Uitspraak
RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
- gedaagden sub 1 tot en met 3 gezamenlijk [gedaagde sub 3] c.s. en afzonderlijk respectievelijk [gedaagde sub 1] , [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 3] ;
- gedaagde sub 4 [gedaagde sub 4] ;
- gedaagde sub 5 STAK .
1.De procedure
- de dagvaarding van 30 augustus 2023 met producties 1 t/m 20;
- de conclusie van antwoord tevens eis in reconventie van [gedaagde sub 3] c.s. met producties
- de akte overlegging producties 21 t/m 23 van [eiseres sub 1] c.s.;
- op 21 december 2023 vond de mondelinge behandeling plaats waarbij alle partijen zijn verschenen en hun standpunten hebben toegelicht;
- de spreekaantekeningen van [eiseres sub 1] c.s.;
- de spreekaantekeningen van [gedaagde sub 3] c.s.;
- de spreekaantekeningen van [gedaagde sub 4] ;
- de spreekaantekeningen van STAK .
2.De feiten
“non-binding letter of indicative interest”,aan [gedaagde sub 4] waarin zij haar belangstelling in [naam van een groep ondernemingen] kenbaar maakte. In die brief staat onder meer het volgende:
“for acquiring 100% of the shares of [naam van een groep ondernemingen] , including your mark-up of the share purchase agreement and draft and non-binding warranties & indemnities insurance policy for the Proposed Transaction”.In die brief staat onder meer het volgende:
including your mark-up of the share purchase agreement” wordt bedoeld dat [eiseres sub 1] c.s. haar aanbod diende te vervatten in een door [gedaagde sub 3] c.s. voorgestelde conceptovereenkomst, ‘Sale and purchase agreement’ ook wel aangeduid als de ‘Auction SPA’. De Auction SPA bevat onder meer de volgende bepaling:
“revised offer”aan [gedaagde sub 4] met daarbij een aanbod vervat in een ‘mark up’ van de Auction SPA. In de brief staat onder meer:
“Its confirmed!. We have a deal.”
3.Het geschil
4.De beoordeling
in conventie
Semtex-arrest (HR 10 juli 2020, ECLI:NL:HR:2020:1251) heeft de Hoge Raad bepaald dat als maatstaf voor de beoordeling van een artikel 843a Rv-vordering heeft te gelden dat het bestaan van de rechtsbetrekking waarop de vordering ziet, voldoende aannemelijk moet zijn. Degene die inzage, afschrift of uittreksel van bewijsmateriaal verlangt om een door hem vermoede tekortkoming of onrechtmatige daad te kunnen aantonen, zal gemotiveerd zodanige feiten en omstandigheden dienen te stellen en met eventueel reeds voorhanden bewijsmateriaal moeten onderbouwen dat voldoende aannemelijk is dat die tekortkoming of onrechtmatige daad zich heeft voorgedaan of dreigt voor te doen.
niet-exclusieve basis gevoerd worden. Ook staat in de brief van 4 januari 2023 vermeld dat [gedaagde sub 1] , zodra zij een bindend aanbod van [eiseres sub 1] c.s. heeft ontvangen, een aantal geïnteresseerde kopers selecteert
“to engage in final negotiations”. Ook behoudt [gedaagde sub 3] c.s. zich in die brief nogmaals het recht voor om de onderhandelingen met [eiseres sub 1] c.s. te stoppen en schrijft zij dat zij niet verplicht is een bod van [eiseres sub 1] c.s. te beoordelen of overwegen. In de periode na 4 januari 2023 werd er door [gedaagde sub 3] c.s. met potentiële kopers onderhandeld. Aan potentiële kopers werd door [gedaagde sub 3] c.s. gevraagd hun aanbod te vervatten in een door [gedaagde sub 3] c.s. opgestelde conceptovereenkomst. In artikel 5 van die conceptovereenkomst heeft [gedaagde sub 3] c.s. opgenomen dat de onderhandelingen in het kader van die overeenkomst ‘subject to contract’ en vrijblijvend zijn tot het moment een finale overeenkomst
“is executed and deliverd by the parties”.
30 mei 2023 waarin zij [gedaagde sub 3] c.s. een schriftelijke bevestiging van de door haar verlangde exclusiviteit verzoekt. Aan beide verzoeken heeft [gedaagde sub 3] c.s. niet voldaan.
email confirmation of acceptance” van [gedaagde sub 3] c.s. Dit brengt reeds met zich mee dat [eiseres sub 1] c.s. in beginsel niet gerechtvaardigd op het tot stand komen van een definitieve overeenkomst mocht vertrouwen omdat van een getekende overeenkomst geen sprake was. Dit zou mogelijk anders kunnen zijn indien sprake is van een ondubbelzinnige en onvoorwaardelijke mededeling van [A] dat van volledige en definitieve overeenstemming sprake was. Dat [A] een dergelijke mededeling in het telefoongesprek met [B] heeft gedaan, heeft [eiseres sub 1] c.s. niet gesteld en is evenmin gebleken. In de eerste plaats blijkt een dergelijke mededeling niet uit de notities (zie nr. 2.19) die [B] op 5 juni 2023, vier dagen later, maakte. In de tweede plaats blijkt uit het WhatsApp-bericht (zie nr. 2.20) van [A] aan [L] het tegendeel. De betwisting door [eiseres sub 1] c.s. van de authenticiteit van dat WhatsApp-bericht overtuigt niet vanwege de inhoud van het proces-verbaal van notaris mr. [N] van 14 juli 2023.
1 juni 2023 stelde aan overname van [naam van een groep ondernemingen] , de laatste voorwaarden waren om definitief tot overeenstemming te komen, is door [gedaagde sub 3] c.s. gemotiveerd betwist. Deze stelling van [eiseres sub 1] c.s. vindt ook geen steun in de tekst van de telefoonnotitie van [B] van het betreffende telefoongesprek met [A] . Daarin staan termen als ‘laatste twee voorwaarden’ en ‘definitieve’ of ‘finale overeenstemming’ niet. In de telefoonnotitie van [B] staat dat als [eiseres sub 1] c.s. aan de twee voorwaarden zou voldoen, men streeft naar een ondertekening van de overeenkomst op vrijdagmiddag. Uit de telefoonnotitie blijkt niet dat er voor [gedaagde sub 3] c.s. nog slecht twee voorwaarden golden waarvan instemming onvoorwaardelijk definitieve overeenstemming met zich zou meebrengen. Als dat wel zo met [A] besproken zou zijn, hetgeen [eiseres sub 1] c.s. niet met feiten onderbouwd heeft gesteld, dan is het niet goed te begrijpen waarom [B] dat niet aan [A] bevestigd heeft. Dit geldt te meer omdat [gedaagde sub 3] c.s. op 31 mei 2023, kort voor het telefoongesprek van 1 juni 2023, aan [eiseres sub 1] c.s. had medegedeeld de deadline in haar als finaal bedoelde voorstel van 30 mei 2023 te laten verlopen en juist even afstand van het onderhandelingsproces nam.
we will persume that you have decided to pursue another alternative”) ook daadwerkelijk vanuit ging, dat [gedaagde sub 3] c.s. ook met een of meer andere geïnteresseerde kopers in gesprek was, is van een gerechtvaardigd vertrouwen dat [gedaagde sub 3] c.s. met haar als enige overgebleven geïnteresseerde koper exclusief onderhandelde geen sprake. Daarmee kan van een precontractuele gebondenheid van [gedaagde sub 3] c.s. geen sprake zijn.
271,00(plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)
173,00(plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)
€ 598,00 (2 punten × factor 0,5 x tarief II € 598,00).