ECLI:NL:CRVB:2022:1849

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
9 augustus 2022
Publicatiedatum
22 augustus 2022
Zaaknummer
21/1942 PW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing bijzondere bijstand voor tandheelkundige zorg op basis van Zorgverzekeringswet

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan op het hoger beroep van appellant, die bijzondere bijstand had aangevraagd voor de eigen bijdrage voor tandheelkundige zorg. Appellant ontvangt sinds 1983 een Wajong-uitkering en heeft op 23 juli 2019 een aanvraag ingediend voor bijzondere bijstand voor de kosten van een gebitsprothese. Het college van burgemeester en wethouders van Albrandswaard heeft deze aanvraag afgewezen, met als argument dat de Zorgverzekeringswet (Zvw) als een passende en toereikende voorliggende voorziening kan worden beschouwd. De rechtbank Rotterdam heeft het beroep tegen deze afwijzing ongegrond verklaard.

De Raad heeft de feiten en omstandigheden van de zaak in overweging genomen. Appellant stelde dat zijn oude prothese levensbedreigende situaties kon veroorzaken, maar de Raad oordeelde dat er geen acute noodsituatie was die het verlenen van bijstand rechtvaardigde. De Raad bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat de argumenten van appellant niet voldoende waren om aan te tonen dat hij in een situatie verkeerde die om bijzondere bijstand vroeg. De Raad concludeerde dat de Zorgverzekeringswet voldoende dekking biedt voor de kosten van tandheelkundige zorg en dat er geen zeer dringende redenen waren om af te wijken van deze regelgeving.

De uitspraak werd gedaan door J.L. Boxum, met B. Beerens als griffier, en werd openbaar uitgesproken op 9 augustus 2022. De Raad heeft geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

21 1942 PW

Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 21 april 2021, 20/1339 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Albrandswaard (college)
Datum uitspraak: 9 augustus 2022

PROCESVERLOOP

Namens appellant heeft mr. W.H. van Zundert, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 28 juni 2022. Namens appellant is mr. Van Zundert verschenen. Tevens is de moeder van appellant, [naam moeder] , verschenen. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. J. V. Dieckmann.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellant ontvangt sinds 26 november 1983 een Wajong-uitkering.
1.2.
Op 23 juli 2019 heeft appellant bijzondere bijstand op grond van de Participatiewet (PW) aangevraagd voor de kosten van de eigen bijdrage voor tandheelkundige zorg (vervanging gebitsprothese).
1.3.
Bij besluit van 22 augustus 2019, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 3 oktober 2019 (bestreden besluit), heeft het college de aanvraag afgewezen. Aan het bestreden besluit ligt ten grondslag dat de Zorgverzekeringswet (Zvw) is aan te merken als een passende en toereikende voorliggende voorziening. Van zeer dringende redenen om toch bijstand te verlenen is niet gebleken.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Daartoe heeft de rechtbank het volgende overwogen. Volgens vaste rechtspraak (uitspraak van 25 oktober 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:4024) dient voor de kosten van een tandheelkundige behandeling sinds 1 januari 2006, de Zvw, mede gelet op artikel 2.7 van het Besluit zorgverzekering, in beginsel als een aan de PW voorliggende, toereikende en passende voorziening te worden beschouwd. In die regelgeving is een bewuste keuze gemaakt over de noodzaak van het vergoeden van kosten van tandheelkundige behandelingen, zodat aanvullende bijzondere bijstandsverlening voor die kosten niet aan de orde is. Ook niet in het geval de kosten niet (volledig) door de voorliggende voorziening worden vergoed (uitspraak van 5 oktober 2010, ECLI:NL:CRVB:2010:BO1031). Het college heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat artikel 15, eerste lid, van de PW aan de toekenning van de gevraagde bijzondere bijstand in de weg staat. Ook heeft het college zich terecht op het standpunt gesteld dat van zeer dringende redenen als bedoeld in artikel 16, eerste lid, van de PW geen sprake is. Voor het kunnen aannemen van zeer dringende redenen moet vaststaan dat sprake is van een acute noodsituatie en dat de behoeftige omstandigheden waarin de betrokkene verkeert op geen enkele andere wijze zijn te verhelpen, zodat het verlenen van bijstand onvermijdelijk is. Volgens vaste rechtspraak (uitspraak van 25 oktober 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:4024) kan slechts van een acute noodsituatie worden gesproken indien een situatie van levensbedreigende aard is of blijvend ernstig letsel of invaliditeit tot gevolg kan hebben, waarbij ernstig letsel zowel psychisch als lichamelijk letsel kan omvatten. Daarvan is in dit geval niet gebleken. Uit wat appellant heeft aangevoerd en aan stukken heeft overgelegd kan niet worden afgeleid dat een acute noodsituatie zou zijn ontstaan als de gebitsprothese van appellant niet zou worden vervangen. Dat appellant - naar hij stelt - van de slechte prothese maagklachten kreeg, is onvoldoende. Ter zitting heeft de gemachtigde van appellant nog aangevoerd dat appellant niet meer zou kunnen eten als zijn gebitsprothese zou breken en dat daardoor een levensbedreigende situatie zou ontstaan, maar op het moment dat appellant die aanvraag deed was daarvan geen sprake. De vraag of appellant inderdaad niet meer zou kunnen eten als zijn gebitsprothese zou breken, behoeft daarom geen beantwoording.
3. In hoger beroep heeft appellant zich tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Evenals in beroep heeft hij aangevoerd dat zijn twintig jaar oude prothese, die versleten was, in de mond kan breken en in de luchtpijp terecht kan komen. Dit is een levensbedreigende situatie. De kosten zijn voor hem moeilijk betaalbaar, omdat hij een inkomen onder bijstandsniveau en een te laag kindgebonden budget heeft. Verder moet hij met drie minderjarige schoolgaande kinderen ruim onder bijstandsniveau leven.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
De gronden die appellant in hoger beroep heeft aangevoerd zijn in essentie een herhaling van wat hij in beroep heeft aangevoerd. De rechtbank is in de aangevallen uitspraak gemotiveerd op die gronden ingegaan. De Raad kan zich vinden in het oordeel van de rechtbank en in de overwegingen, zoals onder 2 weergegeven, waarop dat oordeel rust. Hieraan voegt de Raad toe dat wat appellant heeft aangevoerd over zijn persoonlijke en financiële omstandigheden geen feiten of omstandigheden zijn die leiden tot de conclusie dat hij bij het uitblijven van de gevraagde bijzondere bijstand in een acute noodsituatie als hiervoor omschreven terecht komt.
4.2.
Uit 4.1 volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak moet dan ook worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak
.
Deze uitspraak is gedaan door J.L. Boxum, in tegenwoordigheid van B. Beerens als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 9 augustus 2022.
(getekend) J.L. Boxum
(getekend) B. Beerens