In deze zaak heeft eiser, na enkele jaren in Zwitserland te hebben gewoond, op 1 januari 2020 zijn terugkeer naar Nederland gemeld en verzocht om onderzoek naar zijn verzekeringsstatus voor de Wet langdurige zorg (Wlz). De Sociale Verzekeringsbank (Svb) heeft op 13 maart 2020 vastgesteld dat eiser vanaf 4 maart 2019 verzekerd was, maar eiser maakte bezwaar tegen deze ingangsdatum. De Svb heeft later, op 12 juni 2020, het bezwaar gegrond verklaard en vastgesteld dat eiser van 1 januari 2020 tot en met 13 maart 2020 verzekerd was. Eiser heeft vervolgens beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening, omdat hij geen zorgverzekering kon afsluiten voor de periode na 14 maart 2020.
De rechtbank heeft de zaak behandeld en vastgesteld dat de Svb op 9 december 2020 heeft bevestigd dat eiser vanaf 1 januari 2020 verzekerd is voor de Wlz. Eiser heeft echter in de periode van 6 januari 2023 tot en met 1 februari 2023 51 aanvragen ingediend om te bevestigen dat hij nog steeds verzekerd is. De Svb heeft deze aanvragen op 31 mei 2023 kennelijk niet-ontvankelijk verklaard, wat eiser heeft aangevochten. De rechtbank heeft geoordeeld dat de Svb terecht heeft geoordeeld dat de bezwaarschriften niet-ontvankelijk zijn, omdat eiser bezwaar heeft gemaakt tegen besluiten die nooit zijn genomen en omdat de bezwaren te laat zijn ingediend.
De rechtbank heeft het beroep van eiser ongegrond verklaard, wat betekent dat eiser geen gelijk heeft gekregen en geen vergoeding van proceskosten ontvangt. De uitspraak is gedaan door mr. S.G.M. van Veen en is openbaar uitgesproken op 15 juli 2024.