ECLI:NL:RBMNE:2024:2948

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
8 mei 2024
Publicatiedatum
10 mei 2024
Zaaknummer
573978 / HA RK 24-86
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wrakingsverzoek ongegrond verklaard in bestuursrechtelijke procedure

Op 8 mei 2024 heeft de wrakingskamer van de Rechtbank Midden-Nederland het wrakingsverzoek van verzoeker ongegrond verklaard. Verzoeker had aangevoerd dat het proces-verbaal van de zitting niet correct was en dat zijn verzoek om stukken aan het dossier toe te voegen niet was behandeld. De wrakingskamer oordeelde dat een verkort proces-verbaal een zakelijke weergave is van de zitting en dat het niet opnemen van bepaalde informatie niet automatisch leidt tot een schijn van vooringenomenheid. De rechter die het proces-verbaal heeft opgesteld, heeft de leiding van de zitting en is bevoegd om te bepalen wat daarin wordt opgenomen. De wrakingskamer stelde vast dat de zittingsaantekeningen wel melding maakten van de reden van intrekking van het beroep van verzoeker, en dat de gevraagde stukken aan het dossier waren toegevoegd. Verzoeker had ook verzocht om heropening van een van de hoofdzaken, maar de wrakingskamer kon hier geen beslissing over nemen. De wrakingskamer concludeerde dat er geen objectief gerechtvaardigde vrees voor partijdigheid was en verklaarde het verzoek tot wraking ongegrond.

Uitspraak

Beslissing
RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
WRAKINGSKAMER
Locatie: Lelystad
Zaaknummer: 573978 / HA RK 24-86
Beslissing van de meervoudige kamer voor de behandeling van wrakingszaken van 8 mei 2024
op het verzoek in de zin van artikel 8:15 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) van:
[verzoeker] ,
wonende te [woonplaats] ,
(hierna: verzoeker).

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het wrakingsverzoek van 17 april 2024;
  • de schriftelijke reactie van mr. S.G.M. van Veen (hierna: de rechter) van 23 april 2024;
  • het proces-verbaal van de zitting van 17 april 2024.
1.2.
Het wrakingsverzoek is op 25 april 2024 in het openbaar behandeld door de meervoudige kamer voor de behandeling van wrakingszaken (hierna: de wrakingskamer).
De rechter heeft in haar schriftelijke reactie van 23 april 2024 aangegeven dat zij verhinderd is om bij de zitting aanwezig te zijn. Verzoeker is – zonder bericht van verhindering – niet bij de mondelinge behandeling van het wrakingsverzoek verschenen.
1.3.
De uitspraak is bepaald op vandaag.

2.Het wrakingsverzoek

2.1.
Het verzoek tot wraking is gericht tegen de rechter als behandelend rechter in de zaken met zaaknummers UTR 23/3429, UTR 23/4462 en UTR 24/1180 (hierna: de hoofdzaken).
2.2.
Verzoeker heeft zijn verzoek tot wraking op 17 april 2024 om 08:50 uur per e-mail naar de rechtbank gestuurd. De behandeling van de hoofdzaken is op diezelfde dag om 09:00 uur aangevangen. Het verzoek is om 09:40 uur door de administratie van de rechtbank doorgestuurd naar de rechter. De rechter heeft pas na sluiting van het onderzoek op de zitting kennis genomen van het wrakingsverzoek. Verzoeker heeft tijdens de behandeling van de hoofdzaken niets gezegd over het ingediende wrakingsverzoek. Meteen nadat de rechter kennis had genomen van het wrakingsverzoek heeft zij partijen weer bijeen geroepen en verzoeker de gelegenheid gegeven om zijn wrakingsverzoek toe te lichten. Het verzoek is vervolgens naar de wrakingskamer gestuurd, die het in behandeling heeft genomen.
2.3.
Verzoeker heeft het volgende ten grondslag gelegd aan het wrakingsverzoek. Op 14 maart 2024 heeft de mondelinge behandeling plaatsgevonden van de zaken met zaaknummers UTR 23/2969 en UTR 23/4462. Van deze zitting is voor beide zaken een gezamenlijk proces-verbaal opgemaakt dat op 20 maart 2024 aan de eiser en verweerder in de hoofdzaak is toegezonden. Het proces-verbaal is echter geen juiste en complete weergave van de zaak. Er staat namelijk niet in vermeld wat de reden was van het intrekken van het beroep van verzoeker in de zaak UTR 23/2969. Daarnaast heeft verzoeker twee keer aan de rechter verzocht om de stukken uit de zaak UTR 23/2969 die betrekking hebben op de overige handelingen van de SVB toe te voegen aan het dossier van zaak UTR 23/4462. Op dit verzoek heeft verzoeker geen reactie ontvangen. Door deze omstandigheden is bij verzoeker een vrees voor (schijn van) partijdigheid ontstaan. Hierdoor kan van de rechter volgens verzoeker ook geen onpartijdig oordeel worden verwacht in de daarmee samenhangende zaken die op dezelfde zitting van 17 april 2024 gepland stonden; te weten UTR 23/3429 en UTR 24/1180. Tot slot verzoekt verzoeker om heropening van de zaak UTR 23/2969 en daarin ook een uitspraak.
2.4.
De rechter heeft niet berust in de wraking. In haar schriftelijke reactie stelt zij zich op het standpunt dat tijdens de zitting van 14 maart 2024 met partijen is besproken dat er een verkort proces-verbaal opgesteld zou worden. Een verkort proces-verbaal is een verkorte weergave / samenvatting van hetgeen op zitting is besproken. Verder voert de rechter, onder verwijzing naar artikel 8:61 van de Awb, aan dat zij kan en mag beoordelen wat er in een proces-verbaal wordt opgenomen, aangezien zij de leiding van de zitting had. Daarnaast merkt de rechter op dat de zittingsaantekeningen van de griffier van de desbetreffende zitting van 14 maart 2024 op 17 april 2024 aan het slot van de zitting aan verzoeker en verweerder zijn overhandigd. Uit de zittingsaantekeningen blijkt wat eiser heeft bewogen om het beroep in de zaak UTR 23/2969 in te trekken. Verder wijst de rechter er op dat voor zover verzoeker vraagt om toevoeging van stukken, zij ervan uitgaat dat hij zijn e-mails en brieven bedoelt en dat deze ook aan het dossier zijn toegevoegd. Zij merkt daarbij nog op dat verzoeker zijn beroep in de zaak UTR 23/2969 ingetrokken heeft, waardoor het niet meer mogelijk is om deze zaak gevoegd te behandelen met de zaak UTR 23/4462. Tot slot verwijst de rechter naar de brief die vanuit de rechtbank op 3 april 2024 naar verzoeker is gestuurd, waarin hem is medegedeeld dat zijn opmerkingen over het verkort proces-verbaal worden besproken op de zitting van 17 april 2024.

3.De beoordeling

3.1.
Artikel 8:15 Awb bepaalt dat elk van de rechters die een zaak behandelen op verzoek van een partij kan worden gewraakt op grond van feiten en omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden.
3.2.
De wrakingskamer onderzoekt in een wrakingsprocedure of de onpartijdigheid van de rechter schade lijdt. Een rechter wordt geacht onpartijdig te zijn tot het tegendeel vaststaat. Van dat laatste kan sprake zijn indien uit zijn overtuiging of gedrag persoonlijke vooringenomenheid tegenover een procespartij blijkt. Daarnaast kan een procespartij de indruk krijgen dat de rechter vooringenomen is. Het gezichtspunt van de procespartij is hier van belang, maar speelt geen doorslaggevende rol. Beslissend is of de vrees voor partijdigheid objectief gerechtvaardigd is. Komt vooringenomenheid of een gerechtvaardigd vermoeden daarvan vast te staan, dan lijdt de rechterlijke onpartijdigheid schade. De wrakingskamer zal het wrakingsverzoek aan de hand van de hiervoor genoemde maatstaven beoordelen.
3.3.
De wrakingskamer stelt voorop dat een (verkort) proces-verbaal een zakelijke weergave is van hetgeen tijdens een mondelinge behandeling over en weer wordt gezegd. Dat volgens verzoeker de reden van intrekking van zijn beroep in de zaak UTR 23/2969 niet in het verkort proces-verbaal staat, maakt niet dat sprake is van (een schijn van) vooringenomenheid van de rechter die het proces-verbaal heeft opgesteld. Datzelfde geldt voor de weigering om het verkort proces-verbaal aan te vullen. Zoals de rechter heeft opgemerkt is het op basis van artikel 8:61 van de Awb aan de rechter die de leiding van de zitting heeft om te bepalen wat er in een proces-verbaal wordt opgenomen. Dat verzoeker niet gelukkig is met bepaalde keuzes die de rechter daarin heeft gemaakt, maakt niet dat daarmee sprake is van vooringenomenheid. In de zittingsaantekeningen van de griffier van de zitting van 14 maart 2024 die aan verzoeker zijn overgelegd op de zitting van 17 april 2024, wordt melding gemaakt van de reden van intrekking van zijn beroep, zodat in zoverre ook tegemoet is gekomen aan de wensen van verzoeker. Deze wrakingsgrond kan dan ook geen reden zijn voor toewijzing van het wrakingsverzoek.
3.4.
De e-mails en brieven van verzoeker uit de zaak UTR 23/2969 zijn aan het dossier van zaak UTR 23/4462 toegevoegd, zoals door verzoeker verzocht. De wrakingskamer zal de wrakingsgrond die over de toevoeging van deze stukken gaat dan ook afwijzen.
3.5.
Tot slot heeft verzoeker verzocht om heropening van de zaak UTR 23/2969. Hierover kan de wrakingskamer geen beslissing nemen.
3.6.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, zal de wrakingskamer het verzoek tot wraking ongegrond verklaren.

4.De beslissing

De wrakingskamer:
4.1.
verklaart het verzoek tot wraking ongegrond;
4.2.
draagt de griffier van de wrakingskamer op deze beslissing te sturen aan verzoeker, de rechter waartegen het wrakingsverzoek is gericht, de betrokken teamvoorzitter van het team waarin de rechter werkzaam is en de president van deze rechtbank;
4.3.
bepaalt dat de procedure van verzoeker met zaaknummers UTR 23/3429, UTR 23/4462 en UTR 24/1180 moet worden voortgezet in de stand waarin deze zich bevond op het moment van de schorsing vanwege het wrakingsverzoek.
Deze beslissing is gegeven door mr. M.M. Janssen, voorzitter, en mr. C.S.K. Fung Fen Chung en mr. I.L. Gerrits, als leden van de wrakingskamer, bijgestaan door mr. S. Bazaz, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 8 mei 2024.
de griffier de voorzitter
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.