ECLI:NL:RBMNE:2024:5504

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
20 september 2024
Publicatiedatum
19 september 2024
Zaaknummer
UTR 24/4688 en UTR 24/4689
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Eervol ontslag brandweervrijwilliger wegens ernstig verstoorde arbeidsrelatie

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 20 september 2024 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser, een brandweervrijwilliger, en verweerder, de organisatie waarvoor hij werkzaam is. Eiser was sinds 1 februari 2018 in dienst als brandweervrijwilliger, maar kreeg op 4 juli 2023 het voornemen tot ontslag vanwege een ernstig verstoorde arbeidsrelatie. Eiser diende een zienswijze in, maar het primaire besluit tot ontslag werd op 18 juli 2023 gehandhaafd. De bezwarencommissie adviseerde het bezwaar gegrond te verklaren, maar verweerder verklaarde het bezwaar ongegrond in het bestreden besluit van 13 mei 2024. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening. Tijdens de zitting op 5 september 2024 werd het beroep behandeld. De rechtbank oordeelde dat er voldoende bewijs was voor de verstoorde arbeidsrelatie, onderbouwd door gesprekken met collega's en een extern bureau. Eiser had meerdere keren de kans om zijn standpunt te verduidelijken, maar de rechtbank concludeerde dat de besluitvorming zorgvuldig was en dat er geen mogelijkheid tot herplaatsing was. Het beroep werd ongegrond verklaard en het verzoek om een voorlopige voorziening werd afgewezen.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummers: UTR 24/4688 en UTR 24/4689
uitspraak van de enkelvoudige kamer van de rechtbank en de voorzieningenrechter van 20 september 2024 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser/verzoeker

(gemachtigde: mr. G.J. Gerrits),
en

[verweerder]

(gemachtigde: mr. M.J.J. Rutten).

Inleiding

1. Eiser/ verzoeker (hierna: eiser) is per 1 februari 2018 werkzaam als brandweervrijwilliger, laatstelijk in de rang van brandwacht met een vaste aanstelling op de locatie [locatie] .
2. Op 4 juli 2023 heeft verweerder aan eiser het voornemen van ontslag kenbaar gemaakt. In reactie hierop heeft eiser een zienswijze ingediend.
3. Met het besluit van 18 juli 2023 [1] (het primaire besluit) is aan eiser eervol ontslag verleend vanwege een ernstig verstoorde arbeidsrelatie. [2] Hiertegen heeft eiser bezwaar gemaakt.
4. De bezwarencommissie [3] (hierna: de commissie) heeft op 18 januari 2024 een schriftelijk advies uitgebracht. De commissie adviseert het bezwaar gegrond te verklaren. Verweerder had volgens de commissie aanvullend onderzoek moeten instellen en hoor- en wederhoor moeten toepassen. Dit gebrek kan volgens de commissie worden hersteld.
5. Vervolgens is met het besluit van 13 mei 2024 (het bestreden besluit) het bezwaar ongegrond verklaard.
6. Eiser heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit en een verzoek om een voorlopige voorziening ingediend. [4] Verweerder heeft gereageerd met twee verweerschriften.
7. De rechtbank heeft het beroep en de voorlopige voorziening behandeld op de zitting van 5 september 2024. Hieraan hebben partijen met hun gemachtigden deelgenomen. Namens verweerder waren daarnaast aanwezig de heer [A] (afdelingsmanager), mevrouw [B] (teammanager, eerder clustercommandant) en mevrouw [C] (teammanager, voorheen hr-adviseur).

Inhoud bestreden besluit (in essentie weergegeven)

8. Verweerder stelt dat sprake is van een ernstig verstoorde arbeidsverhouding waardoor eiser niet langer in dienst kan blijven. De motivering van het ontslagbesluit is, naar aanleiding van het advies van de commissie, aangevuld en verbeterd. In bezwaar mag de motivering van het primaire besluit worden aangevuld, verweerder ziet daarom geen reden het primaire besluit te herroepen.
9. Op 5 april 2024 heeft een gesprek met de hele ploeg van de vrijwillige brandweer op de locatie [locatie] plaatsgevonden. De collega’s hebben kenbaar gemaakt niet meer met eiser te willen samenwerken. Zij zien bovendien geen basis voor een traject om de verstoorde arbeidsrelatie te herstellen. De collega’s van eiser verwijten hem onberekenbaar en onvoorspelbaar te zijn. Ook zou eiser instructies niet opvolgen en grensoverschrijdend gedrag vertonen. Van het gesprek is een verslag opgesteld, dat voorbeelden bevat van het genoemde gedrag en dat is ondertekend door de aanwezige collega’s.

Beroepsgronden (in essentie weergegeven)

10. Allereerst voert eiser aan dat er een formeel gebrek kleeft aan de besluitvorming. Het dagelijks bestuur van de [verweerder] [5] is belast met het ontslaan van personeel. [6] Het dagelijks bestuur heeft deze bevoegdheid met het mandaatbesluit opgedragen aan de directie. De [verweerder] heeft een tweehoofdige directie, bestaande uit de directeur Publieke Gezondheid en de Directeur Brandweer. Het primaire besluit is echter enkel genomen door de Directeur Brandweer, die daartoe niet zelfstandig bevoegd is. Het bestreden besluit is enkel ondertekend door de voorzitter en de secretaris van het Dagelijks Bestuur.
11. Eiser is het verder niet eens met het gegeven ontslag. Hij vindt het bestreden besluit onzorgvuldig genomen en onvoldoende gemotiveerd. Het besluit mist een deugdelijke feitelijke onderbouwing. Daarbij zijn er andere redenen voor de ontstane situatie. Ter onderbouwing hiervan schetst eiser (in het beroepschrift) uitgebreid de aanloop naar het ontslag. Eiser heeft eind oktober 2022 een melding gemaakt van sociale onveiligheid vanwege het gedrag van twee collega’s. Hierop is het bureau “ [deskundigen bureau] ” ingeschakeld, maar dit bureau had volgens eiser een aanpak die juist een podium gaf aan de collega’s die negatief waren over eiser. Zo is in juni 2023 een feedbackgesprek in groepsverband gehouden. Ook zijn op andere momenten groepsgesprekken gevoerd zonder eisers aanwezigheid en tegen zijn uitdrukkelijke wil. Hierdoor is groepsdruk een belangrijke rol gaan spelen in het proces en is geen sprake van zorgvuldig feitenonderzoek.
12. Verder wijst eiser op gebreken in de besluitvorming die door de commissie zijn geconstateerd, maar niet zijn gerepareerd. De commissie benoemt onder andere dat verweerder aanvullend onderzoek had moeten instellen en hoor- en wederhoor had moeten toepassen. Dit is niet gedaan, eiser is niet in de gelegenheid gesteld te reageren op zaken die in het groepsgesprek van 5 juli 2024 aan de orde zouden zijn geweest en verweerder heeft ook geen onderzoek gedaan naar deze zaken. [7] Tot slot is geen rekening gehouden met de gerechtvaardigde persoonlijke belangen van eiser, er is bijvoorbeeld niet gekeken naar de mogelijkheid om eiser te herplaatsen of over te plaatsen.

Beoordeling door de rechtbank

Gestelde bevoegdheidsgebrek

13. De rechtbank overweegt dat tussen partijen niet in geschil is, dat het dagelijks bestuur van verweerder onder meer belast is met het ontslaan van personeel. [8] Verweerder heeft bij de processtukken een mandaatbesluit van 2020 gevoegd, waaruit volgt dat de uitoefening van deze bevoegdheid (voor zover het niet gaat om een disciplinair strafontslag) wordt opgedragen aan de directie. [9] Ook heeft de directie de mogelijkheid van ondermandaat. [10] Meer specifiek bestaat de mogelijkheid de ondertekening van (bepaalde) stukken op te dragen aan onder de verantwoordelijkheid van de directie werkzame functionarissen van de [verweerder] . [11] Het primaire besluit is door of namens de directie ondertekend.
14. Het is in het algemeen zo dat de mandaatgever ook zelf bevoegd blijft. Het bestreden besluit is, namens het dagelijks bestuur, ondertekend door de voorzitter en de secretaris van het dagelijks bestuur. De voorzitter heeft onder meer de bevoegdheid om stukken te ondertekenen die van het dagelijks bestuur uitgaan. [12] De rechtbank concludeert daarom dat geen sprake is van een bevoegdheidsgebrek in de bestreden besluitvorming. De beroepsgrond slaagt niet.

Gevolgde procedure en hoor- en wederhoor

Gevoerde gesprekken, hoor- en wederhoor
15. Uit het Feedbackbericht van bureau [deskundigen bureau] van 14 juni 2023 volgt dat verweerder in november 2022 dit bureau heeft ingeschakeld in verband met een vastlopende situatie tussen drie ploegleden van de brandweerploeg [locatie] . Het betrof een 2 tegen 1 (eiser) situatie. De externe begeleider van [deskundigen bureau] heeft in eerste instantie individuele gesprekken gevoerd met de drie ploegleden en met de ploegcommandant. Daarna heeft zij in twee sessies gesproken met de betrokken ploegleden samen. Op 1 juni 2023 heeft vervolgens een groepsgesprek plaatsgevonden met de rest van de brandweerploeg, die zich toen unaniem uitsprak tegen eiser. Uit het gesprek kwam naar voren dat de groep als geheel problemen in de samenwerking met eiser ervoer. In het verslag zijn voorbeelden genoemd van de bezwaren van de ploegleden, onder meer over dominant en onaangepast gedrag van eiser. Deze bezwaren zouden volgens het verslag in lijn liggen met wat eerder in het traject met de drie betrokken ploegleden (en commandant) was besproken. De conclusie is dat eiser niet wordt gedragen door de ploeg. Op 21 juni 2023 heeft eiser een gesprek gehad met de clustercommandant en de externe begeleider van [deskundigen bureau] . Uit het gespreksverslag volgt dat eiser is gevraagd te reageren op het gebrek aan vertrouwen van de ploeg en de door de ploeg uitgesproken gevoelens van onveiligheid. Eiser heeft toen aangegeven dat hij zich totaal niet in het beeld herkent. In zijn schriftelijke reactie van 8 juli 2023 weerspreekt eiser een aantal zaken uit het verslag van 21 juni 2023. Daarna reageert eiser met een ongedateerde brief (de zienswijze) gericht aan het dagelijks bestuur op het voornemen tot het verlenen van eervol ontslag. Vervolgens heeft nog een hoorzitting bij de commissie plaatsgevonden op 22 december 2023, waar eiser met zijn advocaat aanwezig was.
16. Ook na het advies van de commissie van 18 januari 2024 heeft verweerder nog geïnformeerd bij collega’s van eiser en eiser zelf. Op 11 maart 2024 heeft een gesprek plaatsgevonden tussen eiser met zijn advocaat en de afdelingsmanager en hr-adviseur met de advocaat van verweerder. Op 5 april 2024 heeft tenslotte het gesprek met de groep brandweervrijwilligers in [locatie] plaatsgevonden, waarvan verslag is opgemaakt. Verweerder heeft hierover ter zitting verklaard dat dit gesprek niet zozeer geheel nieuwe informatie heeft opgeleverd, maar dat hieruit met (deels nieuwe) voorbeelden volgt dat wat de groep eerder heeft verklaard overeind blijft.
17. De beroepsgrond dat het beginsel van hoor- en wederhoor is geschonden slaagt niet. Eiser is meermaals in de gelegenheid gesteld om op de uitkomsten van de gesprekken te reageren en zijn standpunt te onderbouwen. Ook in de beroepsprocedure heeft eiser nog kunnen reageren, onder andere op het laatst gevoerde groepsgesprek. [13] Dit heeft hij gedaan door uitgebreide beroepsgronden in te dienen en deze ter zitting toe te lichten.
Groepsgesprekken
18. Eiser heeft aangevoerd dat tegen zijn zin groepsgesprekken zijn gevoerd met de ploeg in [locatie] . De rechtbank overweegt daarover als volgt. Uit de stukken blijkt dat, nadat eiser meedeelde dat hij niet wilde dat nog een groepsgesprek zou plaatsvinden (zoals dat op 1 juni 2023 het geval was), verweerder contact met eiser heeft gezocht. De afdelingsmanager heeft op 11 maart 2024 een e-mail aan eiser gestuurd, waarin hij in het kader van hoor en wederhoor aan eiser vraagt de personen te noemen met wie hij in gesprek moet gaan. Eiser antwoordt met een e-mail van 12 maart 2024, waarin hij schrijft dat het niet zijn verzoek is aan de afdelingsmanager en ook niet de afspraak om in gesprek te gaan met de post [locatie] . Op 19 maart 2024 stuurt de afdelingsmanager nogmaals een e-mail aan eiser, waarin hij vraagt om namen van (individuele) collega’s om gesprekken met hen te voeren. Eiser antwoordt met een e-mail van 20 maart 2024 waarin hij schrijft dat wat hem betreft het voeren van gesprekken met een aantal leden van de ploeg niet perse nodig is. De afdelingsmanager reageert tenslotte met een e-mail van 27 maart 2024, waarin hij meedeelt dat hij nu zelf een keuze zal maken.
19. De rechtbank concludeert dat verweerder meermaals nadrukkelijk aan eiser heeft verzocht om namen te noemen van collega’s van eiser om het gesprek mee aan te gaan. Hierbij heeft verweerder benoemd dat het de bedoeling was individuele gesprekken met deze collega’s te voeren, omdat eiser had verteld dat hij geen groepsgesprek wilde. Eiser heeft echter ontwijkend geantwoord en geen collega’s genoemd om de individuele gesprekken mee te voeren. Verweerder heeft er vervolgens gemotiveerd voor gekozen om op 5 april 2024 nog een groepsgesprek te houden met de ploeg in [locatie] . In deze context heeft verweerder tot een beslissing kunnen komen die anders uitpakte dan eiser wilde. Van onzorgvuldigheid is geen sprake. De beroepsgrond slaagt niet.
Opdracht van het bureau [deskundigen bureau]
20. Eiser stelt nog dat voor hem onduidelijk was wat de opdracht was van bureau [deskundigen bureau] . De rechtbank volgt dit niet, omdat op verschillende momenten taak en doel van de bemoeienis van dit bureau is meegedeeld. Zo staat bij de inleiding van het Feedbackbericht van 21 juni 2023 dat het gaat om verbindingen herstellen. Ook schrijft eiser in de (ongedateerde) zienswijze dat hij vraagtekens heeft geplaatst bij de wijze waarop de externe partij de situatie wilde proberen te normaliseren en het onderling vertrouwen wilde herstellen. Hij benoemt hier dus zelf het (initiële) doel van de betrokkenheid van het bureau. De beroepsgrond slaagt niet.

Inhoudelijke onderbouwing ontslag

21. De rechtbank overweegt dat zowel verweerder als eiser voor de ontslaggrond verwijzen naar artikel 19:42, eerste lid, aanhef en onder h van de AVGGM [14] . Volgens verweerder is de AVGGM gepubliceerd i op een locatie waar iedere medewerker toegang toe heeft. Daarbij is de tekst en nummering van artikel 19:42, eerste lid, onder h, van het AVGGM CAR-UWO conform. Op grond van dit artikel kan het bestuur de vrijwilliger ongevraagd ontslag verlenen op een in het ontslagbesluit genoemde andere grond dan de gronden genoemd onder a t/m g. Deze ontslaggrond kan worden toegepast als voortzetting van het dienstverband redelijkerwijs niet van het bestuursorgaan kan worden verlangd, omdat sprake is van een verstoorde arbeidsverhouding en/of als een in de loop der tijd ontstane impasse in de weg staat aan vruchtbare verdere samenwerking. [15] Het moet hierbij gaan om een verstoring van relaties die wezenlijk zijn voor de functievervulling en die niet meer zijn te herstellen. Voor een brandweerorganisatie is daarbij in het bijzonder van belang dat brandweerlieden die veelal in gevaarlijke omstandigheden met elkaar moeten samenwerken onvoorwaardelijk op elkaar kunnen vertrouwen. [16]
22. Verweerder heeft, na de melding van oktober 2022 over de verstoorde onderlinge relatie tussen eiser en twee ploeggenoten het bureau [deskundigen bureau] ingeschakeld. Er hebben, zoals hiervoor al is overwogen, daarop verschillende individuele en gezamenlijke sessies plaatsgevonden met de betreffende ploegleden en de ploegcommandant. Op 1 juni 2023 heeft vervolgens het gesprek met de rest van de groep plaatsgevonden waaruit naar voren kwam dat de ploeg als geheel problemen in de samenwerking met eiser ervoer en geen vertrouwen in hem had. Zowel in het rapport van Feedback als in het verslag van het laatste groepsgesprek van 5 april 2024 zijn meerdere voorbeelden genoemd van problemen en aanvaringen die collega’s met eiser hebben gehad. Het verslag van 5 april 2024 is ondertekend door alle aanwezigen. In de kern wordt eiser verweten dominant en overheersend gedrag te vertonen, evenals ongepast gedrag in bepaalde situaties, een wantrouwende houding en een gebrek aan zelfreflectie. Ook wordt eiser verweten dat hij niet altijd instructies opvolgt.
23. De rechtbank concludeert dat voldoende blijkt dat sprake is van een vertrouwensbreuk en hiermee van een verstoorde arbeidsrelatie met eiser. Van belang is dat, onafhankelijk van de vraag of ieder op zichzelf staand feit is aangetoond, uit de genoemde stukken volgt dat meerdere collega’s (grote) problemen hebben ervaren in de samenwerking met eiser. Meerdere gesprekken hierover en de interventie van het bureau [deskundigen bureau] hebben niet tot een oplossing geleid. Sterker nog verweerder heeft ook ter zitting toegelicht dat de collega’s niet meer met eiser willen werken. Dit is problematisch, omdat de aard van de functie en organisatie meebrengt dat een vertrouwensband juist belangrijk is. De medewerkers van de brandweer moeten samen onder hoge druk risicovol werk uitvoeren en volledig geconcentreerd kunnen zijn op het werk. Eiser heeft voor een groot deel beroepsgronden van procedurele aard aangevoerd. In het licht van wat verweerder aan verslaglegging heeft overgelegd en ter zitting heeft toegelicht, heeft eiser niet overtuigend weerlegd dat er met meerdere collega’s (grote) problemen in de samenwerking zijn. De beroepsgrond slaagt niet.

Herplaatsingsmogelijkheid

24. Eiser vindt dat ten onrechte niet is gekeken naar de mogelijkheid tot herplaatsing, eventueel bij een ander korps. Dit terwijl hij heeft meegedeeld zelfs bereid te zijn hiervoor te verhuizen. De rechtbank overweegt, aansluitend op het voorgaande, dat verweerder heeft mogen uitgaan van een dusdanig verstoorde arbeidsverhouding dat er niet van kan worden uitgegaan dat eiser op een andere locatie mogelijk wel tot een goede samenwerking zal komen. Hierbij speelt zoals eerder genoemd een rol dat de aard van het (risicovolle) werk meebrengt dat brandweerlieden onvoorwaardelijk op elkaar kunnen vertrouwen. [17]

Conclusie en gevolgen

25. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Omdat het beroep ongegrond is, is er geen aanleiding een voorlopige voorziening te treffen.
26. Voor een veroordeling in de proceskosten of een vergoeding van het griffierecht is bij deze uitkomst geen plaats.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
De voorzieningenrechter:
- wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. N.M. Spelt, rechter, in aanwezigheid van mr. S. van den Broek, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 20 september 2024.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak voor zover deze gaat over het beroep, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak voor zover deze gaat over het beroep. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen. Tegen deze uitspraak voor zover deze gaat over de voorlopige voorziening staat geen hoger beroep open.

Voetnoten

1.Verzonden 19 juli 2023.
2.In het besluit wordt verwezen naar artikel 19:42, eerste lid, onder h, van de Arbeidsvoorwaardenregeling [verweerder] (AVGGM).
3.De bezwarencommissie Personele aangelegenheden [verweerder] .
4.Het beroep is geregistreerd onder kenmerk UTR 24/4689 AW en de voorlopige voorziening is geregistreerd onder kenmerk UTR 24/4688 AW.
5.[verweerder] .
6.Artikel 17 van de Gemeenschappelijke regeling [verweerder] .
7.Eiser verwijst naar een uitspraak van de rechtbank Limburg van 20 april 2020, ECLI:NL:RBLIM:2020:3010. Volgens hem vertoont deze zaak hiermee veel gelijkenis.
8.Artikel 17, tweede lid, onder j, van de Gemeenschappelijke regeling [verweerder] .
9.Artikel 1, eerste lid, van het Mandaatbesluit 2020 ( [verweerder] ).
10.Artikel 1, derde lid, van het Mandaatbesluit 2020 ( [verweerder] ).
11.Artikel 4, tweede lid, van het Mandaatbesluit 2020 ( [verweerder] ).
12.Artikel 20, derde lid, van de Gemeenschappelijke regeling [verweerder] .
13.Vergelijk de uitspraak van 18 december 2014 van de Centrale Raad van Beroep (de Raad), ECLI:NL:CRVB:2014:4290 r.o. 4.2.
14.Arbeidsvoorwaardenregeling [verweerder] .
15.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (de Raad) van 16 juli 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:2368 r.o. 3.1.
16.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Raad van 14 augustus 2014, ECLI:NL:CRVB:2014:2760 r.o. 4.2.
17.Vergelijk de uitspraak van de Raad van 14 augustus 2014, ECLI:NL:CRVB:2014:2760 r.o. 4.3.