5.1De grondslag van de vordering
Bij vonnis van deze rechtbank van 10 april 2019is veroordeelde veroordeeld voor de volgende 6 feiten:
- feit 1 primair: doodslag;
- feil 2: opzettelijk iemand tot wiens verpleging of verzorging hij krachtens
overeenkomst verplicht is, in een hulpeloze toestand brengen, terwijl het feit
de dood ten gevolge heeft en
opzettelijk iemand tot wiens verpleging of verzorging hij krachtens
overeenkomst verplicht is, in een hulpeloze toestand laten, terwijl het feit de
dood ten gevolge heeft;
- feit 3: waren afleveren, wetende dat zij voor het leven of de gezondheid schadelijk
zijn, en dat schadelijk karakter verzwijgende, terwijl het feit iemands dood
ten gevolge heeft;
- feit 4: waren verkopen en afleveren, wetende dat zij voor het leven of de
gezondheid schadelijk zijn, en dat schadelijk karakter verzwijgende, meermalen gepleegd;
- feit 5: als degene die, niet ingeschreven staande in een register, bij het verrichten
van handelingen op het gebied van de individuele gezondheidszorg buiten
noodzaak een aanmerkelijke kans op schade aan de gezondheid van een
ander veroorzaken, terwijl hij weet dat hij een aanmerkelijke kans op schade
aan de gezondheid van een ander veroorzaakt, meermalen gepleegd;
- feit 6: bij het verrichten van handelingen op het gebied van de individuele
gezondheidszorg buiten noodzaak een aanmerkelijke kans op schade aan de
gezondheid van een ander veroorzaken, terwijl hij weet dat hij bij het
verrichten van die handelingen een aanmerkelijke kans op schade aan de gezondheid van een ander veroorzaakt, meermalen gepleegd.
Het slachtoffer van de feiten 1 tot en met 3 was [slachtoffer] . De slachtoffers van de feiten 4, 5 en 6 betroffen andere personen.
Het hof Arnhem-Leeuwarden heeft het vonnis voor wat betreft de bewezenverklaring bevestigd in het arrest van 11 december 2020.
De Hoge Raad heeft in het arrest van 12 juli 2022 de zaak zelf afgedaan door de officier van justitie niet-ontvankelijk te verklaren in de vervolging van de feiten 4, 5 en 6 en de duur van de eerder opgelegde gevangenisstraf te verminderen.
De grondslag voor de ontnemingsvordering is een veroordeling voor een strafbaar feit. Dat betekent dat bij de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel kan worden gelet op voordeel afkomstig uit strafbare feiten die de veroordeelde heeft begaan, in dit geval feiten 1, 2 en 3, en andere strafbare feiten waarvoor voldoende aanwijzingen bestaan dat veroordeelde deze heeft begaan. Zoals in het kader van de ontvankelijkheid al aan de orde geweest, is de rechtbank van oordeel dat voldoende aanwijzingen voor andere strafbare feiten aanwezig zijn, te weten de feiten 4, 5 en 6. Het voordeel dat veroordeelde uit die andere strafbare feiten heeft genoten, zal daarom worden meegenomen bij de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel. De rechtbank zal dus uitgaan van het voordeel uit alle 6 de feiten die aanvankelijk aan veroordeelde ten laste zijn gelegd en waarvoor veroordeelde door de rechtbank in eerste aanleg ook is veroordeeld.