ECLI:NL:RBMNE:2023:2913

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
21 juni 2023
Publicatiedatum
20 juni 2023
Zaaknummer
22/4317
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Tussenuitspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenuitspraak inzake de zorgvuldigheid van het medisch onderzoek in het kader van de WIA-uitkering

In deze tussenuitspraak van de Rechtbank Midden-Nederland, gedateerd 21 juni 2023, wordt het beroep van eiser tegen de beslissing van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV) beoordeeld. Eiser, die sinds 19 september 2019 een WIA-uitkering ontvangt vanwege een combinatie van drugsverslaving en psychische problematiek, is het niet eens met de vastgestelde mate van arbeidsongeschiktheid van 23,65%. Hij stelt dat het medisch onderzoek onzorgvuldig is uitgevoerd, omdat er geen fysiek spreekuur heeft plaatsgevonden in de bezwaarfase, ondanks zijn medische bezwaren. De rechtbank onderzoekt of het UWV de regels uit de wet correct heeft toegepast en of de rapporten van de verzekeringsartsen aan de vereiste zorgvuldigheid voldoen.

De rechtbank concludeert dat het medisch onderzoek niet met de vereiste zorgvuldigheid is uitgevoerd. Eiser had gemotiveerde medische bezwaren en het is vastgesteld dat er geen fysiek spreekuur heeft plaatsgevonden. De rechtbank oordeelt dat de motivering van het UWV, dat een fysiek spreekuur geen toegevoegde waarde zou hebben, niet voldoende is. De rechtbank geeft eiser gelijk en stelt het UWV in de gelegenheid om het gebrek in het besluit te herstellen door alsnog een fysiek spreekuurcontact te organiseren. De rechtbank bepaalt dat het UWV dit binnen zes weken moet doen. De verdere beslissing wordt aangehouden tot de einduitspraak op het beroep.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 22/4317

tussenuitspraak van de enkelvoudige kamer van 21 juni 2023 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. V.C.D. Klaassen),
en
de raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen,verweerder
(gemachtigde: S.N. Westmaas-Kanhai).

Inleiding

In deze zaak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de beslissing van verweerder dat eiser niet in aanmerking komt voor een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA). Eiser heeft aangevoerd dat het medisch onderzoek onzorgvuldig is geweest en is het ook vanwege medische en arbeidskundige redenen niet eens met deze beslissing.

Procesverloop en feiten

1.1.
Eiser ontvangt sinds 19 september 2019 een uitkering op grond van de Wet WIA vanwege ziekmelding door drugsverslaving en psychische problematiek. De mate van arbeidsongeschiktheid was vastgesteld op 80 - 100 %. De ex-werkgever van eiser heeft verweerder om een herbeoordeling gevraagd.
1.2.
In de herbeoordeling heeft een verzekeringsarts dossieronderzoek verricht en een telefonisch spreekuurcontact gehouden. De verzekeringsarts heeft beoordeeld wat de arbeidsbeperkingen van eiser zijn en heeft deze beperkingen opgenomen in een functionele mogelijkheden lijst (FML). De arbeidsdeskundige heeft vervolgens berekend wat de verdiencapaciteit is en aan de hand daarvan heeft hij berekend dat eiser 22,91% arbeidsongeschikt is.
1.3.
Op 17 november 2021 (het primaire besluit) heeft verweerder besloten dat eiser met ingang van 18 januari 2022 (datum in geding) niet in aanmerking komt voor een WIA-uitkering, omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt is.
1.4.
Eiser heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt. Op 20 juli 2022 heeft een digitale hoorzitting via Teams plaatsgevonden. Bij deze hoorzitting waren aanwezig, eiser met een woonbegeleider, een medewerker van verweerder van de afdeling bezwaar die als voorzitter optrad, de verzekeringsarts bezwaar en beroep en de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep.
1.5.
De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft aanleiding gezien om van het standpunt van de eerdere verzekeringsarts af te wijken en meer beperkingen op te nemen. Er is een nieuwe FML opgesteld. De arbeidsdeskundige heeft berekend dat eiser 23,65 % arbeidsongeschikt is.
1.6.
In het besluit van 22 juli 2022 (het bestreden besluit) is het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
1.7.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
1.8.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend en op 12 april 2023 nog een aanvullend medisch rapport in het geding gebracht.
1.9.
De rechtbank heeft het beroep op 13 april 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van verweerder.

Beoordeling door de rechtbank

Beoordelingskader
2. Deze zaak gaat over de mate van arbeidsongeschiktheid van eiser. Eiser is het niet eens met de door verweerder vastgestelde mate van arbeidsongeschiktheid van 23,65 %. Aan de hand van de standpunten van partijen, zal de rechtbank beoordelen of verweerder de mate van arbeidsongeschiktheid van eiser correct heeft vastgesteld. Het gaat om de gezondheidssituatie van eiser op 18 januari 2022. Dat is ook de datum waar de rechtbank naar kijkt.
3. De rechtbank moet bekijken of verweerder de regels uit de wet goed heeft toegepast. Daarbij is het zo dat verweerder dit soort besluiten mag baseren op rapporten van zijn verzekeringsartsen. Deze rapporten moeten dan wel aan een aantal voorwaarden voldoen:
- de rapporten moeten op een zorgvuldige manier tot stand zijn gekomen;
- ze mogen geen tegenstrijdigheden bevatten en;
- de conclusies moeten voldoende begrijpelijk zijn.
4. Verder is het zo dat degene die het niet eens is met het oordeel van een verzekeringsarts dat moet onderbouwen met medische stukken. Bij de rechtbank werken namelijk geen artsen en de rechtbank kan zelf dus niet zomaar zeggen dat een verzekeringsarts een onjuiste medische conclusie heeft getrokken. Dit betekent dat hoe iemand zichzelf voelt zonder dat daar een medische onderbouwing van is, niet genoeg is om bij de rechtbank gelijk te krijgen.
Is het medisch onderzoek zorgvuldig geweest?
Standpunt eiser
5. Het meest verstrekkende betoog van eiser is dat het medisch onderzoek onzorgvuldig is geweest omdat zowel tijdens de herbeoordeling als in de bezwaarfase geen fysiek spreekuurcontact met een verzekeringsarts is geweest. Dit fysieke spreekuur had volgens eiser wel in de bezwaarfase moeten plaatsvinden omdat hij medische bezwaren had. Eiser heeft in zijn bezwaarschift aangevoerd dat hij ook nog andere klachten heeft die niet in de primaire fase zijn betrokken (o.a. lymfoedeem, bronchitis en psychische problematiek) en geklaagd dat hij geen (telefonisch) contact zou hebben gehad met de verzekeringsarts. Ter zitting heeft de gemachtigde van eiser toegelicht dat een fysiek spreekuur voor eiser wel van toegevoegde waarde is en een verschil kan maken. Dit vanwege het lichamelijke en psychische onderzoek dat in de beslotenheid van een spreekuur wordt verricht (anders dan tijdens een digitale hoorzitting). Daarnaast omdat het voor eiser – vanwege zijn psychische en verslavingsproblematiek – lastig is om zich in een gesprek via de telefoon of via beeldbellen te uiten. Verder is aangegeven dat eiser zich het telefonisch spreekuurcontact dat tijdens de primaire fase heeft plaatsgevonden überhaupt niet kan herinneren.
Standpunt verweerder
6. Verweerder stelt dat het medische onderzoek wel zorgvuldig is geweest omdat het in dit geval het voldoende is dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep dossierstudie heeft verricht en aanwezig was bij de digitale hoorzitting. Een fysiek spreekuurcontact heeft geen toegevoegde waarde omdat de psychische problematiek voldoende naar voren is gekomen tijdens de digitale hoorzitting. Ten aanzien van de klacht ‘lymfoedeem’ geldt dat één en ander genoegzaam volgt uit het dossier van de behandeld dermatoloog. Ter zitting is door de gemachtigde van verweerder over de klacht ‘bronchitis’ aangegeven dat een fysiek spreekuur ook wat dit betreft geen toegevoegde waarde had omdat door de verzekeringsarts de zwaarst mogelijke beperking ten aanzien van ‘hitte/stof, rook, gassen en dampen’ is aangenomen.
Oordeel rechtbank
7. De rechtbank geeft eiser gelijk en oordeelt dat het medisch onderzoek niet met de vereiste zorgvuldigheid is uitgevoerd. De rechtbank legt hierna uit waarom zij tot dit oordeel komt.
8. Op grond van vaste rechtspraak is het uitgangspunt in de bezwaarfase een fysiek spreekuur indien:
- geen fysiek spreekuur heeft plaatsgevonden door een verzekeringsarts in de primaire fase, en
- er medische bezwaren zijn aangevoerd. [1]
Van dit uitgangspunt kan door verweerder enkel worden afgeweken als hij voldoende kan motiveren dat een spreekuur in dit specifieke geval geen toegevoegde waarde heeft. Verder volgt uit de jurisprudentie dat de aanwezigheid van een verzekeringsarts bij een hoorzitting niet met de beslotenheid van een spreekuur gelijk kan worden gesteld. [2]
9. Vaststaat dat tijdens de primaire fase geen fysiek spreekuur heeft plaatsgevonden. Verder heeft eiser aangegeven zich überhaupt niet te kunnen herinneren een verzekeringsarts te hebben gesproken en geeft hij in zijn bezwaarschrift aan behoefte te hebben aan een gesprek met een verzekeringsarts. Ook staat vast dat eiser gemotiveerde medische bezwaren had tegen het primaire besluit. Immers eiser voert in zijn bezwaarschrift aan dat hij naast de genoemde klachten ook last had van lymfoedeem, bronchitis en psychische klachten. Uitgangspunt is hierdoor een fysiek spreekuur door een verzekeringsarts in de bezwaarfase. De gehouden hoorzitting in de aanwezigheid van een verzekeringsarts is, zoals volgt uit de genoemde jurisprudentie, in beginsel niet voldoende.
10. De rechtbank volgt verweerder niet in zijn motivering dat een fysiek spreekuur in dit geval geen toegevoegde waarde heeft. De motivering van verweerder ten aanzien van de lichamelijke klacht ‘lymfoedeem’ kan de rechtbank nog volgen, aangezien de benodigde informatie uit de behandelend sector aanwezig is. De motivering ten aanzien van de bronchitis en de psychische klachten volgt de rechtbank echter niet. De rechtbank acht niet uitgesloten dat een fysiek spreekuur ten aanzien van deze klachten tot een andere beoordeling en vaststelling van beperkingen zou kunnen leiden. Daarnaast geldt dat ook in het geval van psychische klachten de beslotenheid van een spreekuur van toegevoegde waarde kan zijn voor de in bezwaar te verrichten heroverweging. [3] De door verweerder gegeven motivering om een spreekuur in de bezwaarfase achterwege te laten voldoet dan ook niet.
6. Dit betekent dat het medisch onderzoek onvoldoende zorgvuldig is geweest zodat het bestreden besluit is genomen in strijd met artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De beroepsgrond slaagt. Doordat de beroepsgrond slaagt zullen de overige (medisch inhoudelijke) beroepsgronden van eiser niet aan de orde komen.
Herstellen gebrek door fysiek spreekuurcontact
7. Op grond van artikel 8:51a, eerste lid, van de Awb kan de rechtbank het bestuursorgaan in de gelegenheid stellen een gebrek in het bestreden besluit te herstellen of te laten herstellen. Op grond van artikel 8:80a van de Awb doet de rechtbank dan een tussenuitspraak. De rechtbank ziet aanleiding om verweerder in de gelegenheid te stellen het gebrek te herstellen. Om het gebrek te herstellen, moet verweerder alsnog eiser door een verzekeringsarts bezwaar en beroep tijdens een spreekuurcontact fysiek laten onderzoeken. Voor zover daartoe aanleiding is, dient ook nog een arbeidsdeskundig onderzoek plaats te vinden. Het herstellen kan vervolgens hetzij met een aanvullende motivering, hetzij, voor zover nodig, met een nieuwe beslissing op bezwaar, na of tegelijkertijd met intrekking van het nu bestreden besluit. De rechtbank bepaalt de termijn waarbinnen verweerder het gebrek kan herstellen op zes weken na verzending van deze tussenuitspraak.
7.1.
Verweerder moet op grond van artikel 8:51b, eerste lid, van de Awb én om nodeloze vertraging te voorkomen zo spoedig mogelijk, maar uiterlijk binnen twee weken, meedelen aan de rechtbank of hij gebruik maakt van de gelegenheid het gebrek te herstellen. Als verweerder gebruik maakt van die gelegenheid, zal de rechtbank eiser in de gelegenheid stellen binnen vier weken te reageren op de herstelpoging van verweerder. In beginsel, ook in de situatie dat verweerder de hersteltermijn ongebruikt laat verstrijken, zal de rechtbank zonder tweede zitting uitspraak doen op het beroep.
8. De rechtbank houdt iedere verdere beslissing aan tot de einduitspraak op het beroep. Dat laatste betekent ook dat zij over de kosten van het griffierecht nu nog geen beslissing neemt.

Beslissing

De rechtbank:
- draagt verweerder op binnen twee weken de rechtbank mee te delen of hij gebruik maakt van de gelegenheid het gebrek te herstellen;
- stelt verweerder in de gelegenheid om binnen zes weken na verzending van deze tussenuitspraak het gebrek te herstellen met inachtneming van de overwegingen en aanwijzingen in deze tussenuitspraak;
- houdt iedere verdere beslissing aan.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L.A. Witten, rechter, in aanwezigheid van mr. J. Zoon, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 21 juni 2023.
De griffier is verhinderd deze
uitspraak te ondertekenen
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Tegen deze tussenuitspraak staat nog geen hoger beroep open. Tegen deze tussenuitspraak kan hoger beroep worden ingesteld tegelijkertijd met hoger beroep tegen de (eventuele) einduitspraak in deze zaak.

Voetnoten

1.Zie de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 23 juni 2021, ECLI:NL:CRVB:2021:1491.
2.Zie van de uitspraak van de Raad van 19 juni 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:1991.
3.Zie de uitspraak van de Raad van 1 juni 2022, ECLI:NL:CRVB:2022:1327.