheid van
mr. J.M.T. Bouwman, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op
3 oktober 2024
griffier
voorzitter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Tegen deze tussenuitspraak staat nog geen hoger beroep open. Tegen deze tussenuitspraak kan hoger beroep worden ingesteld tegelijkertijd met hoger beroep tegen de (eventuele) einduitspraak in deze zaak.

Voetnoten

1.Artikel 65 van de Wet WIA.
2.Artikel 25, negende lid, van de Wet WIA.
3.Artikel 26, tweede lid, van de Wet WIA.
4.Paragraaf 9.1 van de Werkwijzer Poortwachter van 1 augustus 2022.