Beoordeling door de rechtbank
4. Intrekking van bijstand is een voor de betrokkene belastend besluit. Daarom rust de bewijslast om aannemelijk te maken dat aan de voorwaarden voor intrekking is voldaan in beginsel op de bijstandverlenende instantie, verweerder dus. Dit betekent dat verweerder de nodige kennis over de relevante feiten moet verzamelen.
Over de nalatenschap en de Iraanse bankrekeningen van eiser
5. Verweerder heeft recht op bijstand van eiser ingetrokken over de periode van 20 december 2020 tot en met 8 september 2022 omdat volgens verweerder is gebleken dat hij een nalatenschap in Iran heeft ontvangen waarvoor hij op 20 december 2020 een volmacht heeft afgegeven. Verder heeft eiser drie Iraanse bankrekeningen en het bestaan van een cryptoaccount niet gemeld. Eiser heeft hiervan geen melding gemaakt en heeft hiermee de inlichtingenplicht geschonden. Omdat eiser geen verdere informatie heeft verschaft over de nalatenschap en de bankrekeningen, is het recht op bijstand volgens verweerder niet vast te stellen.
6. Eiser voert in beroep aan dat hij is gevlucht uit Iran en dat hij in Nederland als vluchteling verblijf heeft gekregen. Volgens eiser heeft hij niet werkelijk de beschikking gehad over de nalatenschap en stond de nalatenschap überhaupt niet direct na het overlijden ter beschikking. Het is, vanwege internationale handelssancties, voor eiser niet mogelijk om geld vanuit Iran over te maken naar Nederland. Eiser heeft de nalatenschap niet in ontvangst kunnen nemen en heeft daarom hiervan geen melding hoeven maken. Het is ook nog onzeker of eiser aanspraak kan maken op de nalatenschap en wat de omvang hiervan is. Eiser wijst erop dat de bankrekeningen pas ruimschoots na 20 december 2020 zijn geopend en dat hij geen verdere informatie hierover kan verschaffen. Eiser kan ook niet over het saldo op deze rekeningen beschikken.
7. Gegevens over een erfenis waarop een bijstandsgerechtigde aanspraak heeft en over de afwikkeling daarvan zijn feiten en omstandigheden als bedoeld in artikel 17, eerste lid, van de Pw. Uit deze gegevens kan immers naar voren komen dat iemand de beschikking krijgt of heeft gekregen over een vermogen boven de grens van de voor hen geldende vermogensgrens. Dat staat in de weg aan voortzetting van bijstand en kan leiden tot terugvordering van verleende bijstand.
8. De rechtbank stelt vast dat niet in geschil is dat eiser aanspraak heeft op de nalatenschap van zijn in Iran overleden vader. De rechtbank overweegt dat eiser niet aan verweerder heeft gemeld dat hij een aanspraak heeft op de nalatenschap van zijn vader. Dat die nalatenschap volgens eiser waarschijnlijk geen baten oplevert, is niet relevant voor de vraag of eiser zijn aanspraak op die nalatenschap moest melden. Daarnaast heeft eiser niet aan verweerder gemeld dat hij in Iran drie bankrekeningen op zijn naam had staan. De rechtbank is daarom van oordeel dat eiser de inlichtingenplicht op grond van artikel 17, eerste lid, van de Pw heeft geschonden.
9. Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiser niet aannemelijk gemaakt dat hij, indien hij destijds wel aan de inlichtingenverplichting zou hebben voldaan, over de te beoordelen periode recht op bijstand zou hebben gehad. Eiser heeft geen enkele informatie over de nalatenschap van zijn vader verstrekt. De stelling dat het niet zeker is dat eiser aanspraak kan maken op de nalatenschap heeft hij niet onderbouwd. Ook de stelling ter zitting dat eisers vader een arme man was, is niet onderbouwd. Tevens heeft eiser niet de gevraagde bankafschriften overgelegd van de drie bankrekeningen die in Iran op zijn naam staan. De rechtbank is daarom van oordeel dat verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat het recht op bijstand niet kan worden vastgesteld.
10. Gelet op het voorgaande heeft verweerder het recht op bijstand van eiser over de periode van 20 december 2020 tot en met 8 september 2022 terecht ingetrokken. Gelet hierop hoeft hetgeen verweerder in het bestreden besluit heeft overwogen over het cryptoaccount geen bespreking.
Over de gezamenlijke huishouding van eisers
11. Volgens verweerder hebben eisers over de periode van 8 november 2021 tot en met 5 juli 2022 een gezamenlijke huishouding gevoerd op het adres [adres 1] in [plaats] . Eisers hebben hiervan geen melding gemaakt bij verweerder. Hiermee hebben zij de inlichtingenplicht geschonden. Volgens verweerder hebben eisers daarom geen recht op bijstand naar de norm voor een alleenstaande. Het recht op bijstand van eiseres is daarom ingetrokken over de periode van 8 november 2021 tot en met 8 september 2022. Ter zitting heeft verweerder toegelicht dat zij – anders dan in het bestreden besluit genoemd – eisers tegenwerpt dat zij in ieder geval tot en met 8 september 2022 een gezamenlijke huishouding hebben gevoerd. Omdat er na 6 juli 2022 geen onderzoek meer is verricht, is het voor verweerder onduidelijk hoe de situatie in de periode van 6 juli 2022 tot en met 8 september 2022 is geweest. Die onduidelijkheid komt voor rekening en risico van eiseres, aldus verweerder. Verweerder verwijst naar de beroepsprocedure die volgde op de eerdere besluiten van 12 september 2022 (zie r.o. 3 van deze uitspraak) en het feit dat de rechtbank daarin heeft vastgesteld dat eisers van 9 september 2022 tot en met 12 september 2022 een gezamenlijke huishouding voerden.
12. Eisers voeren in beroep aan dat er geen sprake is van een gezamenlijke huishouding. Eisers zijn langdurig gescheiden en eiser beschikt over een eigen woonruimte. Het bestreden besluit is slechts gebaseerd op momentopnames en daarmee is het besluit onvoldoende gemotiveerd. De derden die zich ten tijde van het onderzoek in de woning van eiser bevonden, verbleven daar slechts voor korte duur. Het is aannemelijk dat eiser daaraan voorafgaand zelf in zijn woning heeft verbleven.
13. Vaststaat dat uit de relatie tussen eisers twee kinderen zijn geboren. Gelet hierop is voor de beantwoording van de vraag of eisers een gezamenlijke huishouding voerden, bepalend of zij beiden hun hoofdverblijf in dezelfde woning hadden. Het hoofdverblijf van een betrokkene is daar waar het zwaartepunt van zijn persoonlijk leven is. Dit moet aan de hand van concrete feiten en omstandigheden worden vastgesteld. Als aannemelijk is dat betrokkenen op hetzelfde adres hun hoofdverblijf hadden, maakt het niet uit of zij stonden ingeschreven op verschillende adressen.
14. De rechtbank overweegt dat verweerder aannemelijk heeft gemaakt dat eisers over de periode van 8 november 2021 tot en met 5 juli 2022 een gezamenlijke huishouding gevoerd op het adres [adres 1] in [plaats] . De volgende omstandigheden zijn hiervoor redengevend. Uit het onderzoeksrapport van de Sociale Recherche Gooi & Vechtstreek blijkt dat gedurende de periodes 8 november 2021 tot en met 15 december 2021 veertien waarnemingen zijn verricht, en dat de auto van eiser alle dagen van de week ’s avonds aan de [adres 1] is gezien. Ook in de periode 14 maart 2022 tot en met 21 maart 2022 zijn observaties verricht, waarbij eiser dagelijks en op wisselende tijden in de woning is gezien, en waaruit volgt dat eiser de nachten aan de [adres 1] doorbracht.
Verder blijkt uit het rapport dat er op 6 juli 2022 een huisbezoek heeft plaatsgevonden aan de [adres 1] , waarbij onder meer is aangetroffen:
- medicatie van eiser
- administratie en post van eiser
- kleding en persoonlijke spullen van eiser.
15. Op 6 juli is ook een huisbezoek verricht aan het adres waarop eiser stond ingeschreven, de [adres 2] in [plaats] . Daarbij zijn derden aangetroffen in de woning. Op basis van hun verklaringen heeft de Sociale Recherche geconstateerd dat de woning sinds omstreeks 8 mei 2022 aan derden werd verhuurd. Verder bevat het onderzoeksrapport nog een aantal getuigenverklaringen die erop wijzen dat eiser in ieder geval vanaf 8 november 2021 aan de [adres 1] woonde. De rechtbank is van oordeel dat verweerder op basis van dit geheel van feiten en omstandigheden terecht heeft geconcludeerd dat eisers een gezamenlijke huishouding hebben gevoerd in voornoemde periode. Wat eisers daartegen in beroep aanvoeren, doet daaraan niet af. Weliswaar heeft verweerder de [adres 1] niet onafgebroken geobserveerd, maar het gaat om een relatief korte periode (drie maanden) waarin geen waarnemingen zijn verricht Verder is naar het oordeel van de rechtbank op basis van de overige onderzoeksresultaten (met name de bevindingen van de huisbezoeken en de verklaring van de huurders van de [adres 2] ) voldoende aannemelijk dat eiser zijn hoofdverblijf over de gehele periode aan de [adres 1] had. De rechtbank betrekt hier ook bij dat eisers, in het licht van de het onderzoeksrapport, geen feiten of omstandigheden hebben onderbouwd die doen vermoeden dat eiser tussen 15 december 2021 en 14 maart 2022 wél zijn hoofdverblijf aan de [adres 2] had, of anderszins doen twijfelen aan de bevindingen van de Sociale Recherche.
16. Met betrekking tot de periode van 6 juli 2022 tot en met 8 september 2022 overweegt de rechtbank het volgende. In de uitspraak van deze rechtbank van 6 juni 2023 is vastgesteld dat verweerder op grond van het onderzoeksrapport van de Sociale Recherche het recht op bijstand in de periode van 9 september 2022 tot en met 12 september 2022 mocht intrekken omdat zij hun inlichtingenplicht hebben geschonden door geen melding te maken van de gezamenlijke huishouding. Hoewel verweerder in de periode van 6 juli 2022 tot en met 8 september 2022 geen onderzoek meer heeft verricht naar de situatie van eisers, maakt dat niet dat de intrekking in die periode onvoldoende onderbouwd is. Het gaat immers over een betrekkelijk korte periode van twee maanden, en eisers hebben geen feiten of omstandigheden aangevoerd die erop wijzen dat de leefsituatie van eisers in die korte periode anders was dan daarvoor en daarna.
17. De tussenconclusie luidt dat de beroepsgronden die zich richten tegen de vaststelling van de gezamenlijke huishouding niet slagen.
18. Verweerder heeft zich in het bestreden besluit op het standpunt gesteld dat er geen aanleiding bestaat voor matiging van de terugvordering.
19. Eisers voeren aan dat zelfs indien zij een gezamenlijke huishouding zouden hebben gevoerd, hierin nog geen reden kan worden gezien om de ontvangen bijstand en de individuele inkomenstoeslag volledig terug te vorderen. Eisers zouden dan in aanmerking zijn gekomen voor bijstand naar de norm voor samenwonenden. In dat geval kan niet meer worden teruggevorderd dan tot de helft van het bedrag waarop eisers aanspraak op zouden hebben gemaakt indien zij gezamenlijk bijstand zouden hebben ontvangen. Volgens eiseres is zij niet gehouden om inlichtingen te verstrekken over de nalatenschap en de bankrekeningen van eiser.
20. Volgens vaste rechtspraak kan niet meer worden teruggevorderd dan per saldo ten onrechte aan bijstand is verleend. Een besluit tot terugvordering van ten onrechte gemaakte kosten van bijstand is namelijk gericht op herstel in de rechtmatige toestand zoals die zou hebben bestaan als de betrokkene van meet af aan de juiste inlichtingen had verstrekt over zijn woon- en leefsituatie. Het is dan aan de betrokkene om aannemelijk te maken dat, als hij zijn verplichting tot het geven van inlichtingen wel naar behoren zou zijn nagekomen, volledige, althans aanvullende bijstand naar de norm voor gehuwden over die periode zou zijn verstrekt.
21. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich terecht op het standpunt gesteld dat er geen aanleiding bestaat voor matiging van de terugvordering. Hiertoe is van belang dat is gebleken dat in de periode in geding sprake was van een verzwegen nalatenschap en van verzwegen bankrekeningen waarover geen duidelijkheid is verschaft. Ook is gebleken dat de woning van eiser werd verhuurd. Omdat reeds is geoordeeld dat sprake is van een gezamenlijke huishouding zijn de gezamenlijke middelen waarover eisers kunnen beschikken van belang voor het recht op bijstand. In zoverre kan dit eiseres daarom ook worden aangerekend dat hierover geen duidelijkheid is gegeven. Hierdoor kan het recht op bijstand van eisers niet worden vastgesteld zodat voor matiging van de terugvordering geen plaats is.
Over de hoofdelijke aansprakelijkheid van eiseres
22. De rechtbank stelt vast dat eiseres tegen de hoofdelijke aansprakelijkheid geen beroepsgronden heeft gericht, zodat dit onbesproken kan blijven.