Uitspraak
21 1942 PW
PROCESVERLOOP
OVERWEGINGEN
BESLISSING
.
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan op het hoger beroep van appellant, die bijzondere bijstand had aangevraagd voor de eigen bijdrage voor tandheelkundige zorg. Appellant ontvangt sinds 1983 een Wajong-uitkering en heeft op 23 juli 2019 een aanvraag ingediend voor bijzondere bijstand voor de kosten van een gebitsprothese. Het college van burgemeester en wethouders van Albrandswaard heeft deze aanvraag afgewezen, met als argument dat de Zorgverzekeringswet (Zvw) als een passende en toereikende voorliggende voorziening kan worden beschouwd. De rechtbank Rotterdam heeft het beroep tegen deze afwijzing ongegrond verklaard.
De Raad heeft de feiten en omstandigheden van de zaak in overweging genomen. Appellant stelde dat zijn oude prothese levensbedreigende situaties kon veroorzaken, maar de Raad oordeelde dat er geen acute noodsituatie was die het verlenen van bijstand rechtvaardigde. De Raad bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat de argumenten van appellant niet voldoende waren om aan te tonen dat hij in een situatie verkeerde die om bijzondere bijstand vroeg. De Raad concludeerde dat de Zorgverzekeringswet voldoende dekking biedt voor de kosten van tandheelkundige zorg en dat er geen zeer dringende redenen waren om af te wijken van deze regelgeving.
De uitspraak werd gedaan door J.L. Boxum, met B. Beerens als griffier, en werd openbaar uitgesproken op 9 augustus 2022. De Raad heeft geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten.