ECLI:NL:RBMNE:2024:4668

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
31 juli 2024
Publicatiedatum
30 juli 2024
Zaaknummer
UTR 22/2728
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van verschoonbaarheid van termijnoverschrijding bij bezwaar tegen niet-ontvankelijk verklaring van het Uwv in het kader van de Wet WIA

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 31 juli 2024 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) over de verschoonbaarheid van een termijnoverschrijding bij het indienen van bezwaar. Eiser, die lijdt aan een ongeneeslijke ziekte, had zijn bezwaar tegen een besluit van het Uwv te laat ingediend. De rechtbank oordeelde dat eiser door zijn fysieke en psychische klachten niet in staat was om tijdig bezwaar in te dienen. De rechtbank heeft vastgesteld dat er sprake was van bijzondere omstandigheden die de termijnoverschrijding verschoonbaar maakten. Eiser had zijn bezwaar zo spoedig mogelijk ingediend na zijn laatste behandeling en had geen rechtsbijstand tot zijn beschikking. De rechtbank vernietigde het bestreden besluit van het Uwv en verklaarde het beroep gegrond, waardoor het Uwv verplicht werd om alsnog een inhoudelijke beslissing te nemen op het bezwaar van eiser. Tevens werd het Uwv veroordeeld tot vergoeding van het griffierecht en de proceskosten van eiser.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 22/2728

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 31 juli 2024 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. A. Yüksel),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (het Uwv), verweerder
(gemachtigde: R. van den Brink).

Inleiding

Bij besluit van 10 november 2021 (het primaire besluit) heeft het Uwv bepaald dat eiser met ingang van 9 november 2021 recht heeft op een IVA-uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA).
Bij besluit van 11 mei 2022 (het bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van eiser (kennelijk) niet-ontvankelijk verklaard.
Eiser heeft vervolgens beroep ingesteld. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek op de zitting heeft plaatsgevonden op 26 juni 2023. Eiser is in persoon verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Het Uwv is niet verschenen.
Naar aanleiding van het afwachten van de uitspraak van (de grote kamer van) het College van Beroep voor het bedrijfsleven (CBb) over de verschoonbaarheid van termijnoverschrijdingen, heeft de rechtbank – mede naar aanleiding van het verzoek van eiser – de uitspraaktermijn verlengd voor onbepaalde tijd. Nadat uitspraak was gedaan door de grote kamer van het CBb, [1] heeft de rechtbank op 1 februari 2024 het onderzoek heropend en voortgezet.
Het Uwv en eiser zijn in de gelegenheid gesteld om hierop te reageren. Op 29 februari 2024 hebben eiser en het Uwv een reactie ingediend.
Nadat partijen daartoe in de gelegenheid zijn gesteld, heeft eiser verzocht om een nadere zitting. Vervolgens heeft er een tweede zitting plaatsgevonden op 30 mei 2024. Eiser is in persoon verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Beoordeling door de rechtbank

1. Tussen partijen is niet in geschil dat het bezwaar ongeveer twee maanden te laat is ingediend. Het bezwaar had uiterlijk vóór 23 december 2021 moeten worden ingediend, maar is pas op 18 februari 2022 ingediend. Ook wordt door het Uwv – gelet op de inhoud van de rapportages van de verzekeringsarts bezwaar en beroep – niet betwist dat er in die periode bij eiser ernstige medische problematiek speelde.
In geschil is of er door deze problematiek bij eiser sprake is van bijzondere, persoonlijke omstandigheden die maken dat de termijnoverschrijding in bezwaar verschoonbaar is. Dat zal de rechtbank in deze zaak beoordelen aan de hand van voornoemde rechtspraak van de hoogste bestuursrechters. Een inhoudelijke beoordeling van het beroep is nu niet aan de orde.
Het standpunt van partijen
2. Eiser voert aan dat hij niet in staat was om tijdig bezwaar in te dienen, gelet op de bij hem aanwezige bijzondere omstandigheden. Eiser is ongeneeslijk ziek en was ten tijde van de ontvangst van het primaire besluit en de bezwaartermijn met een nieuwe radiotherapiebehandeling gestart. Deze behandelingen zorgden voor ernstige vermoeidheid en energiegebrek bij eiser. Hierdoor is hij niet in staat is geweest om tijdig (pro-forma) bezwaar in te stellen. Daarnaast speelt mee dat eiser geen rechtsbijstand had en niet bekend was met bestuursrechtelijke procedures, zodat hij niet wist dat hij een pro-formabezwaar had kunnen indienen. Hij heeft dit pas in februari 2022 kunnen doen. Dit was na de vierde en laatste behandeling en met achtneming van zijn radioactief zijn gedurende twee weken na elke behandeling. Ter zitting heeft eiser toegelicht dat hij in die tijd ook veel stress en spanning ervaarde niet alleen vanwege zijn eigen medische situatie, maar ook de effecten hiervan op zijn dochter, die bekend is met ADD en autisme.
3. Het Uwv stelt zich onder verwijzing naar het rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 5 mei 2022 op het standpunt dat er geen ‘verschoonbare reden’ is voor de termijnoverschrijding van twee maanden. Volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep zijn er geen aanwijzingen voor ernstige psychiatrische problematiek of ADL-afhankelijkheid of evidente psychopathologie. Hierbij kon het gezien de mentale gesteldheid van eiser, ondanks de vermoeidheid, volgens het Uwv mogelijk worden geacht om tijdig een (pro-forma) bezwaar in te dienen of iemand te vragen om dit namens hem te doen. In dit verband merkt het Uwv op dat eiser in die periode ook geregeld bezig was met zijn computer. De medische omstandigheden hebben naar het oordeel van Uwv dan ook niet geleid tot een verminderd ‘doenvermogen’. Daarmee noopt de rechtspraak van de grote kamer over de verschoonbaarheid van de termijnoverschrijding volgens het Uwv ook niet tot het innemen van een ander standpunt.
Invulling van de verschoonbare termijnoverschrijding
4. Op grond van artikel 6:11 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) blijft niet-ontvankelijkverklaring ten aanzien van een na afloop van de termijn ingediend bezwaar- of beroepschrift achterwege indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest. Dit betekent dat, als eenmaal is vastgesteld dat de termijn is overschreden, moet worden beoordeeld of de termijnoverschrijding verwijtbaar of juist verschoonbaar is. Voor de beoordeling zijn de uitspraken van de grote kamer van het CBb, welke uitspraken aanleiding waren om deze zaak te heropenen, van belang. De Centrale Raad van Beroep, de hoogste bestuursrechter in sociale zekerheidszaken, heeft zich met de uitspraak van 8 mei 2024 aangesloten bij de uitspraken van het CBb van 30 januari 2024. [2]
5. In die beoordeling zijn twee aspecten van belang. De rechtbank moet beoordelen of het niet tijdig indienen van het bezwaarschrift aan eiser kan worden toegerekend en, als dat niet het geval is, of eiser het bezwaarschrift zo spoedig als redelijkerwijs kon worden verlangd, heeft ingediend. Alleen dan is de termijnoverschrijding verschoonbaar.
6. De bestuursrechter kan oordelen dat de termijnoverschrijding niet aan de indiener wordt toegerekend als de termijnoverschrijding het gevolg is van bijzondere omstandigheden die de indiener betreffen, zoals eiser hier ook aanvoert. Met de hiervoor genoemde uitspraken hanteren de hoogste bestuursrechters een minder strikte uitleg van artikel 6:11 van de Awb dan voorheen in de rechtspraak werd gevolgd. De beoordeling van de verschoonbaarheid in geval van een beroep op bijzondere omstandigheden die de indiener betreffen, vergt een op het individuele geval gerichte, contextuele benadering. Beoogd wordt om aan bestuursorganen en bestuursrechters zoveel mogelijk ruimte te bieden om maatwerk te leveren. De meeste voorstellen van de raadsheer advocaat-generaal in de overwegingen 7.16, 7.17 en 7.19 kunnen in de op het individuele geval gerichte, contextuele benadering worden overgenomen.
7. Aldus moeten bestuursorganen en bestuursrechters bij de beoordeling van verschoonbaarheid van een termijnoverschrijding meer rekening houden met bijzondere omstandigheden die de indiener van het bezwaar- of beroepschrift betreffen. Hierbij valt in de eerste plaats te denken aan persoonlijke omstandigheden van de indiener zelf, zoals psychisch onvermogen, ernstige ziekte of ongeval van de indiener. Als zich bijzondere omstandigheden voordoen, moet de indiener minder snel worden tegengeworpen dat deze zaken had kunnen organiseren om termijnoverschrijding te voorkomen, zoals het inschakelen van een gemachtigde of andere rechtsbijstandsverlener of het indienen van pro-forma bezwaar- of beroepschrift. Verder kunnen de hoedanigheid van de indiener (burger, onderneming, belangenorganisatie, bestuursorgaan) en de mate van deskundigheid en professionaliteit, de omvang van de termijnoverschrijding en de vraag of sprake is van een meerpartijengeschil een rol spelen bij de beoordeling van de verwijtbaarheid van de termijnoverschrijding.
De beoordeling in deze zaak
Bijzondere omstandigheden
8. In het geval van eiser staat vast dat sprake is van een ongeneeslijke ziekte. Uit de rapportage van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 5 mei 2022 blijkt dat eiser in december 2021 is geopereerd aan een gemetastaseerd paraganglioom (een tumor die voorkomt in de buik, borstkast, bekken of het hoofd-halsgebied). Als gevolg van deze operatie ervaart eiser diverse gezondheidsproblemen. Daarnaast zijn er uitzaaiingen geconstateerd in ribben en wervels die progressief zijn. Behandelingen hiervan zijn palliatief. Er zijn volgens de verzekeringsarts geen benutbare mogelijkheden.
9. Ten tijde van het primaire besluit (10 november 2021) was eiser een radiotherapiebehandeling en behandeling met een radioactief hormoon gestart. Blijkens de medische stukken is vermoeidheid een bekende bijwerking van deze behandelingen. Eiser heeft bij de verzekeringsarts toegelicht dat hij last had van energiegebrek waardoor hij forse beperkingen ervaarde in zijn dagelijks functioneren. Op zitting heeft eiser verder toegelicht dat hij na elke radiotherapiebehandeling moest herstellen, waarbij de vermoeidheid zich opstapelde. Als gevolg van zijn ziekte en behandelingen had eiser niet alleen diverse lichamelijke klachten, maar ook psychische klachten. Waarbij hij zich niet alleen zorgen maakte over zijn eigen medische situatie, maar ook de invloed die dit had en nog zal hebben op zijn dochters problematiek. Door dit samenstel aan fysieke en psychische klachten, had hij niet de energie om bezwaar in te stellen, dan wel om een rechtsbijstandverlener in te schakelen.
10. Naar het oordeel van de rechtbank moet dit samenstel aan lichamelijke en psychische klachten worden aangemerkt als bijzondere omstandigheden. Aannemelijk is dat eiser door dit samenstel aan fysieke en psychische klachten zijn “doenvermogen” ten tijde van het moment dat hij bezwaar had moeten indienen, zeer beperkt was. De invulling van het Uwv van de bijzondere omstandigheden is geen juiste invulling. Dat er sprake moet zijn van ernstige psychiatrische problematiek, ADL-afhankelijkheid of evidente psychopathologie sluit geenszins aan bij de invulling zoals die uit voornoemde rechtspraak volgt. Dat eiser tijdig een (pro-forma) bezwaar had kunnen indienen of iemand had kunnen vragen om dit namens hem te doen, mag volgens deze rechtspraak eiser niet langer zonder meer worden tegengeworpen. Als het doenvermogen van betrokkene door ingrijpende gebeurtenissen zeer beperkt is, zoals in dit geval, is dat reden voor verschoonbaarheid en moet het feit dat iemand geen derde heeft ingeschakeld niet worden afgerekend. [3] Dat eiser in de periode van het geding geregeld bezig was met zijn computer, is los van de vraag of dit bepalend is voor de beoordeling van eisers doenvermogen, door eiser op de zitting gemotiveerd weersproken. Het computergebruik in het kader van zijn hersteld vond plaats tussen de eerste operatie en tweede radiotherapie. Het zag dus op de periode vóórdat het bezwaarschrift moest worden ingediend.
11. Naar het oordeel van de rechtbank maken deze bijzondere omstandigheden bij eiser dat er sprake is van een geringe verwijtbaarheid met betrekking tot de termijnoverschrijding welke niet aan de eiser kan worden toegerekend. Daarvoor is van belang dat eiser op het moment dat het primaire besluit werd genomen (10 november 2021) niet beschikte over beroepsmatige rechtsbijstand en hij geen ervaring had met bestuursrechtelijke procedures. Daarbij komt dat de termijnoverschrijding slechts twee maanden is. Verder is er sprake van een twee-partijengeschil en dat niet is gebleken dat de rechtszekerheid van derden hier een rol speelt.
Zo spoedig mogelijk als dit redelijkerwijs kon worden verlangd?
12. Zoals volgt uit de rechtspraak moet in alle situaties waarin de termijnoverschrijding niet aan de indiener kan worden toegerekend, worden beoordeeld of het bezwaarschrift is ingediend zo spoedig mogelijk als dit redelijkerwijs kon worden verlangd. Daarvan is in het geval van eiser eveneens sprake. Zoals toegelicht, heeft eiser na het afronden van zijn vierde en laatste radiotherapiebehandeling én met inachtneming van de periode dat hij radioactief was, alsnog een gemachtigde ingeschakeld. Vervolgens is er alsnog een bezwaarschrift ingediend.
Het bezwaarschrift van 18 februari 2022 heeft eiser dus zo spoedig als redelijkerwijs van hem kon worden verlangd (alsnog) ingediend.
13. De rechtbank is van oordeel dat termijnoverschrijding verschoonbaar is. Het Uwv heeft het bezwaar daarom ten onrechte niet-ontvankelijk verklaard en had een inhoudelijke beoordeling niet achterwege mogen laten.
Conclusie en gevolgen
14. De rechtbank verklaart het beroep gegrond en vernietigt het bestreden besluit omdat dat is genomen in strijd met artikel 6:11 Awb.
15. Het Uwv moet alsnog een inhoudelijke beslissing nemen op het bezwaar van eiser. De rechtbank kan niet zelf in de zaak voorzien omdat het Uwv eerst een inhoudelijke beslissing op de bezwaargronden van eiser moet nemen. De rechtbank past ook geen bestuurlijke lus toe, omdat er verschillende uitkomsten mogelijk zijn en dit daarom niet efficiënt en doelmatig is voor de verdere afdoening van de zaak.
16. Omdat het beroep gegrond is, moet het Uwv het door eiser betaalde griffierecht vergoeden en krijgt hij een vergoeding voor de proceskosten die hij heeft gemaakt. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 2.187,50 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor de eerste zitting bij de rechtbank en 0,5 punt voor de tweede zitting bij de rechtbank, met een waarde per punt van € 875,- en een wegingsfactor 1).
17. Omdat het beroep gegrond is, moet het Uwv ook het door eiser betaalde griffierecht van € 50,- vergoeden.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- bepaalt dat het Uwv het betaalde griffierecht van € 50,- aan eiser moet vergoeden;
- veroordeelt het Uwv in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 2.187,50.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.A. Spee, rechter, in aanwezigheid van mr. A. Belhadi, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 31 juli 2024.
De griffier is verhinderdde uitspraak te ondertekenen.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.College van Beroep voor het bedrijfsleven van 30 januari 2024, ECLI:NL:CBB:2024:31 (https://uitspraken.rechtspraak.nl/details?id=ECLI:NL:CBB:2024:31)(en ECLI:NL:CBB:2024:32 (https://uitspraken.rechtspraak.nl/details?id=ECLI:NL:CBB:2024:32), ECLI:NL:CBB:2024:33 (https://uitspraken.rechtspraak.nl/details?id=ECLI:NL:CBB:2024:33), ECLI:NL:CBB:2024:34 (https://uitspraken.rechtspraak.nl/details?id=ECLI:NL:CBB:2024:34)).
3.Zie overweging 7.16 uit de conclusie van raadsheer advocaat-generaal Widdershoven.