ECLI:NL:RBLIM:2020:3010

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
20 april 2020
Publicatiedatum
20 april 2020
Zaaknummer
AWB - 18 _ 2276
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontslag op grond van artikel 8:8 van de CAR/UWO; beoordeling van verstoorde arbeidsverhouding en rechtsmiddelen

In deze zaak heeft de Rechtbank Limburg op 20 april 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen een ambtenaar, eiser, en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Echt-Susteren, verweerder. Eiser was sinds 1 april 2007 in dienst bij verweerder en kreeg op 30 januari 2018 eervol ontslag op grond van artikel 8:8 van de Collectieve Arbeidsvoorwaarden Regeling en Uitwerkingsovereenkomst (CAR/UWO). Verweerder stelde dat er sprake was van een verstoorde arbeidsverhouding en een vertrouwensbreuk, waardoor voortzetting van het dienstverband niet meer mogelijk was. Eiser betwistte deze claims en stelde dat er geen sprake was van een verstoorde arbeidsrelatie. De rechtbank heeft de processtukken en het verloop van de procedure zorgvuldig bestudeerd. Tijdens de zitting op 25 november 2019 is eiser verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde, en heeft verweerder zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde en een kantoorgenoot. De rechtbank concludeerde dat de gestelde verstoorde arbeidsverhouding onvoldoende onderbouwd was en dat verweerder niet bevoegd was om eiser op grond van artikel 8:8 van de CAR/UWO te ontslaan. De rechtbank verklaarde het beroep gegrond, vernietigde het bestreden besluit en herroepte het primaire besluit, waardoor de aanstelling van eiser niet werd beëindigd. Tevens werd verweerder veroordeeld tot vergoeding van het griffierecht en de proceskosten van eiser.

Uitspraak

RECHTBANK limburg

Zittingsplaats Maastricht
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB/ROE 18/2276

uitspraak van de meervoudige kamer van 20 april 2020 in de zaak tussen

[naam 1], te [woonplaats], eiser

(gemachtigde: mr. Th.J.H.M. Linssen),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Echt-Susteren, verweerder
(gemachtigde: mr. V.L.S. van Cruijningen).

Procesverloop

Bij besluit van 30 januari 2018 (het primaire besluit) heeft verweerder aan eiser met ingang van de derde werkdag na verzending van het besluit eervol ontslag verleend op grond van artikel 8:8 van de Collectieve Arbeidsvoorwaarden Regeling en Uitwerkingsovereenkomst (CAR/UWO).
Bij besluit van 14 augustus 2018 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 25 november 2019.
Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde en diens kantoorgenoot mr. C.L. van Geffen. Tevens zijn namens verweerder [voorletter] [naam 2] en [voorletters] [naam 3] verschenen.

Overwegingen

1. Eiser is sinds 1 april 2007 werkzaam bij verweerder. Met ingang van 1 juni 2012 is eiser herplaatst in de functie van uitvoerend medewerker C/specialist/toezichthouder bij het team Beheer Buiten van de afdeling Beheer. Eisers functioneren is, blijkens het beoordelingsformulier van 4 maart 2013, als (ruim) voldoende beoordeeld over de periode van 1 april 2012 tot 1 januari 2013.
1.1
Op 8 november 2013 heeft er een evaluatie plaatsgevonden over de voortgang van het traject van begeleiding in de functie. Hierin zijn eisers sterke punten benoemd alsook aandachtspunten, waaronder: iets aannemen van een ander, eisers wegloopgedrag, vaak een uitgesproken mening hebben en het slecht bereikbaar zijn. Opgemerkt is dat de begeleiding niet goed verloopt en eiser daarvan de dupe dreigt te worden. Het begeleidingstraject zal door [voornaam], naar de rechtbank is gebleken de teamleider [voorletter] [naam 2], worden opgepakt. Eisers functioneren is vervolgens bij beoordelingsformulier van 6 februari 2014 over de periode van 1 april 2013 tot 1 januari 2014, als ruim voldoende beoordeeld. Uit de beoordeling blijkt voorts dat gestart is met het begeleidingstraject, dat het begin goed is en dat eiser de aanwijzingen positief oppakt.
1.2
Per 1 januari 2014 is eiser geplaatst in de functieschaal behorend bij de functie van uitvoerend medewerker C/specialist/toezichthouder.
1.3
Met het beoordelingsformulier van 5 februari 2015 is eisers functioneren over de periode van 1 april 2014 tot 1 januari 2015 opnieuw als ruim voldoende beoordeeld. Eiser is onder meer gegroeid in zijn functie.
1.4
Op 2 juni 2015 heeft er een functioneringsgesprek plaatsgevonden tussen eiser en zijn leidinggevende [naam 2]. Eisers gedrag is besproken, waaronder het geregeld te laat komen, en zijn afwezigheidsregistratie. Dit wordt als storend ervaren. Vervolgens heeft op 21 december 2015 opnieuw een functioneringsgesprek plaatsgevonden. Dit maakt deel uit van de beoordeling over 2015. Gebleken is dat eiser niet over de gewenste competenties beschikt die bij zijn functie horen. De score van beoordeling is voldoende, maar zou onvoldoende moeten zijn omdat zijn competenties niet op functieniveau scoren. De technische competenties beheerst eiser wel maar de administratieve competenties niet. Dit wordt meegenomen in de evaluatie die begin 2016 gaat starten. Bezien wordt welke mogelijkheden er zijn in relatie tot een andere passende functie. Ook is er over eisers gedrag gesproken. Met name tijdschrijven en de afwezigheid op het bord vermelden worden niet altijd correct gedaan door eiser. Doordat er geen overzicht is, is het niet altijd duidelijk hoe en wat. Hier storen meerdere teamleden zich aan. Er wordt een aantal afspraken gemaakt, waaronder: (1) wekelijkse urenstaat, (2) duidelijke registratie afwezigheid, (3) maandelijkse functioneringsgesprekken en (4) extra beoordeling in juli 2016.
1.5
Eiser is per 1 juni 2016 ingepast in de functie uitvoerend medewerker C.
1.6
Op eisers verzoek is aan hem (gedeeltelijk) ontslag verleend. Met ingang van
15 maart 2017 is eisers arbeidsduur met 16 uren verminderd. Eisers arbeidsduur is vanaf deze datum 20 uren per week.
1.7
Op 24 april 2017 heeft een gesprek plaatsgevonden tussen leidinggevende [naam 3] en eiser. Uit het gespreksverslag, dat is opgetekend door [naam 3], blijkt dat eiser is aangesproken op het feit dat hij bij [naam 4] is geweest en dat is gevraagd wat eiser daar gedaan heeft. Eiser heeft hierop aangegeven dat [naam 3] hem niet mag controleren zonder dat vooraf aan te geven. Eiser heeft voorts aangegeven niet gediend te zijn van de vragen van [naam 3]. Aangegeven door [naam 3] is dat hij niet meer wil dat eiser naar [naam 4] gaat onder werktijd, tenzij hij daarom wordt gevraagd. Verder heeft [naam 3] eiser gevraagd wat hij aan het doen is achter zijn beeldscherm. Eiser heeft hierop aangegeven “zijn kloten te schuren”. Ook is aangegeven dat als er geen duidelijke noodzaak is voor een vaste werkplek, [naam 3] die werkplek nodig heeft.
1.8
Eiser heeft zich vervolgens ziek gemeld. Eiser is op 2 mei 2017 door de bedrijfsarts gezien. Tijdens het spreekuur is naar voren gekomen dat er sprake is van een verstoorde arbeidsverhouding. Eiser heeft bij de bedrijfsarts aangegeven nog aan het werk te zijn bij zijn andere werkgever(s). De bedrijfsarts heeft verweerder geadviseerd eiser tijdelijk vrij te stellen van werkzaamheden (time out) tot aan een oplossing. Verder wordt het noodzakelijk geacht een mediator in te schakelen. Het doel is een oplossing te zoeken voor de verstoorde arbeidsverhouding. De oplossing moet meer gezocht worden in het onderling oplossen van het arbeidsconflict in plaats van het medische vlak. Verweerder dient eiser op de hoogte te brengen van vervolgafspraken rondom de mediation. Er zal geen vervolgafspraak bij de bedrijfsarts plaatsvinden aangezien de oplossing is gelegen in mediation.
1.9
Tussen 6 juni en 10 juli 2017 zijn er verschillende contactmomenten geweest over mediation. Op 10 juli 2017 heeft eiser per e-mailbericht aan verweerder kenbaar gemaakt nog geen contact te hebben gehad met een juridisch adviseur daar hij in afwachting is van goedkeuring van de rechtsbijstand. Hij geeft aan na het gesprek met de juridisch adviseur een vervolgafspraak te willen maken. Verweerder heeft vervolgens op 11 juli 2017, als reactie op voornoemde e-mail van eiser, aan de mediator meegedeeld dat verweerder dacht dat hij en eiser in goed overleg konden komen tot een beëindiging van het dienstverband. Het is niet gelukt om een vervolgafspraak met eiser te beleggen. Verweerder wil graag voortvarend blijven in de afwikkeling en concludeert op grond van de e-mail van 10 juli 2017 dat eiser niet meer kiest voor mediation maar voor overleg van juridische aard. De aard van de komende overleggen zal dan niet gericht zijn op mediation waardoor het mediationtraject kan worden beëindigd.
1.1
Op 24 juli 2017 heeft een tweede mediationgesprek plaatsgevonden.
1.11
Op 17 oktober 2017 heeft verweerders HR-adviseur kenbaar gemaakt dat verweerder heeft ingestemd met een minnelijke regeling voor eiser. De regeling waarin de afspraken zijn vastgelegd, is aan eiser toegestuurd,. Eisers gemachtigde heeft daarop bericht dat eiser niet akkoord kan gaan met deze minnelijke regeling.
1.12
Vervolgens heeft verweerder bij brief van 13 december 2017 aan eiser het voornemen kenbaar gemaakt om aan hem met ingang van 1 januari 2018 eervol ontslag te verlenen op grond van artikel 8:8 van de CAR/UWO. Volgens verweerder is er sprake van een niet te herstellen vertrouwensbreuk. Omtrent dit voornemen heeft eiser schriftelijk zijn zienswijzen kenbaar gemaakt.
2. Bij het primaire besluit heeft verweerder aan eiser eervol ontslag verleend. Verweerder stelt zich op het standpunt dat er sprake is van een vertrouwensbreuk die eisers gedrag ten opzichte van zijn leidinggevende en zijn aansluitende uitval teweeg hebben gebracht. Het zicht op een verdere vruchtbare samenwerking is volledig komen te ontbreken. Het bieden van een verbeterkans is in het licht van al hetgeen is voorgevallen volgens verweerder een gepasseerd station. Verweerder besluit overeenkomstig het voornemen. Tegen dit besluit heeft eiser bezwaar gemaakt. Kern van de zienswijze, gehandhaafd in bezwaar was dat de vertrouwensbreuk niet onherstelbaar is.
3. Bij het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar van eiser, onder verwijzing naar het advies van de commissie bezwaarschriften van 21 juni 2018, ongegrond verklaard. Verweerder stelt zich op het standpunt dat er sprake is van een ernstig verstoorde arbeidsrelatie en een impasse die niet van voorbijgaande aard is, gelet op de persoonskenmerken zoals die nagenoeg onweersproken naar voren zijn gekomen. Deze conclusie wordt volgens verweerder versterkt door het gestelde ontbreken van voldoende draagvlak bij de collega’s van eiser. Van verweerder kan in redelijkheid niet worden verwacht om het dienstverband in stand te houden.
4. Eiser betwist dat er sprake is van een verstoorde arbeidsverhouding en/of een in de loop van de tijd ontstane impasse die aan vruchtbare samenwerking in de weg zou staan. Eiser herkent zich niet in het negatieve beeld dat (eenzijdig) van hem is geschetst. Zijn collega’s ook niet. Eiser heeft altijd goede beoordelingen gehad en is nimmer op gedrag en houding aangesproken. Dat volgt volgens eiser ook genoegzaam uit de functioneringsverslagen. Eiser heeft een achttal verklaringen van collega’s en voormalige leidinggevenden overgelegd over zijn gedrag en houding richting hen. Dat er op- of aanmerkingen waren op zijn houding of gedrag en/of het omgaan met kritiek blijkt volgens eiser nergens uit en dit is in de praktijk volgens hem ook niet gebeurd. Ten aanzien van het incident op 24 april 2017 stelt eiser dat wanneer een leidinggevende taken wegneemt, of iemand een werkplek ontneemt, verwacht mag worden dat dit wordt uitgelegd. Eiser werd zonder tekst en uitleg weggestuurd. Hij vond de gang van zaken niet prettig en was over zijn toeren. Niet voor niets viel hij uit. Eiser is weggegaan op aangeven van zijn leidinggevende, overstuur door de gang van zaken. Dit was volgens eiser op dat moment niet disproportioneel. De bedrijfsarts heeft vervolgens geadviseerd om eiser vrij te stellen tot een oplossing was gevonden. Dat het gedrag past in het patroon is volgens eiser niet aan de orde. Er heeft één aanvaring plaatsgehad in alle jaren die eiser bij verweerder werkzaam was. Eiser is van mening dat voortzetting van de arbeidsrelatie wel degelijk mogelijk was en is. Vanaf 24 april 2017 kwam eiser in een fuik terecht, die voor verweerder maar één uitgang had, en dat was zijn vertrek. Eiser betwist met klem dat sprake was van een ernstig verstoorde arbeidsrelatie. Er is één incident geweest, niet meer. Dat de impasse niet opgelost kon worden, blijkt volgens eiser nergens uit. Terugkeer is volgens eiser wel degelijk een optie en er is bij collega’s voldoende draagvlak om hem te laten terugkeren. Dit is ook wat eiser wenst. Niet gebleken is dat terugkeer, dan wel herplaatsing binnen de organisatie niet mogelijk zou zijn of dat van verdere inspanningen daartoe geen resultaat te verwachten is. Dit is niet eens onderzocht. Eiser is subsidiair van mening dat wanneer het ontslagbesluit in stand blijft, hij aanspraak maakt op de zogenaamde “plus” op zijn uitkering.
5. De rechtbank overweegt als volgt.
6. Op grond van artikel 8:8, eerste lid, van de CAR/UWO kan een ambtenaar die vast is aangesteld eervol worden ontslagen op een bij het besluit omschreven grond, niet vallende onder de gronden in vorige artikelen van dit hoofdstuk genoemd.
7. Volgens vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (de CRvB) kan de ontslaggrond van artikel 8:8 van de CAR/UWO worden toegepast als voortzetting van het dienstverband redelijkerwijs niet van het bestuursorgaan kan worden verlangd, omdat sprake is van een verstoorde arbeidsverhouding en/of als een in de loop der tijd ontstane impasse in de weg staat aan vruchtbare verdere samenwerking. Zie in dit kader bijvoorbeeld de uitspraak van de CRvB van 10 maart 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:841.
8. De rechtbank overweegt op basis van de gedingstukken dat verweerder sinds of omstreeks 2013 een aantal keer kanttekeningen heeft geplaatst bij eisers functioneren (diens houding en gedrag, waaronder te laat komen en een gebrekkige afwezigheidsregistratie), maar dat deze niet in de weg hebben gestaan aan het als (ruim) voldoende beoordelen van eisers functioneren, noch aan de benoemingen in de functies die eiser vanaf die tijd bij verweerder heeft vervuld. Dat er al langer een probleem speelde dat voornamelijk gelegen was in de houding en het gedrag van eiser waardoor er sprake zou zijn van in de persoon van eiser gelegen redenen die een belemmering voor een werkbare arbeidsrelatie hebben opgeworpen, zoals verweerder stelt, leest de rechtbank niet terug in de gespreksformulieren. De rechtbank leest in deze stukken evenmin een onderbouwing dat hiertoe een ontwikkel- en/of verbetertraject zou zijn ingezet anders dan dat eiser zal worden begeleid naar een meer volwassen houding. Over de voortgang van dit traject heeft verweerder niets gedocumenteerd. De rechtbank is dan ook niet gebleken dat er voorafgaand aan het incident van 24 april 2017 al sprake is geweest van verstoorde arbeidsverhoudingen of een impasse tussen eiser en zijn collega’s, noch tussen eiser en zijn leidinggevende [naam 3]. De rechtbank neemt hierbij in aanmerking dat in de gedingstukken niets is aangetroffen uit de periode tussen maart 2017, toen [naam 3] leidinggevende van eiser werd, en het incident van 24 april 2017. Voor het standpunt van verweerder dat het incident op 24 april 2017 de bestaande verstoring in de arbeidsverhouding tussen eiser en zijn leidinggevende in die zin heeft “verdiept”, vindt de rechtbank dan ook geen steun. Hoewel het incident van 24 april 2017 en eisers reactie hierop tot spanning hebben geleid in de verhouding tussen eiser en zijn leidinggevende, blijkt hieruit naar het oordeel van de rechtbank geen impasse. De gestelde spanning in de verhouding tussen [naam 3] en eiser is onvoldoende om een zodanig verstoorde arbeidsverhouding aan te nemen dat voortzetting van de arbeidsverhouding redelijkerwijs niet van verweerder kon worden gevergd. Daarbij overweegt de rechtbank dat de mediation geen reële kans van slagen heeft gehad, nu verweerder hier naar het oordeel van de rechtbank te snel een punt achter heeft gezet. In dat verband acht de rechtbank het niet vreemd dat eiser zich juridisch laat adviseren alvorens dit traject van mediation in te gaan. Verweerder heeft ten onrechte aan de mededeling van eiser dat hij juridisch advies wil inwinnen de conclusie verbonden dat eiser dus juridisch wil procederen.
9. Verweerder was gelet op het voorgaande niet bevoegd om eiser op grond van artikel 8:8 van de CAR/UWO te ontslaan. Uit deze conclusie volgt dat het beroep gegrond is en dat het bestreden besluit moet worden vernietigd. Omdat het primaire besluit hetzelfde gebrek heeft als het bestreden besluit, zal de rechtbank zelf in de zaak voorzien en het primaire besluit herroepen. Verweerder hoeft dus geen nieuw besluit te nemen op het bezwaar van eiser. Het gevolg van deze uitspraak is dat de aanstelling van eiser niet is beëindigd. Het is aan partijen om aan deze nieuwe situatie invulling te geven. Aan een bespreking van de overige (subsidiaire) beroepsgronden komt de rechtbank niet toe.
10. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoedt.
11. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 2.100,- (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift en 1 punt voor het verschijnen ter hoorzitting, 1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 525,- en een wegingsfactor 1).
Beslissing
De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • herroept het primaire besluit bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het bestreden besluit;
  • draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 170,- aan eiser te vergoeden;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 2.100,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. F.A.G.M. Vluggen (voorzitter), en mr. M.A.H. Span-Henkens en mr. E.M.J. Hardy, leden, in aanwezigheid van B. van Dael, griffier
.Deze uitspraak is gedaan op 20 april 2020. Als gevolg van maatregelen rondom het Corona virus is deze uitspraak niet uitgesproken op een openbare uitsprakenzitting. Zodra het openbaar uitspreken weer mogelijk is, wordt deze uitspraak alsnog in het openbaar uitgesproken.
De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op: 20 april 2020

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.