ECLI:NL:RBMNE:2024:4239

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
17 juli 2024
Publicatiedatum
15 juli 2024
Zaaknummer
UTR 24/1870
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag bijzondere bijstand voor kraamzorg en kraamhotel

In deze zaak heeft eiseres, woonachtig in Rotterdam, een aanvraag ingediend voor bijzondere bijstand voor de kosten van de eigen bijdrage van kraamzorg in het ziekenhuis en voor de kosten van een kraamhotel. De aanvraag werd door het dagelijks bestuur van de RDWI afgewezen met een besluit op 29 november 2023, waarna het bezwaar van eiseres op 16 februari 2024 ongegrond werd verklaard. Eiseres heeft hiertegen beroep ingesteld, maar heeft zich afgemeld voor de zitting op 20 juni 2024, waarbij alleen de gemachtigde van verweerder aanwezig was.

De rechtbank heeft de aanvraag van eiseres beoordeeld en vastgesteld dat de afwijzing terecht was. De rechtbank oordeelde dat er voor de kosten van kraamzorg een voorliggende voorziening bestaat in de vorm van de basisverzekering op grond van de Zorgverzekeringswet (Zvw). De eigen bijdrage voor kraamzorg en de kosten van het kraamhotel zijn niet noodzakelijk te vergoeden uit bijzondere bijstand, omdat de Zvw deze kosten als niet noodzakelijk beschouwt. De rechtbank benadrukte dat de Participatiewet als laatste vangnet dient en dat eerst aanspraak gemaakt moet worden op andere toereikende voorzieningen.

Eiseres voerde aan dat er bijzondere omstandigheden waren die recht gaven op bijstand, maar de rechtbank oordeelde dat er geen zeer dringende redenen waren om af te wijken van de afwijzing. De rechtbank concludeerde dat de beroepsgronden van eiseres niet slagen en verklaarde het beroep ongegrond. Eiseres krijgt geen terugbetaling van het griffierecht en ook geen vergoeding van proceskosten. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 17 juli 2024.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 24/1870

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 17 juli 2024 in de zaak tussen

[eiseres] , uit [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. P. van Baaren),
en

Het dagelijks bestuur van de RDWI, verweerder

(gemachtigde: A.C. Hoogendoorn).

Inleiding

1. Eiseres heeft bijzondere bijstand gevraagd voor de kosten van de eigen bijdrage van kraamzorg in het ziekenhuis en voor kosten van het kraamhotel in Rotterdam. [1]
2. Verweerder heeft deze aanvraag met het besluit van 29 november 2023 (het primaire besluit) afgewezen. Het bezwaar van eiseres is vervolgens met de beslissing op bezwaar van 16 februari 2024 [2] (het bestreden besluit) ongegrond verklaard.
3. Eiseres heeft hiertegen beroep ingesteld. De rechtbank heeft het beroep op 20 juni 2024 op zitting behandeld. Hieraan heeft alleen de gemachtigde van verweerder deelgenomen. Eiseres heeft zich middels haar gemachtigde afgemeld voor de zitting en de rechtbank verzocht om uitspraak te doen.

Bestreden besluit (in essentie weergeven)

4. Verweerder stelt dat de aanvraag van eiseres voor bijzondere bijstand terecht is afgewezen. Voor zowel de eigen bijdrage van de kraamzorg als de kosten van het kraamhotel geldt dat er door decentralisatie, binnen bepaalde marges, verschillen zijn in wat gemeenten vergoeden. Verweerder voert geen buitenwettelijk beleid op grond waarvan deze kosten voor vergoeding in aanmerking komen. Ook is niet gebleken van zeer dringende redenen waardoor bijstandverlening noodzakelijk zou zijn. [3]
5. Voor de kosten van kraamzorg is een voorliggende voorziening aanwezig, namelijk de basisverzekering op grond van de Zorgverzekeringswet (Zvw). De eigen bijdrage die geldt op grond van de Zvw is een kostenpost waarvoor vergoeding uit de Zvw niet noodzakelijk wordt geacht. Dit laatste is een belemmering om bijzondere bijstand te kunnen verlenen. [4]
6. Bij de heroverweging in bezwaar merkt verweerder de Zvw ook aan als voorliggende voorziening voor de kosten van het kraamhotel. Dat de kosten niet volledig worden vergoed uit de Zvw maakt niet dat er geen voorliggende voorziening is, hoogstens dat (volledige) vergoeding op basis van de Zvw niet noodzakelijk wordt geacht. Dit staat aan verlening van bijzondere bijstand in de weg (zie noot 4).

Beroepsgronden (in essentie weergegeven)

7. Eiseres stelt dat zij wel recht heeft op bijzondere bijstand. Er is namelijk sprake van een bijzondere omstandigheid die samenhangt met de geboorte van haar kind.
8. Het is onjuist dat het enkele gegeven dat er voor bepaalde kosten een voorliggende voorziening is al maakt dat de eigen bijdrage voor deze kosten niet voor vergoeding uit bijzondere bijstand in aanmerking komt. Zo is er bijvoorbeeld voor bepaalde inkomensgroepen ook een voorliggende voorziening voor de kosten van rechtsbijstand. Eiseres wijst op gesubsidieerde rechtsbijstand. De eigen bijdrage voor deze gesubsidieerde rechtsbijstand wordt door gemeenten ook gewoon vergoed.
9. Wellicht kunnen diverse gemeenten bij een afweging tot verschillende oordelen komen, maar het lijkt erop dat verweerder het standpunt inneemt dat helemaal geen afweging gemaakt kan worden. Dit laatste is volgens eiseres onjuist.

Beoordeling door de rechtbank

10. De rechtbank overweegt dat de Participatiewet een laatste vangnet is. Om deze reden moet eerst aanspraak gemaakt worden op een andere toereikende voorziening (een voorliggende voorziening) voor vergoeding van de betreffende kosten. [5] Pas als deze er niet is kan in bepaalde gevallen aanspraak op bijzondere bijstand worden gemaakt. [6]
11. In dit geval heeft verweerder met juistheid de Zvw aangemerkt als voorliggende voorziening. In artikel 10, aanhef en onder f en g, van de Zvw is namelijk opgenomen dat verzorging, waaronder kraamzorg en verblijf in verband met geneeskundige zorg vallen onder het te verzekeren risico. Zowel de eigen bijdrage als de kosten van het kraamhotel zijn gemaakt vanwege verleende kraamzorg. Het klopt dat niet de volledige kosten worden vergoed, maar dat een eigen bijdrage moet worden betaald voor kraamzorg aan huis en voor kraamzorg verleend in een instelling zonder dat verblijf in de instelling medisch noodzakelijk is. [7]
12. Deze eigen bijdrage is dus een bedrag dat de verzekerde zelf moet betalen. Dit geldt ook voor zover de kosten van het kraamhotel niet (volledig) worden vergoed. Het gaat met andere woorden om kosten die in de Zvw als niet noodzakelijk worden aangemerkt om te vergoeden. [8] Dit laatste maakt dat hiervoor in hoofdregel ook geen aanspraak op (bijzondere) bijstand mogelijk is. [9] Dat er gemeenten zijn die op grond van eigen beleid in gunstige zin hiervan afwijken, maakt dit niet anders. Verweerder heeft immers verduidelijkt op dit punt geen begunstigend beleid te voeren.
13. Verder overweegt de rechtbank dat verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat niet gebleken is van zeer dringende redenen om wel bijstand te verlenen. [10]
Van een acute noodsituatie is in ieder geval sprake als een situatie levensbedreigend is of als blijvend ernstig psychisch of lichamelijk letsel of invaliditeit daarvan het gevolg kan zijn. Ook in andere gevallen kan sprake zijn van een acute noodsituatie. Bij de beoordeling of een acute noodsituatie zich voordoet zal moeten worden meegewogen of het niet-verlenen van bijstand voor de betrokkene tot ernstige gevolgen leidt, met name voor diens gezondheid. Daarbij is verder van belang dat de wetgever bij het begrip ‘zeer dringende redenen’ heeft gedacht aan een extreme situatie en nadrukkelijk niet heeft beoogd een algemene ontsnappingsclausule te bieden. Daarom moet het gaan om een schrijnende situatie waarvan het evident is dat weigering van bijstand zonder meer onaanvaardbaar is. [11] Eiseres heeft weliswaar eerder in de procedure naar voren gebracht dat zij weinig geld heeft en kampt met medische klachten, maar er is niet gebleken van een extreme situatie of schrijnende persoonlijke situatie die de weigering zonder meer onaanvaardbaar maken. De beroepsgronden slagen niet.

Conclusie en gevolgen

14. Het beroep is ongegrond. Dit betekent dat eiseres geen gelijk krijgt.
15. Eiseres krijgt daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgt ook geen vergoeding van haar proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. P. Lenstra, rechter, in aanwezigheid van mr. S. van den Broek, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 17 juli 2024.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Op grond van artikel 35, eerste lid, van de Participatiewet (de Pw).
2.Verzonden op 19 februari 2024.
3.Artikel 16, eerste lid, van de Pw.
4.Artikel 15, eerste lid, tweede volzin, van de Pw.
5.Artikel 15, eerste lid, eerste volzin, van de Pw.
6.Artikel 35 van de Pw.
7.Artikel 2.36, eerste en tweede lid, van de Regeling zorgverzekering.
8.Zie bijvoorbeeld de uitspraken van de Centrale Raad van Beroep (de Raad) van 25 april 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:1641 r.o. 4.3 en van 9 augustus 2022, ECLI:NL:CRVB:2022:1849.
9.Artikel 15, eerste lid, tweede volzin, van de Pw.
10.Als bedoeld in artikel 16, eerste lid, van de Pw.
11.Uitspraak van de Raad van 13 juni 2023, ECLI:NL:CRVB:2023:985 r.o. 4.5.6.