ECLI:NL:RBMNE:2024:3892

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
28 mei 2024
Publicatiedatum
25 juni 2024
Zaaknummer
UTR 23/1466
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toekenning energietoeslag en proceskostenveroordeling in bestuursrechtelijke procedure

In deze zaak heeft eiser op 1 juli 2022 een aanvraag voor energietoeslag ingediend voor het jaar 2022. Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Utrecht heeft deze aanvraag op 4 oktober 2022 afgewezen. Eiser heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar dit bezwaar werd op 20 januari 2023 ongegrond verklaard. Eiser heeft vervolgens beroep ingesteld, waarbij hij de Landelijke Studentenvakbond (LSVb) heeft gemachtigd om hem te vertegenwoordigen. Op 15 juni 2023 heeft het college alsnog een eenmalige vergoeding van € 1.800,- toegekend aan eiser. De rechtbank heeft op 26 juli 2023 gevraagd om te bevestigen of eiser zijn beroep wil handhaven, maar er kwam geen reactie. Tijdens de zitting op 22 mei 2024 heeft de rechtbank de zaak behandeld, waarbij zowel de gemachtigde van eiser als die van het college aanwezig waren.

De rechtbank heeft vastgesteld dat het beroep van eiser ook betrekking heeft op het besluit van 15 juni 2023. Eiser heeft echter niet aangetoond dat zijn gemachtigde, die werkzaam is bij de LSVb, beroepsmatig rechtsbijstand verleent. De rechtbank heeft op 21 september 2023 aanvullende vragen gesteld over de rol van de gemachtigde en de aard van de rechtsbijstand. Eiser heeft niet voldoende bewijs geleverd dat de werkzaamheden van zijn gemachtigde een vast onderdeel zijn van een duurzame, op het vergaren van inkomen gerichte taakuitoefening. De rechtbank heeft daarom het beroep tegen beide besluiten niet-ontvankelijk verklaard en het verzoek om proceskosten afgewezen, met de opdracht aan het college om het griffierecht van € 50,- te vergoeden.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 23/1466

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 28 mei 2024 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: C.J.A. van Vliet),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Utrecht, het college
(gemachtigde: E.H. Siemeling).

Inleiding en verloop van de procedure

1. Eiser heeft op 1 juli 2022 energietoeslag aangevraagd voor het jaar 2022.
1.1.
Met het besluit van 4 oktober 2022 heeft het college deze aanvraag afgewezen. Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit.
1.2.
Met het besluit van 20 januari 2023, bekendgemaakt op 28 februari 2023, heeft het college het bezwaar ongegrond verklaard.
1.3.
Op 6 april 2023 heeft [A] , Algemeen bestuurslid van de Landelijke Studentenvakbond (LSVb), een pro forma beroepschrift ingediend tegen het besluit van 20 januari 2023. Bij het beroep is een machtiging gevoegd waarbij eiser de LSVb machtigt om namens hem beroep in te stellen, zulks met de macht van indeplaatsstelling. Vervolgens heeft [B] , werkzaam bij de LSVb, namens eiser op 2 mei 2023 beroepsgronden ingediend.
1.4.
Met het besluit van 15 juni 2023 heeft het college alsnog aan eiser een eenmalige vergoeding van € 1.800,- toegekend.
1.5.
Op 26 juli 2023 heeft de rechtbank gevraagd om binnen twee weken te laten weten of eiser het wel of niet eens is met dit nieuwe besluit. Hierop is geen reactie gekomen zodat de rechtbank er vanuit is gegaan dat eiser zijn beroep wil handhaven.
1.6.
Op 21 september 2023 heeft de rechtbank eiser in het kader van een eventuele proceskostenveroordeling een aantal vragen gesteld. Op 4 oktober 2023 heeft eisers gemachtigde hierop gereageerd. Het college heeft op 24 november 2023 gereageerd en heeft betwist dat er sprake is van beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
1.7.
Op 19 april 2024 heeft de rechtbank aanvullende vragen gesteld. Op 7 mei 2024 is een rappel gestuurd. Eiser heeft niet gereageerd.
1.8.
De rechtbank heeft het beroep op 22 mei 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van het college deelgenomen.

Beoordeling door de rechtbank

Het beroep voor zover gericht tegen het besluit van 20 januari 2023
2. Het beroep van eiser heeft automatisch ook betrekking op het besluit van 15 juni 2023. Dat staat in artikel 6:19, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Het is niet gesteld en ook niet gebleken dat eiser nog procesbelang heeft bij de behandeling van zijn beroep tegen het besluit van 20 januari 2023. Voor zover het beroep nog tegen het besluit van 20 januari 2023 is gericht, verklaart de rechtbank het beroep dan ook niet-ontvankelijk.
Het beroep voor zover gericht tegen het besluit van 15 juni 2023
3. Het college heeft met het besluit van 15 juni 2023 aan eiser alsnog een eenmalige vergoeding van € 1.800,- toegekend. Gesteld noch gebleken is dat eiser nog procesbelang heeft bij de behandeling van zijn beroep gericht tegen dit besluit. De rechtbank verklaart het beroep voor zover gericht tegen het besluit van 15 juni 2023 daarom ook niet-ontvankelijk.
De proceskostenveroordeling
4. De rechtbank moet ambtshalve onderzoeken of aanleiding bestaat tot vergoeding van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand. [1]
5. Er is sprake van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand als het verlenen van rechtsbijstand voor de rechtsbijstandverlener een vast onderdeel van een duurzame, op het vergaren van inkomen gerichte, taakuitoefening vormt. [2] Rechtsbijstand die is verleend door een medewerker van een vakbond wordt aangemerkt als beroepsmatig verleende rechtsbijstand als het verlenen van rechtsbijstand mede tot de beroepsmatige taak van de gemachtigde behoort en indien de leden van die organisatie contributie verschuldigd zijn. [3]
6. Ter beantwoording van de vraag of eisers gemachtigde beroepsmatig rechtsbijstand verleent heeft de rechtbank op 21 september 2023 een aantal vragen gesteld en verzocht om de antwoorden zoveel mogelijk met stukken te onderbouwen. De rechtbank heeft – onder meer – gevraagd of het verlenen van rechtsbijstand behoort tot de beroepsmatige taak van de gemachtigde. Ook heeft de rechtbank gevraagd of het verlenen van rechtsbijstand is gericht op het vergaren van inkomen en of de leden van de LSVb contributie verschuldigd zijn. De gemachtigde heeft in de antwoorden van 4 oktober 2023, voor zover van belang en samengevat, gesteld dat onderdeel van de functie van juridisch medewerker bij de LSVb is het bijstaan van hoofdzakelijk studenten in juridische procedures. Verder heeft de gemachtigde aangegeven dat cliënten van de LSVb die gebruik willen maken van rechtsbijstand hiervoor een vergoeding dienen te betalen en dat deze vergoeding afhangt van de omvang en complexiteit van de zaak. De LSVb werkt met vaste prijzen en niet op basis van een uurtarief en soms op basis van no cure no pay, aldus gemachtigde. Verder geeft de gemachtigde aan dat de leden van de LSVb contributie verschuldigd zij waarbij onderscheid wordt gemaakt in het bedrag dat door leden wordt betaald omdat er verschillende soorten leden zijn.
7. Op 19 april 2024 heeft de rechtbank – mede naar aanleiding van de reactie van verweerder van 24 november 2023 – aanvullende vragen gesteld en eisers gemachtigde verzocht om de in de brief van op 4 oktober 2023 ingenomen stellingen met stukken te onderbouwen. Eisers gemachtigde heeft hierop niet gereageerd en evenmin op het rappel van 7 mei 2024. Tijdens de zitting heeft eisers gemachtigde op de vraag waarom hij niet heeft gereageerd, verklaard dat hij de vragen onzinnig vindt en dat hij het gevoel krijgt dat de rechtbank hem niet serieus neemt. Tijdens de zitting is eisers gemachtigde alsnog ingegaan op – een deel van – de vragen die de rechtbank op 19 april 2024 heeft gesteld.
8. De rechtbank is van oordeel dat eiser met de door hem verstrekte informatie niet aannemelijk heeft gemaakt dat de door zijn gemachtigde als juridisch medewerker bij de LSVb uitgevoerde werkzaamheden, een vast onderdeel zijn van een duurzame, op het vergaren van inkomen gerichte taakuitoefening. Eisers gemachtigde heeft als juridisch medewerker bij de LSVb eiser en andere cliënten/studenten bijgestaan bij hun procedure over de afwijzing van de energietoeslag. Dit wil nog niet zeggen dat hij van het verlenen van juridische bijstand zijn beroep heeft gemaakt, althans dat het verlenen van rechtsbijstand een vast onderdeel vormt van een duurzame, op het vergaren van inkomsten gerichte taakuitoefening. Het enkele feit dat hij juridische scholing heeft genoten is evenmin voldoende voor het oordeel dat hij als professionele rechtsbijstandsverlener moet worden aangemerkt. [4] De rechtbank acht verder niet aannemelijk geworden dat de gemachtigde voor zijn werkzaamheden (door de LSVb) wordt betaald. Evenmin is gebleken dat hij voor de door hem verleende rechtsbijstand kosten aan eiser in rekening heeft gebracht of nog zal brengen. Ook de stelling dat cliënten/studenten aan de LSVb contributie verschuldigd zijn heeft (de gemachtigde van) eiser niet met bewijsstukken onderbouwd.
9. Ter zitting heeft de gemachtigde nog gesteld dat de rechtbank door vragen te stellen over tarieven ingaat tegen de rechtspraak van de ABRvS, waarbij hij heeft verwezen naar een uitspraak van 23 juli 2008. [5] De rechtbank overweegt dat de verwijzing naar deze uitspraak niet opgaat omdat in die zaak niet ter discussie stond dat sprake was van werkzaamheden verricht door een derde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent. [6] De vragen van de rechtbank in deze zaak zijn juist gesteld ter beantwoording van de vraag of hiervan sprake is. Daarbij is – onder meer – relevant of het verlenen van rechtsbijstand is gericht op het vergaren van inkomen en of eiser kosten voor rechtsbijstand heeft gemaakt.
10. De rechtbank wijst het verzoek om een vergoeding van de proceskosten dan ook af.
Dat andere rechtbanken – ongemotiveerd – het verzoek om proceskosten van de gemachtigde van eiser hebben toegewezen leidt de rechtbank niet tot een ander oordeel. De rechtbank is in deze zaak immers gehouden zich zelfstandig een oordeel te vormen over de vraag of de gemachtigde van eiser kan worden aangemerkt als een derde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent. [7]

Conclusie en gevolgen

11. De rechtbank verklaart het beroep voor zover gericht tegen het besluit van 20 januari 2023 niet-ontvankelijk en het beroep voor zover gericht tegen het besluit van 15 juni 2023 eveneens niet-ontvankelijk. De rechtbank wijst het verzoek om proceskosten af en draagt het college op om het betaalde griffierecht van € 50,- te vergoeden. Verweerder heeft eiser immers nadat hij beroep had ingesteld alsnog een eenmalige vergoeding toegekend.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep voor zover gericht tegen het besluit van 20 januari 2023 nietontvankelijk;
- verklaart het beroep voor zover gericht tegen het besluit van 15 juni 2023 nietontvankelijk;
- wijst het verzoek om een proceskostenveroordeling af;
- draagt het college op om het betaalde griffierecht van € 50,- te vergoeden;
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.G.M. van Veen, rechter, in aanwezigheid van
mr. N.R. Hoogenberk, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 28 mei 2024.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Zie bv. de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) van 19 oktober 2011, ECLI:NL:RVS:2011:BT8579.
2.Zie bv. de uitspraak van de CRvB van 13 maart 2024, ECLI:NL:CRVB:2024:487.
3.Zie bv. de uitspraak van de CRvB van 14 augustus 2008, ECLI:NL:CRVB:2008:BE2735.
4.Zie bv. de uitspraak van de CRvB van 8 november 2012, ECLI:NL:CRVB:2012:BY2703
6.Zie overweging 2.7 van die uitspraak.
7.Zie de uitspraak van de ABRvS van 8 maart 2012, ECLI:NL:RVS:2012:BW4393, gepubliceerd in JB 2012/105.