ECLI:NL:RBMNE:2022:189

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
14 januari 2022
Publicatiedatum
25 januari 2022
Zaaknummer
AWB - 20 _ 3621
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen besluit UWV inzake WIA-uitkering en arbeidsongeschiktheid

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 14 januari 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) over de toekenning van een WIA-uitkering. Eiser, die 49,01% arbeidsongeschikt was geacht, had bezwaar gemaakt tegen een besluit van het Uwv waarin zijn arbeidsongeschiktheid werd vastgesteld. Het primaire besluit, genomen op 13 januari 2020, kende eiser een uitkering toe met ingang van 30 januari 2020. Echter, na een bezwaarprocedure verklaarde het Uwv op 2 september 2020 het bezwaar ongegrond, wat leidde tot het indienen van beroep door eiser.

Tijdens de zitting op 20 mei 2021, die via Skype plaatsvond, werd eiser bijgestaan door zijn gemachtigde. De rechtbank had eerder een tussenuitspraak gedaan op 5 juli 2021, waarin het Uwv werd opgedragen om de gebreken in het bestreden besluit te herstellen. Het Uwv diende een aanvullende motivering in, maar de rechtbank oordeelde dat deze niet voldeed aan de eisen. De rechtbank merkte op dat het Uwv onvoldoende had gemotiveerd waarom de beperkingen in de functionele mogelijkhedenlijst (FML) niet overeenkwamen met de eerdere vaststellingen van de bedrijfsarts.

De rechtbank concludeerde dat het Uwv de gebreken in het bestreden besluit niet had hersteld en vernietigde het besluit. Eiser kreeg gelijk in zijn beroep, en het Uwv werd opgedragen om opnieuw te beslissen op het bezwaar van eiser, rekening houdend met de overwegingen van de rechtbank. Tevens werd het Uwv veroordeeld tot het vergoeden van het griffierecht en de proceskosten van eiser, die in totaal € 1.897,50 bedroegen. De uitspraak werd openbaar gemaakt op rechtspraak.nl.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 20/3621

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 14 januari 2021 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: D. van Nieuwenburg),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (het Uwv), verweerder
(gemachtigde: mr. M.H.J. van Kuilenburg).

Procesverloop

Bij besluit van 13 januari 2020 (het primaire besluit) heeft het Uwv bepaald dat eiser met ingang van 30 januari 2020 recht heeft op een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA). Eiser is 49,01% arbeidsongeschikt geacht.
Bij besluit van 2 september 2020 heeft het Uwv het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft vervolgens beroep ingesteld. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Op 5 januari 2021 heeft verweerder een gewijzigde beslissing genomen (het bestreden besluit). Het Uwv heeft het bezwaar van eiser gegrond verklaard en bepaald dat eiser met ingang van 30 januari 2020 recht heeft op een WIA-uitkering gebaseerd op een arbeidsongeschiktheidspercentage van 49,3%.
Het onderzoek op de zitting heeft plaatsgevonden via Skype op 20 mei 2021. Eiser is in persoon verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Bij tussenuitspraak van 5 juli 2021 (de tussenuitspraak) heeft de rechtbank het Uwv in de gelegenheid gesteld om binnen zes weken na verzending van de tussenuitspraak, met inachtneming van wat in de tussenuitspraak is overwogen, de geconstateerde gebreken in het bestreden besluit te herstellen.
Het Uwv heeft in reactie op de tussenuitspraak een aanvullende motivering van de verzekeringsarts bezwaar en beroep en de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep [1] (de aanvullende motivering) ingediend.
Eiseres heeft hierop een schriftelijke zienswijze [2] (de zienswijze) gegeven.
De rechtbank heeft bepaald dat een nadere zitting achterwege blijft en heeft het onderzoek op 2 november 2021 gesloten.

Overwegingen

1. Deze uitspraak bouwt voort op de tussenuitspraak. De rechtbank blijft bij al wat zij in de tussenuitspraak heeft overwogen en beslist, tenzij hierna uitdrukkelijk anders wordt overwogen.
De tussenuitspraak
2. In de tussenuitspraak heeft de rechtbank geoordeeld dat het Uwv met het bestreden besluit onvoldoende heeft gemotiveerd waarom de beperkingen in de functionele mogelijkhedenlijst (FML) van 13 december 2019 passend zijn voor eiser.
i) De rechtbank is het met eiser eens dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep in dit geval had moeten uitleggen waarom er op die datum minder beperkingen golden dan de bedrijfsarts had vastgesteld in de FML van 4 oktober 2018.
ii) De rechtbank is het ook met eiser eens dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep niet heeft uitgelegd waarom eiser 5 kilo kan dragen en geacht wordt om 40 uur per week te werken.
iii) De rechtbank vindt tenslotte dat het Uwv inzichtelijk had moeten maken waarom voor de geduide functie van receptionist (SBC-code 315120) wordt uitgegaan van een mediaan uurloon van € 13,42. Eiser heeft vacatures van de functie van receptionist overgelegd waaruit blijkt dat het uurloon tussen de € 11,- en € 12,- ligt en heeft daarmee voldoende twijfel gezaaid over de vraag of het mediane uurloon van € 13,42 realistisch is voor de geduide functie.
3. Met de tussenuitspraak heeft de rechtbank het Uwv in de gelegenheid gesteld om de gebreken te herstellen door middel van een nadere motivering. Het Uwv heeft van die gelegenheid gebruik gemaakt door de aanvullende motivering in te dienen. Eiser heeft zich in de zienswijze op het standpunt gesteld dat het Uwv er niet in is geslaagd om de gebreken te herstellen.
Wat vindt de rechtbank?
4. De rechtbank vindt dat het Uwv de gebreken in het bestreden besluit niet heeft hersteld. Daarom vernietigt zij het bestreden besluit. Het Uwv moet opnieuw beslissen op eisers bezwaar. De rechtbank legt hierna uit hoe zij tot dit oordeel komt.
i.
i) FML bedrijfsarts van 4 oktober 2018
5. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in de aanvullende motivering toegelicht dat de beperkingen zoals die zijn aangenomen door de bedrijfsarts veel verder gaan dan kan worden onderbouwd door objectiveerbare ziekte of gebrek. Hiermee gaat de verzekeringsarts bezwaar en beroep niet in op wat de rechtbank in de tussenuitspraak heeft overwogen. De rechtbank heeft namelijk geoordeeld dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep vanwege de gang van zaken in dit specifieke geval had moeten motiveren waarom hij afwijkt van de FML van de bedrijfsarts. De primaire verzekeringsarts heeft namelijk rond 19 november 2019 bevestigd dat eisers beperkingen uit de FML van de bedrijfsarts van 4 oktober 2018 plausibel zijn, terwijl de primaire verzekeringsarts een maand later, zonder toelichting, concludeert dat eiser minder beperkt is. Een uitleg waarom eiser in één maand tijd minder beperkt is geworden was wel nodig. Omdat de verzekeringsarts bezwaar en beroep de conclusies van de primaire verzekeringsarts in zijn rapport van 20 augustus 2020 heeft bevestigd, had het op zijn weg gelegen om deze uitleg te geven. Dat heeft hij niet gedaan, ook niet met de aanvullende motivering waartoe de rechtbank met de tussenuitspraak uitdrukkelijk de gelegenheid heeft gegeven.
ii) Urenbeperking en 5 kilo dragen
6. In de aanvullende motivering heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep toegelicht waarom er volgens hem geen urenbeperking aan de orde is en waarom eiser 5 kilo kan dragen. Volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep is er geen objectiveerbare medische aandoening die beperkingen op deze punten rechtvaardigt. De rechtbank vindt deze toelichting onvoldoende. In het dossier is namelijk veel informatie van behandelaars aanwezig. Een verzekeringsarts van [organisatie] , een organisatie die medisch advies geeft in letselschade procedures, heeft op 17 maart 2020 aan de hand van deze informatie een advies opgesteld. Dit advies zit ook in het dossier. In dat advies staat dat er geen twijfel over bestaat dat eiser bij een ongeval in november 2015 een whiplash heeft opgelopen en dat uit de informatie van de behandelaars volgt dat deze whiplash zich bij eiser heeft ontwikkeld tot een chronisch invaliderend pijnsyndroom. De verzekeringsarts van [organisatie] ziet deze diagnose gesteld in verschillende medische stukken die in het dossier zitten, zoals in een rapport van een revalidatiearts van het [revalidatiecentrum] van 5 september 2019. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft deze medische informatie in het dossier niet, of niet kenbaar, betrokken bij zijn toelichting. Uit zijn toelichting volgt niet waarom de diagnose van chronisch invaliderend pijnsyndroom volgens hem niet tot verdergaande beperkingen leidt. Dat had wel gemoeten, want deze informatie ziet op de medische toestand van eiser rond 30 januari 2020, de datum waar het in deze zaak om gaat. Eiser heeft deze informatie al in de bezwaarprocedure ingebracht.
7. De rechtbank merkt verder op dat in de FML van de bedrijfsarts staat dat eiser ongeveer 1 kilo kan tillen. Zoals hiervoor overwogen is het onduidelijk waarom de primaire verzekeringsarts vindt dat eiser op 19 november 2019 nog deze beperking had, en één maand later niet meer. Ook om deze reden is de toelichting van de verzekeringsarts bezwaar en beroep over het dragen van 5 kilo niet toereikend.
iii) Uurloon functie receptionist
8. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep wijst in de aanvullende motivering op de functieomschrijving voor de functie van medewerker receptie met nummer [1] (de functie die binnen SBC-code 315120 voor eiser is geduid). Volgens hem blijkt daaruit dat de functie van medewerker receptionist qua inhoud zwaarder is dan receptiefuncties waarbij men bijvoorbeeld alleen klanten ontvangt en doorverwijst. Naar de rechtbank begrijpt, rechtvaardigt dit volgens de arbeidskundige bezwaar en beroep het hogere mediane uurloon van de functie medewerker receptie zoals die voor eiser is geduid. Hiermee is de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep niet ingegaan op het oordeel van de rechtbank in de tussenuitspraak. De rechtbank heeft namelijk overwogen dat het Uwv inzichtelijk moet maken aan de hand van welke bestaande functies het mediane uurloon van € 13,42 is vastgesteld en welke opleidings- en werkervaringseisen daarvoor (dus: voor die bestaande functies) gelden. Alleen op die manier kan de rechtbank (en eiser) controleren of de gegevens over de functie van medewerker receptionist uit het CBBS, die het Uwv gebruikt voor het bepalen van eisers arbeidsongeschiktheid, juist zijn. Het Uwv heeft die gegevens niet overgelegd.
Conclusie
9. Het Uwv heeft de gebreken die de rechtbank in de tussenuitspraak heeft geconstateerd niet hersteld met de aanvullende motivering. Het beroep van eiser is gegrond. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit. Het Uwv moet dus opnieuw op eisers bezwaar beslissen. Het Uwv moet daarbij rekening houden met wat de rechtbank in deze uitspraak heeft overwogen.
Griffierecht en proceskosten
10. Omdat het beroep gegrond is, bepaalt de rechtbank dat het Uwv het door eiser betaalde griffierecht aan hem moet vergoeden.
11. De rechtbank veroordeelt het Uwv in de proceskosten die eiser heeft gemaakt. De vergoeding wordt met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. De bijstand door een gemachtigde levert 2.5 punten op (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen op de zitting en 0,5 punt voor het indienen van een schriftelijke zienswijze na een bestuurlijke lus) met een waarde per punt van € 759,-. Toegekend wordt € 1.897,50,-.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt het college op het betaalde griffierecht van € 48,- aan eiser te vergoeden;
- veroordeelt het college in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.897,50,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.C. Moed, rechter, in aanwezigheid van mr. A. Belhadi, griffier. De beslissing is uitgesproken op 14 januari 2021 en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.
de griffier is verhinderd deze
uitspraak te ondertekenen
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak en de tussenuitspraak, kunt u een beroepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.Brief van 23 augustus 2021.
2.Brief van 11 oktober 2021.