In deze uitspraak van de Rechtbank Midden-Nederland op 17 juni 2024, wordt het beroep van eiseres tegen de vastgestelde WOZ-waarde van haar onroerende zaak behandeld. De heffingsambtenaar had de waarde vastgesteld op € 647.000,- voor het belastingjaar 2021, met als waardepeildatum 1 januari 2020. Eiseres, die huurder is van een winkelruimte, betwistte deze waarde en stelde dat deze te hoog was, met een eigen voorstel van € 499.000,-. De rechtbank oordeelt dat de heffingsambtenaar de waarde voldoende heeft onderbouwd met een taxatiematrix en dat de vergelijkingsobjecten adequaat zijn gekozen. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, maar wijst wel een vergoeding voor immateriële schade toe wegens overschrijding van de redelijke termijn. De rechtbank concludeert dat de heffingsambtenaar € 50,- aan schadevergoeding moet betalen en het griffierecht van € 365,- aan eiseres moet vergoeden. De proceskosten worden vastgesteld op € 218,75, die ook voor rekening van de heffingsambtenaar komen. De uitspraak is gedaan door mr. J.R. van Es-de Vries, rechter, en is openbaar uitgesproken.