ECLI:NL:RBMNE:2024:3742

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
26 juni 2024
Publicatiedatum
17 juni 2024
Zaaknummer
562769 / HA ZA 23-596
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Tussenuitspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Kansspelovereenkomst en de nietigheid daarvan in het licht van de Wet op de Kansspelen

In deze zaak vordert eiser, die € 32.831 heeft verloren bij het online gokken bij Bwin, dat de kansspelovereenkomst met Bwin nietig wordt verklaard. Eiser stelt dat Bwin geen vergunning had voor het aanbieden van kansspelen in Nederland, waardoor de overeenkomst volgens hem nietig is op grond van artikel 1 van de Wet op de Kansspelen (WOK). Bwin betwist dit en stelt dat het verbod niet leidt tot nietigheid van de overeenkomst. De rechtbank heeft geconstateerd dat er recent tegenstrijdige uitspraken zijn gedaan in vergelijkbare zaken, wat heeft geleid tot het voornemen van de rechtbanken Amsterdam en Noord-Holland om prejudiciële vragen aan de Hoge Raad te stellen. De rechtbank Midden-Nederland heeft besloten de zaak aan te houden totdat de Hoge Raad uitspraak heeft gedaan over deze vragen, aangezien de antwoorden van de Hoge Raad van belang zijn voor de beoordeling van de vorderingen van eiser. Partijen krijgen de gelegenheid om op dit voornemen te reageren. De zaak is aangehouden tot 10 juli 2024, wanneer partijen zich kunnen uitlaten over het voornemen om de zaak aan te houden.

Uitspraak

RECHTBANK Midden-Nederland

Civiel recht
Zittingsplaats Utrecht
Zaaknummer: C/16/562769 / HA ZA 23-596
Vonnis van 26 juni 2024
in de zaak van
[eiser],
te [woonplaats] ,
eisende partij,
hierna te noemen: [eiser] ,
advocaat: mr. B.Z. Loonstein,
tegen
de rechtspersoon naar buitenlands recht
ELECTRAWORKS EUROPE LIMITED,
te Gzira (Malta),
gedaagde partij,
hierna te noemen: Bwin,
advocaat: mr. J.A.I. Verheul.

1.Samenvatting

1.1.
[eiser] heeft € 32.831 verloren bij het online gokken bij Bwin. [eiser] eist dat Bwin dit bedrag aan hem terugbetaalt, omdat het verboden is kansspelen aan te bieden zonder vergunning en Bwin geen vergunning had voor het aanbieden van online kansspelen in Nederland. Volgens [eiser] is de onderliggende kansspelovereenkomst daarom nietig. Bwin vindt van niet, omdat het betreffende verbod volgens haar niet (meer) de strekking heeft om tot nietigheid van de overeenkomst te leiden.
1.2.
In de rechtspraak zijn recent tegenstrijdige uitspraken gedaan in vergelijkbare zaken. Dit is voor de rechtbanken Amsterdam en Noord-Holland onlangs reden geweest het voornemen te uiten om rechtsvragen te stellen aan de Hoge Raad. De rechtbank wil de antwoorden van de Hoge Raad op deze vragen afwachten en deze zaak aanhouden. Partijen mogen hierop reageren.

2.De procedure

2.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding d.d. 4 augustus 2023 met producties 1 t/m 4
- de conclusie van antwoord met producties 1 t/m 41
- de brief waarin een mondelinge behandeling is bepaald
- de aktes aanvullende producties 5 t/m 31 van [eiser]
- de akte aanvullende producties 42 en 43 van Bwin
- de mondelinge behandeling van 2 april 2024, waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt en waar door beide partijen spreekaantekeningen (eerste termijn, tweede termijn en zaakseigen aspecten) zijn overgelegd.
2.2.
Daarna is vonnis bepaald op vandaag.

3.De beoordeling

Achtergrond
3.1.
Bwin is een aanbieder van online kansspelen en is gevestigd op Malta. Op Malta beschikt zij een vergunning om online kansspelen aan te bieden. In Nederland beschikt zij niet over een vergunning.
3.2.
Op grond van artikel 1 Wet op de Kansspelen (WOK) is het verboden om zonder vergunning kansspelen aan te bieden in Nederland. Het was lange tijd niet mogelijk om voor online kansspelen een vergunning aan te vragen in Nederland. Pas sinds 1 april 2021, met het in werking treden van de Wet kansspelen op afstand (hierna: de Wet Koa), is het voor aanbieders van online kansspelen mogelijk om een vergunning te krijgen om in Nederland kansspelen aan te bieden op het internet.
3.3.
[eiser] heeft in de periode van 28 september 2016 tot en met 22 december 2020 deelgenomen aan verschillende kansspelen die via de website van Bwin werden aangeboden. Hij heeft daarbij in totaal een bedrag van € 32.381 (inzet minus opbrengsten) verloren.
Vorderingen van [eiser]
3.4.
[eiser] vordert samengevat:
I. Primair een verklaring voor recht dat de tussen partijen gesloten kansspelovereenkomst nietig is, dan wel deze alsnog te vernietigen met de veroordeling van Bwin tot betaling van een bedrag van € 32.831 uit onverschuldigde betaling.
II. Subsidiair een verklaring voor recht dat Bwin onrechtmatig tegenover hem heeft gehandeld, ofwel toerekenbaar is tekortgeschoten, ofwel zich schuldig heeft gemaakt aan oneerlijke handelspraktijken, met veroordeling van Bwin tot betaling van eveneens een bedrag van € 32.831 aan schadevergoeding.
III. Meer subsidiair de veroordeling van Bwin tot schadevergoeding, nader op te maken bij staat. Dan wel een verklaring voor recht dat de kansspelovereenkomst onder invloed van dwaling tot stand is gekomen en deze te vernietigen, en daarbij Bwin te veroordelen tot terugbetaling van een bedrag van € 32.831, dan wel het geleden nadeel op te heffen.
IV. Tot slot de veroordeling van Bwin in de (na)kosten van de procedure, buitengerechtelijke incassokosten en rente.
Bevoegdheid en toepasselijk recht
3.5.
Deze zaak heeft een internationaal karakter aangezien Bwin in het buitenland is gevestigd. De rechter stelt vast dat hij bevoegd is [1] om van de zaak kennis te nemen en dat Nederlands recht van toepassing is [2] .
Is het aanbieden en aangaan van een kansspelovereenkomst in strijd met artikel 1 WOK? Ja
3.6.
Op grond van artikel 1 lid 1 sub a WOK is het verboden om zonder vergunning kansspelen aan te bieden in Nederland. Overtreding van dit verbod leidt tot een bestuursrechtelijke boete en is strafrechtelijk als misdrijf gesanctioneerd.
3.7.
Volgens Bwin heeft dit verbod echter nog geen gevolgen voor de (geldigheid van de) kansspelovereenkomst als zodanig, omdat enerzijds het enkele aanbieden van een kansspel geen rechtshandeling is en anderzijds artikel 1 WOK het sluiten van een kansspelovereenkomst als zodanig niet heeft gesanctioneerd. In de visie van Bwin mist artikel 3:40 BW daarmee toepassing.
3.8.
De rechter verwerpt dit verweer en concludeert dat het sluiten van een kansspelovereenkomst wel onder het verbod van artikel 1 WOK valt.
3.9.
Op grond van artikel 3:40 lid 1 BW is een rechtshandeling (zoals het sluiten van een overeenkomst) nietig als deze in strijd is met de openbare orde of de goede zeden. Lid 2 bepaalt daarnaast dat een rechtshandeling ook nietig is als deze in strijd is met een dwingende rechtsbepaling, tenzij de wettelijke bepaling (slechts) één van de partijen beoogt te beschermen. In dat geval leidt dit tot vernietigbaarheid van de rechtshandeling. Tot slot bepaalt lid 3 dat de rechtshandeling alleen nietig of vernietigbaar is als de betreffende wetsbepaling de strekking heeft om daadwerkelijk de geldigheid van de daarmee strijdige rechtshandeling aan te tasten.
3.10.
Vast staat dat Bwin in Nederland geen vergunning had en (ook nu niet) heeft om online kansspelen aan te bieden en zij die gelegenheid desondanks wel bood. Daarnaast is niet in geschil dat [eiser] pas een speelaccount kon aanmaken bij Bwin op het moment dat hij de voorwaarden van Bwin accepteerde. Daarmee kwam een overeenkomst tot stand waarmee [eiser] vervolgens pas daadwerkelijk kon deelnemen aan de door Bwin aangeboden kansspelen. Dit terwijl Bwin daarvoor in Nederland geen vergunning had en wat op grond van artikel 1 WOK verboden is. Het sluiten van een kansspelovereenkomst op grond van een verboden aanbod valt dan ook binnen het bereik van en is strijdig met het verbod van artikel 1 WOK.
Vervolg
3.11.
Of deze strijdigheid met artikel 1 WOK vervolgens leidt tot nietigheid van de kansspelovereenkomst(en) hangt af van het antwoord op de vraag of deze bepaling de strekking had en (nog) heeft om de geldigheid van de daarmee strijdige rechtshandelingen aan te tasten. Bwin betwist dat.
3.12.
In de rechtspraak zijn recent tegenstrijdige uitspraken gedaan in vergelijkbare zaken [3] . Bij vonnissen van 12 juni 2024 hebben de rechtbanken Amsterdam [4] en Noord-Holland [5] gezamenlijk ambtshalve het voornemen geuit om prejudiciële vragen te stellen aan de Hoge Raad waarin onder meer op dit punt duidelijkheid wordt gevraagd.
3.13.
Omdat het antwoord op deze vragen rechtstreeks van belang is voor de beoordeling van de in deze zaak ingediende vorderingen, ziet de rechtbank aanleiding om – analoog aan artikel 392 lid 6 Rv (er zijn nog geen prejudiciële vragen gesteld, maar het ligt alleszins in de lijn van de verwachting dat rechtbank Amsterdam en rechtbank Noord-Holland dat zullen doen) –de zaak aan te houden tot de Hoge Raad uitspraak heeft gedaan. Partijen worden in de gelegenheid gesteld zich hierover uit te laten.
3.14.
Iedere verdere beslissing zal worden aangehouden.

4.De beslissing

4.1.
verwijst de zaak naar de rol van woensdag
10 juli 2024om partijen in de gelegenheid te stellen zich uit te laten over het voornemen om de zaak aan te houden totdat de Hoge Raad uitspraak heeft gedaan;
4.2.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. N.A.J. Purcell en in het openbaar uitgesproken op 26 juni 2024.
CR 4529

Voetnoten

1.Die bevoegdheid volgt uit de artikelen 18 lid 1 en 26 lid 1 van de Verordening (EG) nr. 1215/2012 (Brussel I-bis Verordening)
2.Voor verbintenissen uit overeenkomsten volgend uit artikel 3 lid 1 en artikel 6 lid 1 van de Verordening (EG) nr. 593/2008 (Rome I-Verordening) en voor verbintenissen uit onrechtmatige daad volgend uit artikel 14 lid 1 van de Verordening (EG) nr. 864/2007 (Rome II-Verordening)
3.Rb. Overijssel 17-04-2024, ECLI:NL:RBOVE:2024:2078, Rb. Overijssel 17-04-2024, ECLI:NL:RBOVE:2024:2079, Rb. Noord-Nederland 22-05-2024, ECLI:NL:RBNNE:2024:1971 en Rb. Zeeland-West-Brabant 29-05-2024, ECLI:NL:RBZWB:2024:3524
4.Rb. Amsterdam 12-06-2024, ECLI:NL:RBAMS:2024:3469
5.Rb. Noord-Holland 12-06-2024, ECLI:NL:RBNHO:2024:5808