ECLI:NL:CRVB:2021:462
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Loonsanctie en re-integratie-inspanningen in het kader van de Wet WIA
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 4 maart 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep over de loonsanctie die het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) aan appellante heeft opgelegd. Appellante, een B.V., had een werkneemster in dienst die zich op 15 januari 2016 ziek meldde. Na een aanvraag voor een WIA-uitkering door de werkneemster, heeft het Uwv op 11 januari 2018 besloten dat appellante het loon van de werkneemster 52 weken moest doorbetalen, omdat zij onvoldoende re-integratie-inspanningen had verricht. Appellante heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar het Uwv heeft dit ongegrond verklaard. De rechtbank Midden-Nederland heeft de beslissing van het Uwv bevestigd, waarna appellante in hoger beroep ging.
De Centrale Raad van Beroep heeft in haar uitspraak vastgesteld dat appellante zonder deugdelijke grond onvoldoende re-integratie-inspanningen heeft verricht. De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat het Uwv op basis van de beschikbare gegevens kon concluderen dat appellante niet aan haar re-integratieverplichtingen voldeed. De Raad heeft benadrukt dat het aan appellante was om aan te tonen dat zij voldoende inspanningen had verricht, wat niet is gebeurd. De eigen inschatting van appellante over de re-integratiekansen van de werkneemster was niet voldoende om het ontbreken van re-integratie-inspanningen te rechtvaardigen. De Raad heeft de beslissing van de rechtbank bevestigd en de loonsanctie in stand gehouden.