In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de erven van betrokkene tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam, waarin de verzoeken om proceskostenveroordeling en schadevergoeding zijn afgewezen. Betrokkene, die in mei 2021 vanuit Curaçao naar Nederland kwam, had een aanvraag voor een AIO-aanvulling ingediend, welke door de Sociale verzekeringsbank (Svb) op 20 december 2021 werd afgewezen. Het bezwaar tegen deze afwijzing werd niet-ontvankelijk verklaard omdat het buiten de bezwaartermijn was ingediend. Betrokkene trok vervolgens het beroep bij de rechtbank in, maar vroeg om vergoeding van proceskosten en griffierecht. De rechtbank oordeelde dat de Svb niet aan betrokkene was tegemoetgekomen en dat er geen reden was voor een proceskostenveroordeling of schadevergoeding.
De erven van betrokkene stelden in hoger beroep dat de rechtbank ten onrechte het onderzoek had gesloten zonder betrokkene te horen. De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat de rechtbank inderdaad artikel 8:57, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht had geschonden door betrokkene niet te horen. Desondanks werd het verzoek om proceskostenveroordeling en schadevergoeding afgewezen, omdat er geen sprake was van een onrechtmatig besluit en de Svb niet tegemoet was gekomen aan betrokkene. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, maar het in hoger beroep betaalde griffierecht werd terugbetaald aan de erven.