ECLI:NL:CRVB:2024:487

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
13 maart 2024
Publicatiedatum
13 maart 2024
Zaaknummer
23/2393 AOW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake afwijzing AIO-aanvulling door de Sociale verzekeringsbank na intrekking van beroep

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de erven van betrokkene tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam, waarin de verzoeken om proceskostenveroordeling en schadevergoeding zijn afgewezen. Betrokkene, die in mei 2021 vanuit Curaçao naar Nederland kwam, had een aanvraag voor een AIO-aanvulling ingediend, welke door de Sociale verzekeringsbank (Svb) op 20 december 2021 werd afgewezen. Het bezwaar tegen deze afwijzing werd niet-ontvankelijk verklaard omdat het buiten de bezwaartermijn was ingediend. Betrokkene trok vervolgens het beroep bij de rechtbank in, maar vroeg om vergoeding van proceskosten en griffierecht. De rechtbank oordeelde dat de Svb niet aan betrokkene was tegemoetgekomen en dat er geen reden was voor een proceskostenveroordeling of schadevergoeding.

De erven van betrokkene stelden in hoger beroep dat de rechtbank ten onrechte het onderzoek had gesloten zonder betrokkene te horen. De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat de rechtbank inderdaad artikel 8:57, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht had geschonden door betrokkene niet te horen. Desondanks werd het verzoek om proceskostenveroordeling en schadevergoeding afgewezen, omdat er geen sprake was van een onrechtmatig besluit en de Svb niet tegemoet was gekomen aan betrokkene. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, maar het in hoger beroep betaalde griffierecht werd terugbetaald aan de erven.

Uitspraak

23/2393 AOW
Datum uitspraak: 13 maart 2024
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 29 juni 2023, 22/2347 (aangevallen uitspraak) en het verzoek om schadevergoeding
Partijen:
De erven van [betrokkene] (betrokkene), laatstelijk gewoond hebbende te [woonplaats] (de erven)
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb)
SAMENVATTING
Betrokkene heeft het beroep bij de rechtbank ingetrokken. De verzoeken om een proceskostenveroordeling en schadevergoeding zijn door de rechtbank terecht afgewezen, omdat de Svb niet aan betrokkene was tegemoetgekomen. De rechtbank heeft echter ten onrechte het onderzoek gesloten zonder betrokkene te horen op een zitting. Dit leidt in dit geval niet tot een proceskostenveroordeling.

PROCESVERLOOP

Betrokkene is op [overlijdensdatum] 2023 overleden. Namens de erven heeft [naam dochter] , dochter en gemachtigde van betrokkene, hoger beroep ingesteld. De Svb heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 28 februari 2024. Namens de erven is verschenen [naam dochter] . De Svb heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. J.G. Starreveld.

OVERWEGINGEN

Inleiding

1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.1.
Betrokkene is in mei 2021 vanuit Curaçao naar Nederland gekomen. Haar aanvraag om een AIO-aanvulling [1] is bij besluit van 20 december 2021 door de Svb afgewezen. Het bezwaar tegen dat besluit is bij besluit van 4 april 2022 niet-ontvankelijk verklaard omdat het buiten de bezwaartermijn is ingediend en geen sprake is van een verschoonbare termijnoverschrijding. Betrokkene heeft tegen het besluit van 4 april 2022 beroep bij de rechtbank ingesteld. In het verweerschrift bij de rechtbank heeft de Svb opgemerkt dat het te late bezwaar wel als nieuwe aanvraag tot AIO is aangemerkt en dat de beoordelingsprocedure van dit verzoek nog loopt. Bij brief van 1 september 2022 heeft [naam dochter] , namens betrokkene, het beroep bij de rechtbank tegen het besluit van 4 april 2022 ingetrokken. Hierbij heeft zij verzocht om vergoeding van proceskosten en betaling van het griffierecht.
Uitspraak van de rechtbank
2. De rechtbank heeft vastgesteld dat betrokkene het beroep heeft ingetrokken. Volgens de rechtbank is niet gebleken dat de Svb is teruggekomen op het standpunt in het besluit van 4 april 2022. De Svb is niet aan betrokkene tegemoetgekomen en er was geen sprake van een onrechtmatig besluit zodat er geen reden is voor een proceskostenveroordeling, schadevergoeding en betaling van het griffierecht. De rechtbank heeft het verzoek om de Svb te veroordelen in de proceskosten en het verzoek om schadevergoeding dan ook afgewezen.
Het standpunt van de erven
3. De erven hebben naar voren gebracht dat betrokkene ten onrechte niet is gehoord op een zitting van de rechtbank, terwijl zij wel tijdig had aangegeven op een zitting gehoord te willen worden. De rechtbank heeft ten onrechte de zaak buiten zitting afgedaan en bovendien te laat uitspraak gedaan. Daardoor heeft betrokkene schade geleden. Verder is betoogd dat de rechtbank ten onrechte geen proceskostenveroordeling heeft uitgesproken en geen schadevergoeding heeft toegekend. [naam dochter] heeft aangegeven dat zij veel (proces) kosten voor alle procedures van betrokkene heeft gemaakt. Bovendien had betrokkene geen inkomen en kon zij ook de kosten voor zorg tijdens haar ziekte niet betalen. Deze kosten heeft [naam dochter] voorgeschoten.

Het oordeel van de Raad

4. De Raad beoordeelt of de uitspraak van de rechtbank in stand kan blijven. Hij doet dat aan de hand van wat de erven in hoger beroep hebben aangevoerd, de beroepsgronden. De wettelijke regels die voor de beoordeling van het hoger beroep belangrijk zijn, zijn te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
Had de rechtbank betrokkene moeten horen?
4.1.
Uit het dossier blijkt dat de rechtbank laatstelijk op 9 januari 2023 aan betrokkene heeft gevraagd of zij wil worden gehoord op een zitting en zo ja, dat zij dat binnen twee weken moet aangeven. Bij brief van 15 januari 2023 heeft betrokkene de rechtbank laten weten gehoord te willen worden op een zitting. Kennelijk heeft de rechtbank deze brief over het hoofd gezien. Hieruit volgt dat de rechtbank ten onrechte het onderzoek heeft gesloten zonder betrokkene te horen op een zitting. Hierdoor heeft de rechtbank niet gehandeld in overeenstemming met artikel 8:57, eerste lid, van de Awb. [2]
Heeft de rechtbank terecht geen proceskostenveroordeling uitgesproken?
4.2.
Op grond van artikel 8:75a van de Awb kan het bestuursorgaan in de proceskosten worden veroordeeld als het beroep is ingetrokken omdat het bestuursorgaan geheel of gedeeltelijk aan de indiener van het beroepschrift is tegemoetgekomen. De Raad is het met de rechtbank eens dat van een tegemoetkomen door de Svb in deze procedure geen sprake is geweest. Betrokkene heeft het beroep om andere, haar moverende, redenen ingetrokken. De rechtbank heeft alleen al om die reden terecht geen proceskostenveroordeling uitgesproken. Ook was daarom vergoeding van het in beroep betaalde griffierecht niet aan de orde.
Heeft de rechtbank terecht het verzoek om schadevergoeding afgewezen?
4.3.
Nu geen sprake was van een onrechtmatig besluit als bedoeld in artikel 8:88 van de Awb heeft de rechtbank terecht geen aanleiding gezien de Svb te veroordelen in de schade die betrokkene zou hebben geleden.
Verzoek om schadevergoeding in hoger beroep
4.4.
De erven hebben in hoger beroep verzocht om vergoeding van alle kosten die [naam dochter] heeft gemaakt voor betrokkene, en om vergoeding van schade die zou zijn geleden doordat de rechtbank niet tijdig zou hebben beslist. De Raad begrijpt dat betrokkene en [naam dochter] in een moeilijke financiële situatie hebben gezeten en dat in die periode hoge kosten zijn gemaakt. Deze kosten kunnen echter in dit geding niet tot vergoeding leiden, alleen al omdat er geen enkel verband is met het besluit dat bij de rechtbank voorlag. Ook het feit dat de rechtbank niet binnen zes weken na 9 januari 2023 uitspraak heeft gedaan kan in dit geding niet leiden tot een veroordeling tot vergoeding van schade.
Ook in hoger beroep geen recht op een vergoeding van proceskosten
5. In beginsel kan de constatering dat de rechtbank ten onrechte het onderzoek heeft gesloten zonder betrokkene te horen op een zitting. aanleiding zijn voor een veroordeling in de kosten die in verband met de behandeling van het hoger beroep zijn gemaakt. De kosten voor verleende rechtsbijstand komen volgens artikel 8:75 van de Awb en het Besluit proceskosten bestuursrecht [3] alleen voor vergoeding in aanmerking als die rechtsbijstand door een derde beroepsmatig is verleend. Van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand is volgens vaste rechtspraak sprake als het verlenen van rechtsbijstand voor de rechtsbijstandverlener een vast onderdeel van een duurzame, op het vergaren van inkomen gerichte, taakuitoefening vormt. Zoals ter zitting is besproken, is hiervan in het geval van [naam dochter] geen sprake. Bovendien kan niet worden verondersteld dat de rechtsbijstand op zakelijke basis is verleend. Tussen betrokkene en [naam dochter] bestond een familierechtelijke relatie, terwijl zij ook tot hetzelfde huishouden behoorden. Ook de Raad zal dus geen proceskostenveroordeling uitspreken. Wel bestaat aanleiding om te bepalen dat het in hoger beroep betaalde griffierecht door de griffier wordt terugbetaald.

Conclusie

6. De erven hebben terecht in hoger beroep naar voren gebracht dat de rechtbank artikel 8:57, eerste lid, van de Awb heeft geschonden door betrokkene niet op een zitting te horen. In zoverre slaagt het hoger beroep. Er is echter geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling of schadevergoeding. De uitspraak van de rechtbank zal worden bevestigd. Het in hoger beroep betaalde griffierecht wordt door de griffier aan de erven terugbetaald.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
  • bevestigt de aangevallen uitspraak;
  • wijst het verzoek om schadevergoeding af;
  • bepaalt dat de griffier aan de erven het in hoger beroep betaalde griffierecht van € 136,- terugbetaalt.
Deze uitspraak is gedaan door M.A.H. van Dalen-van Bekkum, in tegenwoordigheid van R.R. Olde Engberink als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 13 maart 2024.
(getekend) M.A.H. van Dalen- van Bekkum
(getekend) R.R. Olde Engberink

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wettelijke regels

Algemene wet bestuursrecht

Artikel 8:57, eerste lid

De bestuursrechter kan bepalen dat het onderzoek ter zitting achterwege blijft indien geen van de partijen, nadat zij zijn gewezen op hun recht ter zitting te worden gehoord, binnen een door hem gestelde redelijke termijn heeft verklaard dat zij gebruik wil maken van dit recht.

Artikel 8:75, eerste lid

De bestuursrechter is bij uitsluiting bevoegd een partij te veroordelen in de kosten die een andere partij in verband met de behandeling van het beroep bij de bestuursrechter, en van het bezwaar of van het administratief beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. De artikelen 7:15, tweede tot en met vierde lid, en 7:28, tweede, vierde en vijfde lid, zijn van toepassing. Een natuurlijke persoon kan slechts in de kosten worden veroordeeld in geval van kennelijk onredelijk gebruik van procesrecht. Bij algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld over de kosten waarop een veroordeling als bedoeld in de eerste volzin uitsluitend betrekking kan hebben en over de wijze waarop bij de uitspraak het bedrag van de kosten wordt vastgesteld.

Artikel 8:75a, eerste lid

In geval van intrekking van het beroep omdat het bestuursorgaan geheel of gedeeltelijk aan de indiener van het beroepschrift is tegemoetgekomen, kan het bestuursorgaan op verzoek van de indiener bij afzonderlijke uitspraak met toepassing van artikel 8:75 in de kosten worden veroordeeld. Het verzoek wordt gedaan tegelijk met de intrekking van het beroep. Indien aan dit vereiste niet is voldaan, wordt het verzoek niet-ontvankelijk verklaard.

Artikel 8:88

1. De bestuursrechter is bevoegd op verzoek van een belanghebbende een bestuursorgaan te veroordelen tot vergoeding van schade die de belanghebbende lijdt of zal lijden als gevolg van:
a. een onrechtmatig besluit;
b. een andere onrechtmatige handeling ter voorbereiding van een onrechtmatig besluit;
c. het niet tijdig nemen van een besluit;
d. een andere onrechtmatige handeling van een bestuursorgaan waarbij een persoon als bedoeld in artikel 8:2, eerste lid, onder a, zijn nagelaten betrekkingen of zijn rechtverkrijgenden belanghebbende zijn.
2. Het eerste lid is niet van toepassing indien het besluit van beroep bij de bestuursrechter is uitgezonderd.

Besluit proceskosten bestuursrecht

Artikel 1, aanhef en onder a

Een veroordeling in de kosten als bedoeld in artikel 8:75 onderscheidenlijk een vergoeding van de kosten als bedoeld in artikel 7:15, tweede lid, of 7:28, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht kan uitsluitend betrekking hebben op:
a. kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand,

Voetnoten

1.Aanvullende inkomensvoorziening ouderen.
2.Algemene wet bestuursrecht.
3.Artikel 1, aanhef en onder a.