ECLI:NL:RBMNE:2024:4290

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
15 juli 2024
Publicatiedatum
17 juli 2024
Zaaknummer
UTR 23/4462
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzekeringsstatus voor de Wet langdurige zorg; beroep ongegrond

In deze zaak heeft eiser, na enkele jaren in Zwitserland te hebben gewoond, op 1 januari 2020 zijn terugkeer naar Nederland gemeld en verzocht om onderzoek naar zijn verzekeringsstatus voor de Wet langdurige zorg (Wlz). De Sociale Verzekeringsbank (Svb) heeft op 13 maart 2020 vastgesteld dat eiser vanaf 4 maart 2019 verzekerd was, maar eiser maakte bezwaar tegen deze ingangsdatum. De Svb heeft later, op 12 juni 2020, het bezwaar gegrond verklaard en vastgesteld dat eiser van 1 januari 2020 tot en met 13 maart 2020 verzekerd was. Eiser heeft vervolgens beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening, omdat hij geen zorgverzekering kon afsluiten voor de periode na 14 maart 2020.

De rechtbank heeft de zaak behandeld en vastgesteld dat de Svb op 9 december 2020 heeft bevestigd dat eiser vanaf 1 januari 2020 verzekerd is voor de Wlz. Eiser heeft echter in de periode van 6 januari 2023 tot en met 1 februari 2023 51 aanvragen ingediend om te bevestigen dat hij nog steeds verzekerd is. De Svb heeft deze aanvragen op 31 mei 2023 kennelijk niet-ontvankelijk verklaard, wat eiser heeft aangevochten. De rechtbank heeft geoordeeld dat de Svb terecht heeft geoordeeld dat de bezwaarschriften niet-ontvankelijk zijn, omdat eiser bezwaar heeft gemaakt tegen besluiten die nooit zijn genomen en omdat de bezwaren te laat zijn ingediend.

De rechtbank heeft het beroep van eiser ongegrond verklaard, wat betekent dat eiser geen gelijk heeft gekregen en geen vergoeding van proceskosten ontvangt. De uitspraak is gedaan door mr. S.G.M. van Veen en is openbaar uitgesproken op 15 juli 2024.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 23/4462

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 15 juli 2024 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser

en

de Raad van bestuur van de Sociale Verzekeringsbank (de Svb), verweerder

(gemachtigde: mr. W. van den Berg en R.W. Nicolaas).

Inleiding

Achtergrond
1. Eiser heeft een aantal jaren in Zwitserland gewoond. Op 1 januari 2020 is eiser teruggekeerd naar Nederland. Eiser heeft de Svb verzocht om onderzoek te doen naar zijn verzekeringsstatus voor de Wet langdurige zorg (Wlz). Dit was nodig zodat eiser na zijn terugkeer opnieuw een zorgverzekering in Nederland kon afsluiten.
2. Met het besluit van 13 maart 2020 heeft de Svb eiser meegedeeld dat hij voor de Wlz verzekerd is vanaf 4 maart 2019. Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen deze ingangsdatum. Met het besluit van 12 juni 2020 heeft de Svb het bezwaar gegrond verklaard en vastgesteld dat eiser van 1 januari 2020 tot en met 13 maart 2020 verzekerd is voor de Wlz. Eiser heeft tegen dit besluit beroep ingesteld en de voorzieningenrechter van deze rechtbank verzocht om een voorlopige voorziening te treffen. De reden hiervoor is dat het eiser niet lukte om voor de periode na 14 maart 2020 een zorgverzekering af te sluiten, omdat zijn zorgverzekeraar door de formulering van de Svb in het besluit van 12 juni 2020 veronderstelde dat eiser na 13 maart 2020 niet meer verzekerd was voor de Wlz.
3. Naar aanleiding van de uitspraak van de voorzieningenrechter van 27 november 2020 [1] heeft de Svb in een brief van 9 december 2020 vastgesteld dat eiser vanaf 1 januari 2020 verzekerd is voor de Wlz. Met de uitspraak van 16 maart 2021 [2] heeft de rechtbank het beroep van eiser gegrond verklaard.
4. Eiser heeft tegen de uitspraak van de rechtbank beroep ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep (CRvB). Met de uitspraak van 22 december 2022 [3] heeft de CRvB het beroep niet-ontvankelijk verklaard omdat eiser geen procesbelang meer heeft.
Deze procedure
5. Eiser is in het verleden een periode niet verzekerd geweest en wil – om dit te voorkomen - nu dagelijks een bevestiging krijgen van de Svb dat hij nog steeds verzekerd is voor de Wlz. Eiser heeft bij de Svb in de periode van 6 januari 2023 tot en met 1 februari 2023 Svb daarom 51 aanvragen ingediend om een onderzoek te laten verrichten naar de vraag of hij nog verzekerd is voor de Wlz.
6. Op 15 februari 2023 heeft eiser bezwaar gemaakt tegen het besluit van 10 december 2020. Op 16 februari 2023 heeft de Svb eiser een brief gestuurd/een besluit op zijn 51 aanvragen genomen. Hierbij heeft de Svb meegedeeld dat eiser zoals bij de besluit van 9 december 2020 is vastgesteld vanaf 1 januari 2020 verzekerd is voor de Wlz. Op basis van de bij de Svb bekende gegevens is eiser dus ook vanaf 9 december 2020 verzekerd gebleven voor de Wlz.
7. Op 20 en 21 februari 2023 heeft eiser in totaal 48 bezwaarschriften ingediend. Deze bezwaren richten zich tegen besluiten genomen op 11 december 2020 tot en met 1 januari 2021 en tegen besluiten genomen op 6 januari 2023 tot en met 31 januari 2023.
8. Op 7 maart 2023 heeft eiser bezwaar gemaakt tegen de brief/het besluit van 16 februari 2023. Op 21 april en 25 april 2023 heeft eiser de Svb in gebreke gesteld.
9. Op 5 mei 2023 heeft de Svb eiser een brief gestuurd en uitgelegd dat de Svb vóór 12 mei 2023 een besluit op het bezwaar van eiser zal nemen. Op 9 mei 2023 heeft eiser bezwaar gemaakt tegen de brief van 5 mei 2023. Op 15 mei 2023 heeft eiser de Svb nogmaals in gebreke gesteld.
10. Op 11 mei 2023 heeft de Svb eiser een brief gestuurd en de beslistermijn verlengd tot 22 juni 2023.
11. Met het bestreden besluit van 31 mei 2023 heeft de Svb de 51 ingediende bezwaarschriften kennelijk niet-ontvankelijk verklaard. Op 12 juli 2023 heeft eiser een beroep niet tijdig beslissen ingediend bij de rechtbank. Ook heeft eiser op 12 juli 2023 beroep ingediend tegen het besluit van 31 mei 2023.
12. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
12. De rechtbank heeft het beroep samen met de zaak UTR 23/2969 op 14 maart 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser en mr. W. van den Berg namens de Svb.
Tijdens de zitting heeft eiser het beroep met zaaknummer UTR 23/2969 ingetrokken.
14. Na de zitting heeft de rechtbank partijen een verkort proces-verbaal van de zitting toegezonden.
14. De rechtbank heeft het beroep op 17 april 2024 op een tweede zitting gezamenlijk met de beroepen met kenmerk UTR 23/3429 en UTR 24/1180 behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, R.W. Nicolaas namens de Svb, mr. J.M. Nijman en E. Morsch (de gemachtigden van het CAK) en [A] en [B] (informanten namens [zorgverzekeraar] ).
14. Eiser heeft de rechter schriftelijk gewraakt. De rechter heeft dit verzoek direct na afloop van de zitting ontvangen, partijen weer terug de zittingszaal in geroepen en het onderzoek geschorst. Met de beslissing van 8 mei 2024 is het wrakingsverzoek afgewezen. [4] Hierna is de procedure voortgezet in de stand waarin deze zich bevond op het moment van de schorsing vanwege het wrakingsverzoek.

Beoordeling door de rechtbank

Het bestreden besluit
17. Met het besluit van 31 mei 2023 heeft de Svb beslist op de 51 bezwaarschriften die eiser in de periode van 15 februari 2023 tot en met 9 mei 2023 via de elektronische weg heeft ingediend. De Svb verklaart al deze bezwaarschriften kennelijk niet-ontvankelijk. Dit doet de Svb om de volgende redenen:
1) eiser heeft zijn bezwaarschriften gericht tegen nooit genomen primaire besluiten, terwijl het op grond van artikel 6:4 van de Algemene wet bestuursrecht enkel mogelijk is om bezwaar te maken tegen een daadwerkelijk genomen besluit;
2) eiser heeft zijn bezwaren gericht tegen besluiten die volgens eiser meer dan twee jaar geleden zijn genomen. Dit is te laat en daarom zijn deze bezwaren niet-ontvankelijk.
3) De brieven van de Svb van 16 februari 2023 en 5 mei 2023 zijn geen besluit in de zin van de Awb, omdat deze brieven niet op enig rechtsgevolg gericht zijn. Voor zover eisers bezwaar zich tegen deze brieven richt is het daarom ook kennelijk niet-ontvankelijk.
4) Subsidiar verklaart de Svb de bezwaren kennelijk niet-ontvankelijk, omdat de Svb eisers bezwaren weigert vanwege de onevenredige belasting die deze vormen voor de Svb (artikel 6:6, onder b, en artikel 2:15, tweede lid, van de Awb).
Standpunt eiser
18. Eiser stelt dat het niet duidelijk is waar de Svb op heeft beslist omdat de Svb de kenmerken van de bezwaren van eiser niet noemt en het niet duidelijk is over welke bezwaren het gaat in het bestreden besluit.
Voorts stelt eiser dat de brief van de Svb van 2 juni 2023 onjuistheden bevat in die zin dat de Svb stelt dat stukken naar eisers advocaat zijn gestuurd terwijl eiser heeft aangegeven dat hij voor deze zaken geen advocaat heeft.
Verder stelt eiser dat de brief van de Svb van 16 februari 2023 moet worden aangemerkt als een besluit. Ook stelt eiser dat de Svb zich ten onrechte op het standpunt stelt dat een besluit over de verzekeringsplicht zich niet kan uitstrekken over de periode tot na het besluit waardoor eiser dagelijks een aanvraag moet indienen om zijn verzekeringsplicht vast te stellen.
Tot slot voert eiser aan dat hij in beroep gaat tegen alle besluiten, bezwaren en klachten sinds de CRvB de in overweging 4. genoemde uitspraak heeft gedaan.
Oordeel van de rechtbank
19. De rechtbank stelt vast dat verweerder in het bestreden besluit verwijst naar de in de periode van 15 februari 2023 tot en met 9 mei 2023 door eiser ingediende aanvragen die hij digitaal – via de website van verweerder - heeft ingediend. De rechtbank oordeelt dat het voor eiser voldoende duidelijk en bepaalbaar is op welke aanvragen het bestreden besluit ziet. Het gaat immers om alle aanvragen die eiser tussen 15 februari 2023 en 9 mei 2023 heeft ingediend via de elektronische weg. In het door verweerder overlegde dossier zijn ook de door eiser ingediende aanvragen opgenomen zodat duidelijk is op welke aanvragen het bestreden besluit ziet. De beroepsgrond slaagt niet.
20. De omvang van het geding beperkt zich tot het bestreden besluit van 31 mei 2023 en hetgeen de Svb daaraan ten grondslag heeft gelegd. Eisers beroepsgrond met betrekking tot de brief van 2 juni 2023 valt derhalve buiten de omvang van het geding en kan dus niet worden beoordeeld.
21. Tijdens de zitting van 4 maart 2023 heeft eiser - zoals hiervoor vermeld in overweging 13. - het beroep met zaaknummer 23/2969 ingetrokken. Dit beroep zag op de brief van de Svb van 16 februari 2023. De rechtbank is dan ook niet bevoegd om in deze procedure alsnog deze brief inhoudelijk te beoordelen. Deze beroepsgrond slaagt niet.
22. De beroepsgrond dat de Svb zich ten onrechte op het standpunt stelt dat een besluit over de verzekeringsplicht zich niet kan uitstrekken over de periode na het besluit van 9 december 2020 inhoudende dat eiser per 1 januari 2020 is verzekerd waardoor eiser noodzakelijkerwijs dagelijks een aanvraag moet indienen om zijn verzekeringsplicht vast te stellen slaagt niet. De rechtbank overweegt daartoe het volgende. Eiser is sinds het besluit van 9 december 2020 met ingang van 1 januari 2020 onafgebroken verzekerd. Eerst indien sprake is van een wijziging van omstandigheden in zijn persoonlijke situatie kan verweerder besluiten – op grond van die gewijzigde omstandigheden – dat eiser niet langer verzekerd is voor de Wlz. Verweerder zal alsdan een besluit nemen waartegen bezwaar en beroep open staat. Zolang er geen sprake is van een wijziging van omstandigheden en verweerder niet een nieuw besluit heeft genomen waardoor het rechtsgevolg van het besluit van 9 december 2020 is gewijzigd, is en blijft eiser verzekerd op grond van het besluit van 9 december 2020.
23. De beroepsgrond van eiser dat zijn beroep ziet op alle besluiten, bezwaren en klachten sinds de CRvB de in overweging 4. genoemde uitspraak van 22 december 2022 heeft gedaan, valt eveneens buiten de omvang van het geding. De rechtbank kan deze beroepsgrond dan ook niet inhoudelijk beoordelen. Voorts overweegt de rechtbank dat artikel 9:3 van de Awb bepaalt dat tegen een besluit over de behandeling van een klacht geen beroep op de bestuursrechter openstaat. De beroepsgrond slaagt niet.

Conclusie en gevolgen

24. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiser geen gelijk krijgt. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.G.M. van Veen, rechter, in aanwezigheid van mr. M van Ettikhoven, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 15 juli 2024.
De griffier is verhinderd deze
uitspraak te ondertekenen
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.