ECLI:NL:RBMNE:2024:4072

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
1 juli 2024
Publicatiedatum
5 juli 2024
Zaaknummer
UTR 22/1962
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de arbeidsongeschiktheid van eiser in het kader van de WIA en de rechtsgevolgen van het bestreden besluit

In deze uitspraak van de Rechtbank Midden-Nederland, gedaan op 1 juli 2024, wordt het beroep van eiser tegen de beslissing van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) beoordeeld. Eiser, die eerder als uitvoerder werkte, heeft zich op 1 februari 2018 ziekgemeld na een ongeval. Hij heeft een aanvraag ingediend voor een WIA-uitkering, maar het Uwv heeft hem op arbeidskundige gronden 80-100% arbeidsongeschikt geacht. Eiser is van mening dat hij in aanmerking komt voor een IVA-uitkering. De rechtbank oordeelt dat de aanvullende motivering van de verzekeringsarts bezwaar en beroep voldoende onderbouwd is en dat eiser niet duurzaam arbeidsongeschikt is. Het beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit wordt niet-ontvankelijk verklaard, evenals het beroep tegen het bestreden besluit I. Het beroep tegen het bestreden besluit II wordt gegrond verklaard, maar de rechtsgevolgen blijven in stand. De rechtbank veroordeelt het Uwv in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 3.062,50 en bepaalt dat het Uwv het griffierecht van € 50,- aan eiser moet vergoeden.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 22/1962

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 1 juli 2024 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: [gemachtigde] ),
en

de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen

(het Uwv), verweerder
(gemachtigde: mr. J.H. Swart).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de (gewijzigde) beslissing van het Uwv waarin aan eiser per 30 januari 2020 een uitkering is toegekend op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA), waarbij eiser op arbeidskundige gronden 80-100% arbeidsongeschikt is geacht. Eiser voert onder meer aan dat hij in aanmerking komt voor een IVA-uitkering. Het Uwv is het niet met eiser eens. Aan de hand van wat eiser aanvoert, beoordeelt de rechtbank het bestreden besluit. Daarbij gaat het om de medische situatie op 30 januari 2020, dat is de datum in geding (de beoordelingsdatum).
Voorgeschiedenis en besluitvorming
1.1.
Eiser was voorheen werkzaam als uitvoerder voor 39,77 uur per week. Hij heeft zich op 1 februari 2018 ziekgemeld vanwege belemmerende gezondheidsklachten als gevolg van een ongeval waarbij eiser is aangereden door een auto. Op 29 oktober 2019 heeft eiser een aanvraag ingediend voor een WIA-uitkering.
1.2.
Naar aanleiding van de aanvraag heeft verzekeringsgeneeskundig en arbeidskundig onderzoek plaatsgevonden. Het Uwv heeft met het besluit van 13 januari 2020 (het primaire besluit) beslist dat eiser per 30 januari 2020 recht heeft op een WIA-uitkering op basis van een arbeidsongeschiktheidspercentage van 49,01%. Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen het primaire besluit.
1.3.
Het Uwv heeft met het besluit van 2 september 2020 het bezwaar van eiser ongegrond verklaard. Eiser heeft tegen dit besluit beroep ingesteld. De rechtbank heeft in de einduitspraak van 14 januari 2022 [1] het beroep gegrond verklaard, het besluit van 2 september 2020 vernietigd en het Uwv opgedragen om een nieuw besluit te nemen met inachtneming van de uitspraak. Op 17 januari 2022 heeft het Uwv aan eiser kenbaar gemaakt dat een nieuwe beslissing op bezwaar zal worden genomen.
1.4.
Eiser heeft op 7 maart 2022 het Uwv verzocht om een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen naar aanleiding van de uitspraak van de rechtbank. Vervolgens heeft eiser op 12 april 2022 een formulier dwangsom niet tijdig beslissen ingediend bij het Uwv. Het Uwv heeft met de brief van 22 april 2022 hierop aangegeven dat de beslistermijn tot 10 augustus 2022 loopt. Eiser heeft beroep ingesteld tegen het niet tijdig beslissen.
1.5.
Met de brief van 28 juni 2022 heeft het Uwv de beslistermijn verdaagd met zes weken. Eiser heeft opnieuw een formulier dwangsom niet tijdig beslissen ingediend bij het Uwv. Het Uwv heeft op 9 augustus 2022 (het bestreden besluit I) een nieuwe beslissing op bezwaar genomen en het bezwaar van eiser gegrond verklaard. Het Uwv heeft eiser per 30 januari 2020 50,67% arbeidsongeschikt geacht. Eiser heeft beroepsgronden ingediend tegen het bestreden besluit I.
1.6.
Naar aanleiding van de beroepsgronden van eiser heeft het Uwv opnieuw verzekeringsgeneeskundig en arbeidskundig onderzoek uitgevoerd en een gewijzigde beslissing op bezwaar genomen. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft in het rapport van 31 januari 2023 geconcludeerd dat de geduide functies niet meer passend worden geacht, dat onvoldoende functies beschikbaar zijn en dat eiser daarom 80-100% arbeidsongeschikt is. Met het gewijzigde besluit van 8 februari 2023 (het bestreden besluit II) heeft het Uwv het bezwaar gegrond verklaard en het arbeidsongeschiktheidspercentage gewijzigd naar 80100%.
1.7.
De rechtbank heeft met de brief van 22 februari 2023 aan eiser medegedeeld dat het beroep tegen het niet-tijdig beslissen en het beroep tegen het bestreden besluit I gelijktijdig zullen worden behandeld. [2] De rechtbank heeft het beroep van eiser van rechtswege ook opgevat als gericht tegen het wijzigingsbesluit van 8 februari 2023. [3]
1.8.
Het beroep van eiser is behandeld op de zitting van 20 juni 2023. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Het Uwv is vertegenwoordigd door
mr. J.R. Staarthof.
1.9.
Op de zitting heeft de rechtbank het onderzoek geschorst en het Uwv verzocht om een aanvullende motivering van de verzekeringsarts bezwaar en beroep in te dienen. Op 17 juli 2023 heeft het Uwv een aanvullend rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 14 juli 2023 ingediend. Eiser heeft daarop gereageerd en daarbij 72 bijlagen overgelegd. Het Uwv heeft naar aanleiding van de reactie van eiser nog een aanvullend rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 6 oktober 2023 overgelegd.
1.10.
De rechtbank heeft het beroep op 1 december 2023 verder behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Het Uwv is vertegenwoordigd door zijn gemachtigde.

Beoordeling door de rechtbank

Beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit
2.1.
De rechtbank stelt vast dat het Uwv met het besluit van 9 augustus 2022 en het gewijzigde besluit van 8 februari 2023 alsnog heeft beslist op het verzoek van eiser. Eiser wilde met zijn beroep bereiken dat het Uwv een besluit nam op zijn verzoek. Omdat het Uwv dat heeft gedaan, heeft eiser met zijn beroep bereikt wat hij daarmee beoogde te bereiken. Dat betekent dat eiser geen (proces)belang meer heeft bij een uitspraak op zijn beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit. De rechtbank zal daarom het beroep van eiser tegen het niet tijdig nemen van een besluit niet-ontvankelijk verklaren. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat op de zitting van 20 juni 2023 tussen partijen afspraken zijn gemaakt over de vergoeding van door het Uwv verbeurde dwangsommen wegens het niet tijdig beslissen op het verzoek en dat eiser de ontvangst hiervan heeft bevestigd aan de rechtbank met de brief van 7 augustus 2023.
2.2.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiser zijn beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit terecht ingediend, omdat het enige tijd heeft geduurd voordat het Uwv een besluit heeft genomen op zijn verzoek en het Uwv op de zitting van 20 juni 2023 heeft erkend dat de brief over uitstel van de beslissing op bezwaar op onjuiste wijze kenbaar is gemaakt. De rechtbank ziet daarom aanleiding om het Uwv te veroordelen in de proceskosten die eiser voor zijn beroep redelijkerwijs heeft gemaakt. De vergoeding wordt met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb) vastgesteld op € 437,50 (een halve punt voor het indienen van het beroepschrift met een waarde per punt van
€ 875,-).
Beroep tegen bestreden besluit I
3. Het Uwv heeft het bestreden besluit I in beroep gewijzigd. Eiser heeft verklaard dat het bestreden besluit II niet tegemoetkomt aan het beroep tegen het bestreden besluit I. Op grond van artikel 6:19 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is het beroep van eiser mede gericht tegen het bestreden besluit II. Omdat eiser geen procesbelang meer heeft bij een inhoudelijke beoordeling van het bestreden besluit I, zal het beroep tegen dat besluit niet-ontvankelijk worden verklaard.
Beroep tegen het bestreden besluit II
Beoordelingskader
4. De rechtbank stelt voorop dat het Uwv zijn besluiten over arbeidsongeschiktheid in principe mag baseren op rapporten van zijn verzekeringsartsen en arbeidsdeskundigen. Deze rapporten moeten wel aan een aantal voorwaarden voldoen: zij moeten op zorgvuldige wijze tot stand zijn gekomen, ze mogen geen tegenstrijdigheden bevatten en de conclusies moeten logisch voortvloeien uit de rapporten. Het is aan eiser om aannemelijk te maken dat de rapporten die over hem zijn opgesteld niet aan deze vereisten voldoen. Voor het aannemelijk maken dat de gegeven medische beoordeling onjuist is, is in principe een rapport van een arts nodig. Dit brengt mee dat de manier waarop eiser zelf zijn gezondheidsklachten ervaart, hiervoor onvoldoende is.
Hoorzitting
5.1.
Eiser voert aan dat hij niet in de gelegenheid is gesteld om te worden gehoord ondanks meerdere verzoeken hiertoe.
5.2.
De rechtbank overweegt dat een bestuursorgaan, voordat het op het bezwaar beslist, een belanghebbende in de gelegenheid stelt te worden gehoord. [4] Van het horen van een belanghebbende kan uitsluitend worden afgezien in de in artikel 7:3 van de Awb genoemde gevallen. Wanneer een beslissing op bezwaar door de rechter in beroep wordt vernietigd, zal echter bij het nemen van een nieuwe beslissing op bezwaar onder omstandigheden ook buiten de gevallen genoemd in artikel 7:3 van de Awb van het horen mogen worden afgezien. Dat zal met name zo zijn wanneer in redelijkheid kan worden verwacht, gezien de afwezigheid van nieuwe feiten of gegevens, dat het opnieuw horen van de belanghebbende tot niet meer zal kunnen leiden dan een herhaling van de al eerder naar voren gebrachte bezwaren. [5]
5.3.
De rechtbank stelt vast dat in het besluit van 9 augustus 2022 staat dat op 20 augustus 2020 een hoorzitting met de verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft plaatsgevonden. In het rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 20 augustus 2022 staat beschreven wat er met eiser is besproken. In het beroepschrift schrijft eiser dat met een gesprek (de rechtbank begrijpt: een aanvullende hoorzitting) er een goede kans was om er samen uit te komen. Anders dan eiser meent, bestaat hiertoe voor het Uwv geen verplichting. Nu eiser ook geen nieuwe feiten of omstandigheden heeft aangedragen, kon het Uwv bij het nemen van de nieuwe beslissing dan ook afzien van een hoorzitting.
De zorgvuldigheid van het medische onderzoek
6.1.
Eiser voert aan dat het onderzoek onzorgvuldig tot stand is gekomen, omdat de verzekeringsarts bezwaar en beroep een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) heeft opgesteld zonder eiser te zien, te horen of te onderzoeken.
6.2.
De rechtbank ziet geen aanleiding om het onderzoek onzorgvuldig te achten. De primaire verzekeringsarts heeft dossierstudie verricht en eiser onderzocht op het fysieke spreekuur van 25 november 2019. De verzekeringsarts bezwaar en beroep [A] heeft tevens dossierstudie verricht en eiser gezien op het fysieke spreekuur van 20 augustus 2022. Deze verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft ook overlegd met de primaire verzekeringsarts. De verzekeringsarts bezwaar en beroep [B] heeft de rapportages van de verzekeringsartsen, het dossier en alle (medische) stukken bij de beoordeling betrokken. Het onderzoek voldoet aan de eisen die aan de zorgvuldigheid van een medisch onderzoek worden gesteld.
De inhoudelijke medische beoordeling
Het WAD-protocol
7.1.
Samengevat voert eiser aan dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep bij de beoordeling dient uit te gaan van de diagnose Whiplash geassocieerde stoornis (WAD), omdat dit volgens eiser gevolgen heeft voor de beoordeling en de (al dan niet) aangenomen beperkingen. Ter onderbouwing van zijn standpunt verwijst eiser naar verschillende (medische) stukken en naar het rapport van verzekeringsarts bezwaar en beroep van 20 augustus 2022. Uit dit rapport komt namelijk naar voren dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep het eens is met de primaire beoordeling waarbij uit is gegaan van de diagnose WAD.
7.2.
De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in het rapport van 14 juli 2023 toegelicht dat het uitgaan van SOLK in plaats van WAD geen gevolgen heeft voor de inhoudelijke beoordeling. In het rapport van 6 oktober 2022 heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep aanvullend toegelicht dat in de beschikbare medische informatie eisers klachten ook niet eenduidig worden benoemd en dat het niet fout is om uit te gaan van SOLK, omdat het bij eiser in ieder geval gaat om onverklaarbare fysieke klachten waarvoor beperkingen zijn aangenomen.
7.3.
De rechtbank kan deze toelichting van de verzekeringsarts bezwaar en beroep goed volgen. De rechtbank overweegt daarbij dat volgens vaste rechtspraak bij een verzekeringsgeneeskundige beoordeling het vooral gaat om de beperkingen die iemand ondervindt als gevolg van ziekte of handicap en de precieze diagnose niet bepalend is. [6] De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft de diagnose WAD niet als zodanig benoemd, maar bij het opstellen van de beperkingen zijn de klachten – welke volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep vergelijkbaar zijn met SOLK – nadrukkelijk meegewogen en daarvoor zijn beperkingen aangenomen.
De Functionele Mogelijkhedenlijst
8.1.
Eiser is van mening dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep onvoldoende heeft gemotiveerd waarom is afgeweken van de FML van de bedrijfsarts van 4 oktober 2018 en waarom geen verdergaande urenbeperking is aangenomen. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft verder de medische stukken onvoldoende bij de beoordeling betrokken. Volgens eiser komt de huidige medische beoordeling niet overeen met de eerdere beoordelingen, de evaluatieverslagen en het dagverhaal van eiser. De primaire verzekeringsarts heeft eiser namelijk toegezegd dat een urenbeperking aangewezen is van 24 uur per week. Eiser verwijst ter onderbouwing van zijn standpunt naar de ingebrachte (medische) stukken.
8.2.
Naar aanleiding van de uitspraak van deze rechtbank van 14 januari 2022 heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep met het rapport van 17 juni 2022 de FML aangepast ten aanzien van de beperkingen voor tillen en de urenbelasting conform de FML van de bedrijfsarts. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in afwijking van de FML van de bedrijfsarts in de toelichting opgenomen dat incidenteel twee kilogram tillen is toegestaan. In het rapport van 29 november 2022 heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep naar aanleiding van eisers beroepsgrond gemotiveerd dat gelet op de beschikbare medische informatie het incidenteel tillen van twee kilogram niet tot gezondheidsschade zal leiden.
8.3.
Over de urenbeperking heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep in de rapportages van 29 november 2022, 14 juli 2023 en 6 oktober 2023 gemotiveerd dat ten tijde van de beoordelingsdatum bij eiser geen sprake is van energetische of preventieve gronden en ook geen sprake van verminderde beschikbaarheid op basis waarvan een verdergaande urenbeperking moet worden aangenomen.
8.4.
In het rapport van 14 juli 2023 heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep verder voor de items 2.11 (vervoer), 4.6 (werken met toetsenbord en muis), 4.10 (buigen), 4.15 (frequent lichte voorwerpen hanteren tijdens werk), 5.1 (zitten), 5.2 (zitten tijdens werk), 5.3 (staan), 5.7 (boven schouderhoogte actief zijn), 5.8 (het hoofd in een bepaalde stand houden tijdens werk), 5.9 (afwisseling van houding) en 5.11 (specifieke voorwaarden voor statische houdingen in arbeid) toegelicht dat is afgeweken van de FML van de bedrijfsarts van 4 oktober 2018, omdat er geen medische gronden zijn om eiser hiervoor (verdergaand) beperkt te achten. Ten aanzien van de items 4.13 (duwen en trekken) en 4.14 (tillen en dragen) rapporteert de verzekeringsarts bezwaar en beroep dat met de score ‘beperkt’ in voldoende tot ruime mate tegemoet wordt gekomen aan eisers klachten, omdat er geen (ernstige) onderliggende neurologische dan wel orthopedische aandoeningen zijn geobjectiveerd. Tot slot vermeldt de verzekeringsarts bezwaar en beroep dat er beperkingen zijn aangenomen in rubriek 1 persoonlijk functioneren, in rubriek 3 aanpassing aan fysieke omgevingseisen en ten aanzien van item 4.1 (tastzin) waardoor voldoende rekening is gehouden met eisers klachten ondanks dat deze niet geobjectiveerd zijn.
8.5.
De rechtbank is van oordeel dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep met inachtneming van de medische informatie voldoende heeft gemotiveerd waarom is afgeweken van de FML van de bedrijfsarts en waarom de vastgestelde beperkingen passend zijn voor eiser. Dat een verdergaande urenbeperking is toegezegd, brengt de rechtbank niet tot een ander oordeel. De rechtbank kan hiervoor namelijk geen aanknopingspunten vinden in de verzekeringsgeneeskundige rapportages.
Duurzaamheid
9.1.
Van volledige en duurzame arbeidsongeschiktheid is sprake als een verzekerde als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, duurzaam slechts in staat is om met arbeid ten hoogste 20% te verdienen van het maatmaninkomen per uur. Onder duurzaam wordt verstaan een medisch stabiele of verslechterende situatie, maar ook een medische situatie waarbij op lange termijn een geringe kans op herstel bestaat. [7]
9.2.
Volgens vaste rechtspraak dient de verzekeringsarts zich een oordeel te vormen over de duurzaamheid van de arbeidsongeschiktheid, waarbij hij een inschatting moet maken van de herstelkansen, in de zin van verbetering van de functionele mogelijkheden van de verzekerde. [8] De inschatting van de verzekeringsarts van de kans op herstel dient te berusten op een concrete en deugdelijke afweging van de feiten en omstandigheden die bij de individuele verzekerde aan de orde zijn. Indien die inschatting berust op een (ingezette) medische behandeling, is een motivering vereist die ziet op een mogelijk resultaat daarvan voor de individuele verzekerde. De verzekeringsarts beoordeelt dit volgens drie stappen van het stappenplan volgens het vastgestelde beoordelingskader ‘Beoordeling van de duurzaamheid van de arbeidsbeperkingen’. Dit beoordelingskader is een hulpmiddel voor de verzekeringsarts bij het beoordelen van de vraag of de arbeidsongeschiktheid als duurzaam is aan te merken. Ook als niet alle stappen van het beoordelingskader zijn gezet, is niet reeds daarom sprake van een motiveringsgebrek, als in dat concrete geval het besluit is voorzien van een deugdelijke motivering.
9.3.
Eiser voert aan dat de prognose ‘verbetering niet of nauwelijks te verwachten’ moet luiden en verwijst hiervoor onder meer naar het intensief revalidatietraject van [C] , het rapport van [A] van 20 augustus 2020, het rapport van [organisatie] en het gespreksverslag met WMO waarin wordt gesproken over de prognose ‘sprake van blijvende stoornissen en beperkingen’.
9.4.
De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft over de prognose op 14 juli 2023 gerapporteerd dat nog geen uitspraak kan worden gedaan, omdat eiser nog geen adequate behandeling heeft gevolgd. De verzekeringsarts bezwaar en beroep licht toe dat eiser een behandeling in een SOLK-centrum kan volgen dan wel een behandeling leidend tot gedragsverandering/het beter omgaan met zijn ervaren klachten en verwijst in het rapport van 6 oktober 2023 ter aanvullende onderbouwing hiervan naar de stukken van [D] . Gelet op het feit dat tot op heden geen enkele behandeling verandering in de door eiser ervaren pijnklachten heeft gebracht, dient eiser zich volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep open te stellen voor het verkrijgen van inzicht in zijn klachten, zijn klachtenbeleving en hoe om te gaan en te leven met zijn klachten.
9.5.
De rechtbank is van oordeel dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep voldoende heeft gemotiveerd dat eiser op de datum in geding niet duurzaam arbeidsongeschikt wordt geacht. De rechtbank ziet in de stukken van [C] , [D] en [organisatie] bevestiging van hetgeen de verzekeringsarts bezwaar en beroep rapporteert. Zo staat bijvoorbeeld in het rapport van [organisatie] geschreven dat bij diverse behandelaren een grote mate van eenstemmigheid bestaat dat er zeer sterke persoonsgebonden (gedragsmatige) kenmerken en eigenschappen bij eiser bestaan die iedere ingang voor een succesvolle therapie feitelijk geheel blokkeren. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft dan ook inzichtelijk gemotiveerd dat voor eiser op de datum in geding nog kansen waren op verbetering van de functionele mogelijkheden.
9.6.
Het gespreksverslag in het kader van de WMO en de eerdere prognose door verzekeringsarts bezwaar en beroep [A] leiden niet tot een ander oordeel. Daartoe overweegt de rechtbank allereerst dat aan het gespreksverslag een ander beoordelingskader ten grondslag ligt. Verder is de prognose ‘verbetering niet of nauwelijks te verwachten’ in het rapport van 20 augustus 2020 gebaseerd op de FML van 13 december 2019 op basis waarvan eiser voor 50,67% arbeidsongeschikt is geacht. Uit deze stukken volgt volgens de rechtbank dan ook niet dat de volledige arbeidsongeschiktheid duurzaam is. Eiser is op arbeidskundige gronden volledig arbeidsongeschikt geacht. Een herbeoordeling waarbij meer functies kunnen worden geduid zal al snel kunnen leiden tot een lagere arbeidsongeschiktheidsklasse. De beroepsgrond slaagt niet.
9.7.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft het Uwv het bestreden besluit pas in beroep voldoende gemotiveerd met de aanvullende rapportages van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 14 juli 2023 en 6 oktober 2023. In deze rapportages is de verzekeringsarts bezwaar en beroep namelijk nader ingegaan op de duurzaamheid van de beperkingen van eiser, op de vraag waarom geen verdergaande urenbeperking is aangewezen en waarom is afgeweken van de FML van de bedrijfsarts van 4 oktober 2018. De rechtbank verklaart het beroep daarom gegrond en vernietigt het bestreden besluit. De rechtbank ziet echter aanleiding om de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand te laten, omdat het Uwv in beroep alsnog een goede motivering heeft gegeven voor het besluit.
De arbeidskundige beoordeling
10. Met het bestreden besluit II zijn de geduide functies komen te vervallen en heeft de arbeidsdeskundige onvoldoende nieuwe functies kunnen duiden, waardoor eiser op arbeidskundige gronden 80-100% arbeidsongeschikt is verklaard. De rechtbank zal eisers beroepsgronden tegen de functies baliemedewerker (service en info), administratief ondersteunend medewerker, archiefmedewerker en receptionist daarom niet meer bespreken.

Conclusie en gevolgen

11.1.
De rechtbank is van oordeel dat het Uwv met de aanvullende motivering van de verzekeringsarts bezwaar en beroep in beroep – in samenhang met de andere rapportages van de verzekeringsartsen bezwaar en beroep – voldoende heeft onderbouwd dat eiser volledig maar niet duurzaam arbeidsongeschikt is per 30 januari 2020. De rechtbank ziet daarom aanleiding om de rechtsgevolgen van het vernietigde bestreden besluit in stand te laten.
11.2.
Omdat het beroep gegrond is, ziet de rechtbank aanleiding het Uwv te veroordelen in de proceskosten van eiser en draagt zij het Uwv op het betaalde griffierecht van eiser te vergoeden. De proceskosten van eiser stelt de rechtbank op grond van het Bpb voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 2.625,- (een punt voor het indienen van het beroepschrift, anderhalve punt voor het verschijnen ter zitting en een halve punt voor de schriftelijke zienswijze na de (informele) bestuurlijke lus met een waarde per punt van € 875,-). Van andere kosten is niet gebleken.
Beslissing
De rechtbank
- verklaart het beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit niet-ontvankelijk;
- verklaart het beroep tegen het bestreden besluit I niet-ontvankelijk;
- verklaart het beroep tegen het bestreden besluit II gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit II;
- bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde bestreden besluit II in stand blijven;
- veroordeelt het Uwv in de door eiser gemaakte proceskosten tot een bedrag van € 3.062,50;
- bepaalt dat het Uwv het griffierecht van € 50,- aan eiser moet vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. V.E.H.G. Visser, rechter, in aanwezigheid van
mr. M.C.G. van Dijk, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op
1 juli 2024.
De rechter is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

2.Gelet op artikel 6:20, derde lid, van de Awb heeft het beroep tegen het niet tijdig beslissen mede betrekking op het alsnog genomen besluit.
3.Op grond van artikel 6:19 van de Awb.
4.Artikel 7:2, eerste lid, van de Awb.
5.De rechtbank verwijst naar de uitspraak van de CRvB van 19 oktober 2021, ECLI:NL:CRVB:2021:2582.
6.Zie bijvoorbeeld de uitspraken van de CRvB van 8 april 2021, ECLI:NL:CRVB:2021:785 en van 9 november 2022, ECLI:NL:CRVB:2022:2385.
7.Artikel 4 van de Wet WIA.
8.Zie de uitspraak van de CRvB van 4 februari 2009, ECLI:NL:CRVB:2009:BH1896.