Beoordeling door de rechtbank
16. De voorzieningenrechter is na de zitting tot de conclusie gekomen dat hij niet alleen op het verzoek om voorlopige voorziening, maar ook op het beroep zal beslissen. De grondslag daarvoor is artikel 8:86, eerste lid, van de Awb. De voorzieningenrechter maakt van deze mogelijkheid gebruik omdat verder onderzoek in de beroepsprocedure niet nodig is: de voorzieningenrechter kan een definitieve uitspraak doen over de rechtmatigheid van de last onder dwangsom in het licht van de beroepsgronden. Daarbij speelt mee dat De Thijmse Berg heeft verzocht om rechtstreeks beroep en dat het college daarmee heeft ingestemd. Zij hebben dus beide de wens om de zaak niet eerst in een bezwaarprocedure te behandelen, waaruit moet worden afgeleid dat hun standpunten voldoende uitgekristalliseerd zijn. Bij de uitkomst dat het college niet mocht gaan handhaven is het bovendien ongewenst als De Thijmse Berg nog lang in onzekerheid moet blijven over de vraag of de rechtbank het oordeel van de voorzieningenrechter zal volgen of niet. De Thijmse Berg heeft juist belang bij een spoedig definitief oordeel over het onrechtmatige handelen van het college en daarin voorziet de voorzieningenrechter nu. Omdat de voorzieningenrechter op het beroep beslist, wordt hij hierna de rechtbank genoemd.
Omgevingswet, flora- en fauna-activiteit, voorwaardelijk opzet en specifieke zorgplicht
17. Op 1 januari 2024 zijn de Omgevingswet en de onderliggende regelingen in werking getreden. De last onder dwangsom is na die datum en op initiatief van het college opgelegd, zodat de Omgevingswet van toepassing is. Omdat sprake is van nieuwe regelgeving, staat met het oog op de rechtspraktijk in de bijlage bij deze uitspraak een uitgebreide weergave van de wettelijke normen en bevoegdheden die in deze zaak aan de last onder dwangsom ten grondslag liggen.
18. De Omgevingswet heeft de flora- en fauna-activiteit geïntroduceerd. Dat is iedere activiteit met mogelijke gevolgen voor van nature in het wild levende dieren of planten. Op grond van artikel 5.1, tweede lid, aanhef en onder g, van de Omgevingswet is het verboden om zonder omgevingsvergunning flora- en fauna-activiteiten te verrichten die in het Besluit activiteiten leefomgeving (Bal) zijn aangewezen. Uit het Bal volgt – kort samengevat – dat het verboden is om zonder omgevingsvergunning hazelwormen opzettelijk te doden en te vangen en om hun vaste voortplantings- of rustplaatsen opzettelijk te beschadigen en te vernielen. Voor de zandhagedis geldt een verbod op het zonder omgevingsvergunning opzettelijk doden, vangen en verstoren en op het beschadigen of vernielen van zijn vaste voortplantings- of rustplaatsen. Voor de soortenbescherming verschilt deze omgevingsvergunningplicht voor flora- en fauna-activiteiten inhoudelijk niet van de ontheffingsplicht die gold op grond van de Wet natuurbescherming. Ook de aan het provinciebestuur toekomende bevoegdheden verschillen niet.
19. Onder ‘opzettelijk doden’ valt niet alleen de situatie waarbij iemand het oogmerk heeft om een beschermd dier te doden, maar ook de situatie waarbij iemand willens en wetens de niet te verwaarlozen kans aanvaardt dat een beschermd dier wordt gedood. Dat is voorwaardelijk opzet, dat in de eerdere rechtspraak over soortenbescherming is aanvaard. De rechtbank verwijst naar die rechtspraak en vindt dat die ook van toepassing is onder de Omgevingswet.
20. Nieuw onder de Omgevingswet is de specifieke zorgplicht voor flora- en fauna-activiteiten, die verplicht om bij het verrichten van die activiteiten nadelige gevolgen voor de natuurbescherming zoveel mogelijk te voorkomen of te beperken. Daarop wordt hierna verder ingegaan.
Handhaving, handhaving om herhaling te voorkomen en preventieve handhaving
21. Bestuurlijke handhaving met een last onder dwangsom als herstelsanctie kan in de eerste plaats gericht zijn op het beëindigen van een bestaande, doorlopende overtreding. Het ligt op de weg van het bestuursorgaan om de feiten en omstandigheden te verzamelen op basis waarvan kan worden vastgesteld dat sprake is van een overtreding van een wettelijk voorschrift. Het is vervolgens aan de – gestelde – overtreder om die veronderstelde feiten en omstandigheden te weerleggen of te verklaren.
22. Een last onder dwangsom als herstelsanctie kan ook gericht zijn op het voorkomen van het herhalen van een eerder vastgestelde en inmiddels beëindigde overtreding. In de rechtspraak zijn daarvoor criteria ontwikkeld, waarbij zo’n last onder dwangsom kan worden opgelegd als 1) eerder een overtreding heeft plaatsgevonden en als 2) gevaar voor herhaling voor de hand ligt. Daarbij wordt gekeken naar de aard van de overtreding, de mate van overeenkomst met de eerdere overtreding en het tijdsverloop sinds die overtreding.
23. Ten slotte kan een last onder dwangsom als herstelsanctie gericht zijn op het voorkomen van een toekomstige, nog niet (eerder) gepleegde overtreding. Dat wordt een preventieve last onder dwangsom genoemd. Artikel 5:7 van de Awb bepaalt dat dan sprake moet zijn van dat het gevaar voor de overtreding ‘klaarblijkelijk dreigt’. In de rechtspraak wordt dit zo ingevuld, dat een preventieve last onder dwangsom alleen mogelijk is als een overtreding ‘met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid’ zal plaatsvinden.Dat is dus een strikter kader dan bij ‘gewone’ handhaving of bij handhaving ter voorkoming van herhaling van een eerdere overtreding.
24. Uit de last onder dwangsom blijkt niet duidelijk welke handhavingsvorm het college bij welke overtreding voor ogen heeft gehad. Op de zitting heeft het college daarover ook geen volledige duidelijkheid kunnen verschaffen. De rechtbank zal hierna, voor zover nodig, op de verschillende soorten van handhaving ingaan om tot de conclusie te komen dat het college in geen van de gevallen en ongeacht de aard van de handhaving aan zijn bewijsmaatstaf heeft voldaan.
De hazelworm in de bosenclave: standpunten van partijen (last 1)
25. Het college stelt zich ten aanzien van last 1 op het standpunt dat de aanwezigheid van het reptielenscherm leidt tot een overtreding van het verbod op het zonder omgevingsvergunning opzettelijk doden van de hazelworm in de bosenclave. Het college legt daaraan ten grondslag dat in de bosenclave ten minste twee hazelwormen opgesloten zitten en dat zij op korte termijn zullen overlijden. Op de zitting heeft de ecoloog van het college daaraan toegevoegd dat het om aanzienlijk meer hazelwormen zal gaan, omdat de ervaring leert dat er bij het aantreffen van een hazelworm altijd meer exemplaren niet zichtbaar aanwezig zijn. De bosenclave is volgens de ecoloog uitsluitend geschikt als winterverblijfplaats voor de hazelwormen. Door de aanwezigheid van de reptielenschermen kunnen de hazelwormen de bosenclave niet verlaten en kunnen zij zich niet verplaatsen naar zomerverblijfplaatsen buiten het plangebied. Het voortdurende verblijf in de bosenclave zorgt ervoor dat de hazelwormen, vanwege een gebrek aan geschikt voedsel, onvoldoende vetreserve kunnen opbouwen om de aankomende winter te overleven. De hazelwormen zullen daarom binnen afzienbare tijd overlijden. Hieraan heeft het college het controlerapport van zijn toezichthouder van 19 juni 2024 ten grondslag gelegd. Deze overtreding kan volgens het college worden beëindigd door het volledige reptielenscherm te verwijderen.
26. De Thijmse Berg betwist dat de aanwezigheid van het reptielenscherm een overtreding oplevert, omdat de twee aangetroffen hazelwormen veilig zijn in de bosenclave. Om dit te onderbouwen, heeft De Thijmse Berg gewezen op diverse in haar opdracht opgestelde ecologische rapporten. Daarin wordt bevestigd dat uitsluitend in de bosenclave twee hazelwormen zijn aangetroffen. Op de zitting heeft de ecoloog van De Thijmse Berg toegelicht dat de hazelwormen nog geruime tijd in de bosenclave kunnen overleven. Door het natte voorjaar zitten er in de bosenclave genoeg naaktslakken en ander voedsel voor de hazelwormen. Van een voedseltekort of een tekort aan vetreserves om de winter te overleven is daarom geen sprake. Op de zitting heeft de ecoloog verder zijn eerder uitgesproken verwachting dat de hazelwormen ongeveer een half jaar in de bosenclave kunnen overleven, genuanceerd. Deze verwachting is gebaseerd op de aanname dat de werkzaamheden destijds binnen een half jaar zouden worden afgerond. Met de huidige ecologische omstandigheden in de bosenclave en de ruime aanwezigheid van voedsel is het echter zijn verwachting dat de hazelwormen ook tot en met het einde van de werkzaamheden in het voorjaar van 2025 zullen overleven.
De hazelworm in de bosenclave: oordeel over opzettelijk doden
27. De rechtbank stelt voorop dat het doden van een beschermde diersoort een incidentele en geen voortdurende (doorlopende) overtreding is: bij het intreden van de dood is de overtreding van het verbod immers voltooid. Het is daarom niet mogelijk om met het oog op het beëindigen van een in gang zijnde overtreding een last onder dwangsom op te leggen vanwege het zonder omgevingsvergunning opzettelijk doden van een hazelworm. Er kan immers geen sprake van een bestaande overtreding die kan worden opgeheven.
28. Verder zijn het college en De Thijmse Berg het er in deze zaak over eens dat niet kan worden vastgesteld dat De Thijmse Berg al hazelwormen heeft gedood als gevolg van het plaatsen van het reptielenscherm – nog afgezien van de vraag of dit opzettelijk zou zijn gebeurd dan wel dat de niet te verwaarlozen kans daarop willens en wetens zou zijn aanvaard. Daarom kan handhavend optreden met een last onder dwangsom ook niet gericht zijn op het voorkomen van herhaling van een eerder gepleegde overtreding.
29. Er blijft dan alleen de mogelijkheid over van een preventieve last onder dwangsom. Het college heeft, met De Thijmse Berg, uitsluitend geconstateerd dat er (in ieder geval) twee levende hazelwormen in de bosenclave zitten. Deze constatering vindt de rechtbank onvoldoende voor de conclusie dat het opsluiten van de hazelwormen in de bosenclave door het plaatsen van het reptielenscherm met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid zal leiden tot de dood van deze hazelwormen. De stelling van het college dat de twee hazelwormen in de bosenclave vanwege gebrek aan voedsel en het niet kunnen opbouwen van vetreserves ten dode zijn opgeschreven, is voldoende weerlegd door de ecoloog van De Thijmse Berg. De rechtbank vindt zijn uitleg over het natte voorjaar dat voldoende voedsel oplevert voor de hazelwormen in de komende winter aannemelijk. Het had vervolgens weer op de weg van het college gelegen om zijn tegengestelde standpunt verder ecologisch te onderbouwen, maar dat is niet gelukt.
30. De conclusie is dat het college ten onrechte heeft aangenomen dat sprake is van een dreigende overtreding van het verbod op het opzettelijk doden van de hazelworm vanwege de plaatsing van het reptielenscherm. Er is daarom geen grondslag voor de last gericht op het verbod op het opzettelijk doden van de hazelworm in de bosenclave, met als herstelmogelijkheid het verwijderen van het reptielenscherm. Deze beroepsgrond slaagt.
31. De rechtbank overweegt dat het voorgaande niet betekent dat het college met handhavend optreden op deze grondslag moet wachten tot een hazelworm is gedood. Het college kan preventief handhavend optreden zodra in de toekomst wél met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid kan worden vastgesteld dat een overtreding klaarblijkelijk dreigt. Als het uitvoeren en afronden van de werkzaamheden nog lang duurt en als de situatie in de bosenclave voor de hazelwormen door het tijdverloop verandert, kan dat mogelijk tot een dreigende overtreding leiden. Het is aan het college om daarop toe te zien. Maar dat hoeft de rechtbank nu niet te beoordelen.
De hazelworm en de zandhagedis in het zandgebied: standpunten van partijen (last 2)
32. Het college stelt zich ten aanzien van last 2 op het standpunt dat de (graaf)werkzaamheden in het zandgebied leidt tot een overtreding van het verbod op het zonder omgevingsvergunning opzettelijk doden van de hazelworm en tot het zonder omgevingsvergunning opzettelijk doden en verstoren van de zandhagedis. Het college wijst erop dat de aanwezigheid van hazelwormen, of van een geïsoleerd exemplaar daarvan, in het zandgebied namelijk niet kan worden uitgesloten. Het college heeft daarbij betrokken dat er een kier is aangetroffen bij de poort die in het reptielenscherm is aangebracht. Hazelwormen hebben via deze kier alsnog toegang tot het zandgebied, zodat hun aanwezigheid daar niet kan worden uitgesloten. Het zandgebied is in de zomer een geschikt leefgebied voor de hazelworm. Het standpunt over de zandhagedis is dat het zandgebied voor deze soort nu weliswaar geen geschikt leefgebied is, maar dat het door toenemende begroeiing wel als zodanig geschikt kan worden. Deze overtredingen kunnen volgens het college worden beëindigd door de werkzaamheden in het plangebied te staken en niet verder voort te zetten totdat nader ecologisch onderzoek is uitgevoerd en, zo nodig, een omgevingsvergunning is aangevraagd.
33. De werkzaamheden in het zandgebied leiden volgens het college ook tot het opzettelijk beschadigen of vernielen van de rustplaatsen van de hazelworm, tot het beschadigen of vernielen van de vaste voortplantingsplaatsen of rustplaatsen van de zandhagedis en tot het opzettelijk vernielen van de eieren van de zandhagedis.
34. De Thijmse Berg voert aan dat er geen sprake is van een overtreding met betrekking tot de hazelworm en de zandhagedis door het verrichten van werkzaamheden in het zandgebied. Uit de ecologische onderzoeken volgt dat er in het zandgebied geen hazelwormen zitten. Op de zitting heeft de ecoloog van De Thijmse Berg toegelicht dat de toegangspoort in het reptielenscherm wordt gemonitord. Tijdens een controle is één keer een kier in de toegangspoort aangetroffen door een rijspoor. Daarop is direct actie ondernomen door het rijspoor dicht te gooien met zand, zodat het plangebied weer goed werd afgesloten door de toegangspoort. Uit de ecologische onderzoeken volgt verder dat er geen zandhagedissen in het zandgebied aanwezig zijn en dat het gebied niet geschikt is als leefgebied voor de zandhagedis.
De hazelworm en de zandhagedis in het zandgebied: oordeel over opzettelijk doden en verstoren
35. Ook voor het opzettelijk doden van de hazelworm of van de zandhagedis door de werkzaamheden in het zandgebied geldt dat geen sprake kan zijn van een last onder dwangsom die is gericht op het beëindigen van een bestaande overtreding of op het voorkomen van herhaling van een eerdere overtreding. Er zijn immers geen dode hazelwormen vastgesteld, ook niet in het zandgebied. Het is ook niet in geschil dat er geen dode zandhagedissen zijn vastgesteld. De rechtbank verwijst verder naar overwegingen 27 en 28. Dit oordeel geldt niet alleen voor het doden, maar ook voor het verstoren van de zandhagedis, omdat niet is gebleken dat van een dergelijke verstoring eerder sprake is geweest door de werkzaamheden.
36. Voor zover het college deze last heeft opgelegd om preventief handhavend op te treden, oordeelt de rechtbank dat het college niet aannemelijk heeft gemaakt dat de (graaf)werkzaamheden met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid tot het opzettelijk doden van een hazelworm of tot het opzettelijk doden of verstoren van een zandhagedis zullen leiden. Uit alle ecologische rapporten in het dossier volgt dat het nooit is uit te sluiten dat een hazelworm zich sporadisch binnen het zandgebied bevindt en het college heeft hier in het kader van deze last ook op gewezen. Verder volgt uit de rapporten dat het zandgebied pas na verloop van tijd geschikt kan worden voor de zandhagedis. Hieruit kan in de eerste plaats niet de aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid worden afgeleid dat een incidenteel aanwezige hazelworm of zandhagedis door de werkzaamheden zal worden gedood of verstoord. Maar zelfs áls de werkzaamheden tot de onvoorziene dood van een hazelworm of zandhagedis zouden leiden, voldoet deze situatie niet aan de eis van voorwaardelijk opzet. Gelet op de voorzorgsmaatregelen die De Thijmse Berg met het reptielenscherm heeft getroffen, kan niet worden gezegd dat zij willens en wetens de kans op een dode hazelworm of een dode of verstoorde zandhagedis aanvaardt. De geconstateerde kier in de toegangspoort leidt niet tot een ander oordeel, omdat aannemelijk is dat De Thijmse Berg het reptielenscherm steeds blijft monitoren en zo nodig passend reageert. De enkele omstandigheid dat nooit helemaal is uit te sluiten dat bij de werkzaamheden in het zandgebied een hazelworm of zandhagedis wordt gedood, is tegen deze achtergrond onvoldoende voor preventieve handhaving van het verbod op het opzettelijk doden of – ten aanzien van de zandhagedis – het verstoren van deze diersoorten.
37. Er is geen grondslag voor de last gericht op het verbod op het opzettelijk doden van de hazelworm of op het opzettelijk doden of verstoren van de zandhagedis in het zandgebied, met als herstelmogelijkheid het staken van de werkzaamheden. Deze beroepsgrond slaagt.
De hazelworm en de zandhagedis in het zandgebied: oordeel over voortplantings- en rustplaatsen en eieren
38. De rechtbank oordeelt in het verlengde van het voorgaande dat de niet uit te sluiten incidentele aanwezigheid van hazelwormen in het zandgebied of de mogelijke geschiktheid ervan voor de zandhagedis in de toekomst niet voldoende is om aannemelijk te achten dat er in dat gebied ook vaste voortplantings- of rustplaatsen of eieren van deze diersoorten aanwezig zijn. De ecologische onderbouwing van de door het college gestelde overtreding van het verbod op het beschadigen of vernielen van die plaatsen is daarvoor onvoldoende.
39. Er is geen grondslag voor de last gericht op het verbod op het opzettelijk beschadigen of vernielen van de rustplaatsen van de hazelworm in het zandgebied, op het beschadigen of vernielen van de vaste voortplantingsplaatsen of rustplaatsen van de zandhagedis of op het opzettelijk vernielen van de eieren van de zandhagedis, met als herstelmogelijkheid het staken van de werkzaamheden. Deze beroepsgrond slaagt.
De specifieke zorgplicht: standpunten van partijen
40. Zowel ten aanzien van last 1 als van last 2 heeft het college niet slechts de hiervoor beoordeelde overtredingen aan het besluit ten grondslag gelegd. Het college stelt zich daarnaast – en zo nodig subsidiair – op het standpunt dat zowel het plaatsen van de reptielenschermen als het uitvoeren van werkzaamheden in het zandgebied op grond van de hiervoor weergegeven argumenten leidt tot een overtreding van de specifieke zorgplicht voor flora- en fauna-activiteiten.
41. De Thijmse Berg betwist dat zij de zorgplicht heeft overtreden. Zij vindt juist dat zij steeds zorgvuldig heeft gehandeld, door ecologisch onderzoek te laten verrichten en door de situatie te laten monitoren door haar ecoloog.
De specifieke zorgplicht: reikwijdte en beoordelingskader
42. De specifieke zorgplicht van artikel 11.27 van het Bal ziet op degene die een die een flora- en fauna-activiteit verricht en weet of redelijkerwijs kan vermoeden dat die activiteit nadelige gevolgen kan hebben voor de natuurbescherming. De rechtbank stelt voorop dat de specifieke zorgplicht geldt voor alle flora- en fauna-activiteiten, in het bijzonder ook als zij niet omgevingsvergunningplichtig zijn. Voor deze zaak betekent dit dat een overtreding van de zorgplicht nog steeds aan de orde kan zijn, ook nu is vastgesteld dat er geen sprake is van een overtreding van de omgevingsvergunningplicht.
43. Uit de toelichting op artikel 11.27 van het Bal volgt het volgende.Het uitgangspunt van de specifieke zorgplicht is dat burgers, ondernemers en overheden alle activiteiten die nadelige gevolgen kunnen hebben voor van nature in het wild levende planten en dieren en hun directe leefomgeving achterwege laten. Dat brengt met zich dat degene die een bepaalde activiteit wil verrichten die gevolgen voor natuurwaarden zou kunnen hebben zich daaraan voorafgaand op de hoogte stelt van de aanwezige natuurwaarden, de kwetsbaarheid ervan en de mogelijke gevolgen daarvoor van zijn handelen. Alleen als het achterwege laten van de activiteit die nadelige gevolgen kan hebben redelijkerwijs niet kan worden gevergd, kan betrokkene de activiteit toch verrichten. Maar dan zal hij wel alle noodzakelijke maatregelen moeten treffen die in redelijkheid van hem kunnen worden verlangd om nadelige gevolgen te voorkomen. En bij de daadwerkelijke verrichting zal hij steeds alert moeten zijn op het daadwerkelijk achterwege blijven van de gevolgen. Als nadelige gevolgen niet zijn te voorkomen, moet hij maatregelen treffen om deze gevolgen zoveel mogelijk te beperken of – voor zover toch schade optreedt – ongedaan te maken. Als hij voor de afweging ten aanzien van de te treffen maatregelen niet over de nodige deskundigheid beschikt, zal hij een beroep op de deskundigheid van anderen moeten doen. Het gaat steeds om dingen die iemand in redelijkheid kan weten, doen of nalaten. Er is niet beoogd om extreme eisen te stellen. Wel wordt vereist dat de zorgvuldigheid aan de dag wordt gelegd die in redelijkheid vanuit een oogpunt van natuurbescherming mag worden geëist.
44. Bij de parlementaire behandeling van het Bal – op de grondslag van artikel 23.5 van de Omgevingswet – is de handhaafbaarheid van de specifieke zorgplichten aan de orde gekomen. Daarbij is overwogen dat daarvan sprake kan zijn als het handelen of nalaten van degene die de activiteit verricht evident in strijd is met de specifieke zorgplicht. Directe handhaving van het overtreden van de specifieke zorgplicht is niet gerechtvaardigd als diegene redelijkerwijs niet kon weten wat in het concrete geval een goede invulling is van de specifieke zorgplicht.De handhaving van specifieke zorgplichten is eerder in algemene zin ook aan de orde geweest bij de parlementaire behandeling van de Omgevingswet en van de Invoeringswet Omgevingswet, waarbij eveneens is benadrukt dat de specifieke zorgplichten alleen betrekking hebben op ‘evidente situaties’,waarbij voor handhavend optreden sprake moet zijn van een ‘onmiskenbaar in strijd handelen’.
45. Hieruit volgt dat het bevoegd gezag bestuursrechtelijk kan handhaven bij een evidente strijd met een specifieke zorgplicht. Handhaving ter voorkoming van de in artikel 11.27 van het Bal genoemde en in de toelichting omschreven
nadelige gevolgenkan in het licht van wat de besluitgever heeft beoogd daarom alleen bij (dreigende)
ernstige nadelige gevolgen. De rechtbank oordeelt dat de specifieke zorgplicht uit artikel 11.27 van het Bal in beginsel alleen geldt in gevallen waarin ernstige nadelige gevolgen optreden of acuut dreigen op te treden. Alleen dan kan een overtreding van de specifieke zorgplicht aan een handhavingsbesluit ten grondslag worden gelegd. De rechtbank sluit hiermee in zoverre aan bij de invulling die in de rechtspraak is gegeven aan de mogelijkheid tot handhaving van de zorgplicht uit het voorheen geldende artikel 1.1a van de Wet milieubeheer.Die bepaling was op dezelfde wijze geformuleerd als de specifieke zorgplicht uit artikel 11.27 van het Bal, zodat het in het licht van de bedoeling van de wet- en besluitgever voor de hand ligt om het in de rechtspraak ontwikkelde criterium ‘ernstige nadelige gevolgen’ ook hier toe te passen.
De specifieke zorgplicht: oordeel over deze casus
46. De rechtbank oordeelt dat het college niet kon aannemen dat de aanwezigheid van het reptielenscherm op dit moment een overtreding van de specifieke zorgplicht oplevert. Uit het hiervoor gegeven oordeel over de overtreding van de omgevingsvergunningplicht volgt dat het niet aannemelijk is dat het reptielenscherm op korte termijn tot de dood van de aanwezige hazelwormen zal leiden. In het verlengde daarvan kan ook niet worden gezegd dat er nu of op korte termijn ernstige nadelige gevolgen voor de hazelwormen in de bosenclave zijn of zullen ontstaan die zodanig zijn, dat op dit moment van De Thijmse Berg redelijkerwijs kan worden gevraagd om het reptielenscherm te verwijderen.
47. Er is geen grondslag voor de last gericht op specifieke zorgplicht met betrekking tot de hazelworm in de bosenclave, met als herstelmogelijkheid het verwijderen van het reptielenscherm. Deze beroepsgrond slaagt.
48. Voor zover het college de overtreding van de zorgplicht ten grondslag heeft gelegd aan de last gericht op het staken van de werkzaamheden, overweegt de rechtbank het volgende. Het aanleggen van reptielenschermen is in beginsel een geschikt middel om te voorkomen dat hazelwormen of zandhagedissen toegang hebben tot het plangebied: daar zijn het college en De Thijmse Berg het over eens en daarvoor was eerder zelfs een voorschrift in de ontheffing opgenomen. Als een hazelworm of zandhagedis desondanks in het plangebied zou voorkomen, dan heeft De Thijmse Berg door het aanbrengen van de zandhopen ontsnappingsmogelijkheden geboden. Daarom kan niet worden gezegd dat er nu of op korte termijn ernstige nadelige gevolgen voor de hazelwormen of zandhagedissen in de omgeving van het zandgebied zijn of zullen ontstaan die zodanig zijn, dat op dit moment van De Thijmse Berg redelijkerwijs kan worden gevraagd de werkzaamheden te staken. Van een overtreding van de zorgplicht is daarom geen sprake.
49. Er is geen grondslag voor de last gericht op specifieke zorgplicht met betrekking tot de hazelworm of de zandhagedis in het zandgebied, met als herstelmogelijkheid het staken van de werkzaamheden. Deze beroepsgrond slaagt.
50. Ter voorlichting aan het college en aan De Thijmse Berg benadrukt de rechtbank nog het volgende, met de kanttekening dat dit niet aan haar oordeel over de last onder dwangsom ten grondslag ligt. De specifieke zorgplicht verlangt van De Thijmse Berg dat zij steeds zal (laten) monitoren hoe het gedurende de werkzaamheden met de hazelwormen in de bosenclave gaat. Op basis van ecologisch onderzoek is immers bekend dat de hazelwormen in de bosenclave zitten en dat hun situatie op de lange termijn niet optimaal is. Naarmate de werkzaamheden langer duren of de omstandigheden wijzigen, waaronder het weer en de beschikbaarheid van voedsel, zou op grond van de zorgplicht van De Thijmse Berg mogelijk gevraagd kunnen worden om zo nodig maatregelen te nemen om nadelige gevolgen voor de hazelwormen te voorkomen. Dat geldt ook voor het blijven monitoren van het reptielenscherm op kieren en op de functionaliteit van de zandhopen als uitgang voor mogelijke hazelwormen of zandhagedissen in het zandgebied.