1.12Vervolgens heeft verweerder bij brief van 13 december 2017 aan eiser het voornemen kenbaar gemaakt om aan hem met ingang van 1 januari 2018 eervol ontslag te verlenen op grond van artikel 8:8 van de CAR/UWO. Volgens verweerder is er sprake van een niet te herstellen vertrouwensbreuk. Omtrent dit voornemen heeft eiser schriftelijk zijn zienswijzen kenbaar gemaakt.
2. Bij het primaire besluit heeft verweerder aan eiser eervol ontslag verleend. Verweerder stelt zich op het standpunt dat er sprake is van een vertrouwensbreuk die eisers gedrag ten opzichte van zijn leidinggevende en zijn aansluitende uitval teweeg hebben gebracht. Het zicht op een verdere vruchtbare samenwerking is volledig komen te ontbreken. Het bieden van een verbeterkans is in het licht van al hetgeen is voorgevallen volgens verweerder een gepasseerd station. Verweerder besluit overeenkomstig het voornemen. Tegen dit besluit heeft eiser bezwaar gemaakt. Kern van de zienswijze, gehandhaafd in bezwaar was dat de vertrouwensbreuk niet onherstelbaar is.
3. Bij het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar van eiser, onder verwijzing naar het advies van de commissie bezwaarschriften van 21 juni 2018, ongegrond verklaard. Verweerder stelt zich op het standpunt dat er sprake is van een ernstig verstoorde arbeidsrelatie en een impasse die niet van voorbijgaande aard is, gelet op de persoonskenmerken zoals die nagenoeg onweersproken naar voren zijn gekomen. Deze conclusie wordt volgens verweerder versterkt door het gestelde ontbreken van voldoende draagvlak bij de collega’s van eiser. Van verweerder kan in redelijkheid niet worden verwacht om het dienstverband in stand te houden.
4. Eiser betwist dat er sprake is van een verstoorde arbeidsverhouding en/of een in de loop van de tijd ontstane impasse die aan vruchtbare samenwerking in de weg zou staan. Eiser herkent zich niet in het negatieve beeld dat (eenzijdig) van hem is geschetst. Zijn collega’s ook niet. Eiser heeft altijd goede beoordelingen gehad en is nimmer op gedrag en houding aangesproken. Dat volgt volgens eiser ook genoegzaam uit de functioneringsverslagen. Eiser heeft een achttal verklaringen van collega’s en voormalige leidinggevenden overgelegd over zijn gedrag en houding richting hen. Dat er op- of aanmerkingen waren op zijn houding of gedrag en/of het omgaan met kritiek blijkt volgens eiser nergens uit en dit is in de praktijk volgens hem ook niet gebeurd. Ten aanzien van het incident op 24 april 2017 stelt eiser dat wanneer een leidinggevende taken wegneemt, of iemand een werkplek ontneemt, verwacht mag worden dat dit wordt uitgelegd. Eiser werd zonder tekst en uitleg weggestuurd. Hij vond de gang van zaken niet prettig en was over zijn toeren. Niet voor niets viel hij uit. Eiser is weggegaan op aangeven van zijn leidinggevende, overstuur door de gang van zaken. Dit was volgens eiser op dat moment niet disproportioneel. De bedrijfsarts heeft vervolgens geadviseerd om eiser vrij te stellen tot een oplossing was gevonden. Dat het gedrag past in het patroon is volgens eiser niet aan de orde. Er heeft één aanvaring plaatsgehad in alle jaren die eiser bij verweerder werkzaam was. Eiser is van mening dat voortzetting van de arbeidsrelatie wel degelijk mogelijk was en is. Vanaf 24 april 2017 kwam eiser in een fuik terecht, die voor verweerder maar één uitgang had, en dat was zijn vertrek. Eiser betwist met klem dat sprake was van een ernstig verstoorde arbeidsrelatie. Er is één incident geweest, niet meer. Dat de impasse niet opgelost kon worden, blijkt volgens eiser nergens uit. Terugkeer is volgens eiser wel degelijk een optie en er is bij collega’s voldoende draagvlak om hem te laten terugkeren. Dit is ook wat eiser wenst. Niet gebleken is dat terugkeer, dan wel herplaatsing binnen de organisatie niet mogelijk zou zijn of dat van verdere inspanningen daartoe geen resultaat te verwachten is. Dit is niet eens onderzocht. Eiser is subsidiair van mening dat wanneer het ontslagbesluit in stand blijft, hij aanspraak maakt op de zogenaamde “plus” op zijn uitkering.
5. De rechtbank overweegt als volgt.
6. Op grond van artikel 8:8, eerste lid, van de CAR/UWO kan een ambtenaar die vast is aangesteld eervol worden ontslagen op een bij het besluit omschreven grond, niet vallende onder de gronden in vorige artikelen van dit hoofdstuk genoemd.
7. Volgens vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (de CRvB) kan de ontslaggrond van artikel 8:8 van de CAR/UWO worden toegepast als voortzetting van het dienstverband redelijkerwijs niet van het bestuursorgaan kan worden verlangd, omdat sprake is van een verstoorde arbeidsverhouding en/of als een in de loop der tijd ontstane impasse in de weg staat aan vruchtbare verdere samenwerking. Zie in dit kader bijvoorbeeld de uitspraak van de CRvB van 10 maart 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:841. 8. De rechtbank overweegt op basis van de gedingstukken dat verweerder sinds of omstreeks 2013 een aantal keer kanttekeningen heeft geplaatst bij eisers functioneren (diens houding en gedrag, waaronder te laat komen en een gebrekkige afwezigheidsregistratie), maar dat deze niet in de weg hebben gestaan aan het als (ruim) voldoende beoordelen van eisers functioneren, noch aan de benoemingen in de functies die eiser vanaf die tijd bij verweerder heeft vervuld. Dat er al langer een probleem speelde dat voornamelijk gelegen was in de houding en het gedrag van eiser waardoor er sprake zou zijn van in de persoon van eiser gelegen redenen die een belemmering voor een werkbare arbeidsrelatie hebben opgeworpen, zoals verweerder stelt, leest de rechtbank niet terug in de gespreksformulieren. De rechtbank leest in deze stukken evenmin een onderbouwing dat hiertoe een ontwikkel- en/of verbetertraject zou zijn ingezet anders dan dat eiser zal worden begeleid naar een meer volwassen houding. Over de voortgang van dit traject heeft verweerder niets gedocumenteerd. De rechtbank is dan ook niet gebleken dat er voorafgaand aan het incident van 24 april 2017 al sprake is geweest van verstoorde arbeidsverhoudingen of een impasse tussen eiser en zijn collega’s, noch tussen eiser en zijn leidinggevende [naam 3]. De rechtbank neemt hierbij in aanmerking dat in de gedingstukken niets is aangetroffen uit de periode tussen maart 2017, toen [naam 3] leidinggevende van eiser werd, en het incident van 24 april 2017. Voor het standpunt van verweerder dat het incident op 24 april 2017 de bestaande verstoring in de arbeidsverhouding tussen eiser en zijn leidinggevende in die zin heeft “verdiept”, vindt de rechtbank dan ook geen steun. Hoewel het incident van 24 april 2017 en eisers reactie hierop tot spanning hebben geleid in de verhouding tussen eiser en zijn leidinggevende, blijkt hieruit naar het oordeel van de rechtbank geen impasse. De gestelde spanning in de verhouding tussen [naam 3] en eiser is onvoldoende om een zodanig verstoorde arbeidsverhouding aan te nemen dat voortzetting van de arbeidsverhouding redelijkerwijs niet van verweerder kon worden gevergd. Daarbij overweegt de rechtbank dat de mediation geen reële kans van slagen heeft gehad, nu verweerder hier naar het oordeel van de rechtbank te snel een punt achter heeft gezet. In dat verband acht de rechtbank het niet vreemd dat eiser zich juridisch laat adviseren alvorens dit traject van mediation in te gaan. Verweerder heeft ten onrechte aan de mededeling van eiser dat hij juridisch advies wil inwinnen de conclusie verbonden dat eiser dus juridisch wil procederen.
9. Verweerder was gelet op het voorgaande niet bevoegd om eiser op grond van artikel 8:8 van de CAR/UWO te ontslaan. Uit deze conclusie volgt dat het beroep gegrond is en dat het bestreden besluit moet worden vernietigd. Omdat het primaire besluit hetzelfde gebrek heeft als het bestreden besluit, zal de rechtbank zelf in de zaak voorzien en het primaire besluit herroepen. Verweerder hoeft dus geen nieuw besluit te nemen op het bezwaar van eiser. Het gevolg van deze uitspraak is dat de aanstelling van eiser niet is beëindigd. Het is aan partijen om aan deze nieuwe situatie invulling te geven. Aan een bespreking van de overige (subsidiaire) beroepsgronden komt de rechtbank niet toe.
10. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoedt.
11. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 2.100,- (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift en 1 punt voor het verschijnen ter hoorzitting, 1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 525,- en een wegingsfactor 1).
Beslissing
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- herroept het primaire besluit bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het bestreden besluit;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 170,- aan eiser te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 2.100,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. F.A.G.M. Vluggen (voorzitter), en mr. M.A.H. Span-Henkens en mr. E.M.J. Hardy, leden, in aanwezigheid van B. van Dael, griffier
.Deze uitspraak is gedaan op 20 april 2020. Als gevolg van maatregelen rondom het Corona virus is deze uitspraak niet uitgesproken op een openbare uitsprakenzitting. Zodra het openbaar uitspreken weer mogelijk is, wordt deze uitspraak alsnog in het openbaar uitgesproken.
De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op: 20 april 2020