RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 31 januari 2024 in de zaak tussen
[eiser] , uit [woonplaats] , eiser
(gemachtigde: mr. M. Pinarbasi),
Zilveren Kruis Zorgkantoor (het Zorgkantoor)
(gemachtigden: mr. H. Arnold, mr. S. Gezer).
Inleiding
1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het besluit op bezwaar van 26 maart 2020 (het bestreden besluit).
2. De rechtbank heeft het beroep al eerder op 3 maart 2021 op een Skype-zitting behandeld. Namens eiser is zijn toenmalige gemachtigde, mr. K. Celebi, verschenen. Het Zorgkantoor heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde, mr. D. Uwamahoro. Namens het Zorgkantoor waren verder aanwezig: mr. H. Arnold (advocaat), mr. A.C. van der Salm (advocaat) en [A] (medewerker van het Zorgkantoor). Ter zitting is het onderzoek gesloten.
2.1.Op 12 april 2021 heeft de rechtbank het onderzoek heropend.
2.2.De rechtbank heeft het beroep op 8 december 2023 verder op zitting behandeld. Eiser heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Het Zorgkantoor heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden.
Beoordeling door de rechtbank
3. De rechtbank beoordeelt het bestreden besluit aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
Wat aan het bestreden besluit voorafging
4. Eiser, geboren op [geboortedatum] 1963, is bekend met dementie, diabetes en COPD. Hij is door het Centrum Indicatiestelling Zorg (CIZ) geïndiceerd voor zorg op grond van het bepaalde bij en krachtens de Wet langdurige zorg (Wlz), met een zorgprofiel VV4 (Beschut wonen met intensieve begeleiding en uitgebreide verzorging). Aan eiser is een persoonsgebonden budget (pgb) verleend waarmee zorg is ingekocht bij [zorgverlener] B.V. ( [zorgverlener] ). De heer [zoon] , de zoon van eiser, is in december 2016 aangesteld als gewaarborgde hulp van eiser.
5. Het Zorgkantoor heeft aan eiser op grond van de Regeling langdurige zorg (Rlz) in de periode van 19 december 2016 tot en met 31 maart 2018 een pgb verleend. Het Zorgkantoor heeft het pgb vastgesteld op de som van de bedragen die de Sociale verzekeringsbank (Svb) heeft uitbetaald aan de zorgverlener van eiser.
6. In 2018 is strafrechtelijk onderzoek gedaan naar mogelijke pgb-fraude bij [zorgverlener] . [zorgverlener] zou meer zorg hebben gedeclareerd dan zij aan haar cliënten heeft geleverd. Enkele verdachten zijn hiervoor strafrechtelijk veroordeeld. Het Zorgkantoor heeft ook eigen onderzoek verricht naar de besteding van pgb-gelden bij [zorgverlener] , onder meer door eiser. In dat verband heeft het Zorgkantoor bij besluit van 20 april 2018 bepaald dat de declaraties van [zorgverlener] met ingang van 1 april 2018 niet meer worden betaald in afwachting van de uitkomsten van het onderzoek.
De besluitvorming in deze zaak
7. Bij besluit van 19 juli 2018 (het primaire besluit) heeft het Zorgkantoor de subsidieverlening en, voor zover aanwezig, de subsidievaststelling, ingetrokken met ingang van 19 december 2016 en een bedrag van in totaal € 44.736,42 aan onverschuldigd betaald pgb teruggevorderd van eiser. Eiser heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt. Bij het bestreden besluit heeft het Zorgkantoor het bezwaar gedeeltelijk gegrond verklaard.
Het Zorgkantoor heeft het pgb voor de jaren 2016 en 2017 lager vastgesteld en bepaald dat het pgb over het jaar 2018 ingetrokken blijft. Het bedrag dat het Zorgkantoor van eiser terugvordert wegens onverschuldigd betaald pgb bedraagt daarmee € 38.896,42. Het Zorgkantoor heeft hieraan ten grondslag gelegd dat eiser zich niet heeft gehouden aan de bij het pgb behorende verplichtingen. Eiser heeft niet de zorg van [zorgverlener] ontvangen die is gedeclareerd en door de Svb is uitbetaald aan [zorgverlener] . Het Zorgkantoor heeft zich in het aanvullend verweerschrift van 5 december 2023 op het standpunt gesteld dat eiser niet te goeder trouw is. Daarom heeft het Zorgkantoor eiser ook geen vaststellingsovereenkomst aangeboden om af te zien van civielrechtelijke invordering wanneer eiser instemt met het overdragen van de vordering op de gewaarborgde hulp. Volgens het Zorgkantoor betreft dit een subsidiair standpunt omdat voor de beoordeling van de vraag of een budgethouder al dan niet te goeder trouw is in de bestuursrechtelijke procedure over de intrekking en terugvordering van het pgb geen plaats is. Die plaats is er volgens het Zorgkantoor wel in de civiele invorderingsprocedure.