ECLI:NL:RBMNE:2024:3735

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
17 juni 2024
Publicatiedatum
17 juni 2024
Zaaknummer
22/3264
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen WOZ-waarde van onroerende zaak; toewijzing immateriële schadevergoeding en griffierecht

In deze uitspraak van de Rechtbank Midden-Nederland op 17 juni 2024, wordt het beroep van eiseres tegen de vastgestelde WOZ-waarde van haar onroerende zaak behandeld. De heffingsambtenaar had de waarde vastgesteld op € 647.000,- voor het belastingjaar 2021, met als waardepeildatum 1 januari 2020. Eiseres, die huurder is van een winkelruimte, betwistte deze waarde en stelde dat deze te hoog was, met een eigen voorstel van € 499.000,-. De rechtbank oordeelt dat de heffingsambtenaar de waarde voldoende heeft onderbouwd met een taxatiematrix en dat de vergelijkingsobjecten adequaat zijn gekozen. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, maar wijst wel een vergoeding voor immateriële schade toe wegens overschrijding van de redelijke termijn. De rechtbank concludeert dat de heffingsambtenaar € 50,- aan schadevergoeding moet betalen en het griffierecht van € 365,- aan eiseres moet vergoeden. De proceskosten worden vastgesteld op € 218,75, die ook voor rekening van de heffingsambtenaar komen. De uitspraak is gedaan door mr. J.R. van Es-de Vries, rechter, en is openbaar uitgesproken.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 22/3264

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 17 juni 2024 in de zaak tussen

[eiseres] , uit [vestigingsplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. D.A.N. Bartels MRE),
en
de heffingsambtenaar van de Belastingsamenwerking gemeenten & hoogheemraadschap [gemeente]
(gemachtigde: mr. D.J. Koopmans).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de hoogte van de WOZ-waarde van de onroerende zaak aan het [adres] in [vestigingsplaats] .
2. In de beschikking van 28 februari 2021 (het primaire besluit) heeft de heffingsambtenaar op grond van de Wet waardering onroerende zaken (Wet WOZ) de waarde van de onroerende zaak aan het [adres] te [vestigingsplaats] (het object) voor het belastingjaar 2021 vastgesteld op € 647.000,- naar waardepeildatum 1 januari 2020. De heffingsambtenaar heeft bij deze beschikking aan eiseres als eigenaar van het object ook een aanslag onroerendezaakbelasting opgelegd en daarbij de WOZ-waarde van het object als heffingsmaatstaf gehanteerd.
3. Eiseres heeft tegen het primaire besluit bezwaar gemaakt. In de uitspraak op bezwaar van 24 maart 2022 heeft de heffingsambtenaar het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard en de WOZ-waarde van het object gehandhaafd.
4. Eiseres heeft beroep ingesteld tegen de uitspraak op bezwaar. De heffingsambtenaar heeft een verweerschrift met een taxatiematrix ingediend.
5. Het beroep is behandeld op de online zitting van 6 mei 2024. Verschenen zijn: de gemachtigde van eiseres, de gemachtigde van de heffingsambtenaar en [taxateur] , taxateur van de heffingsambtenaar.

Feiten

6. Eiseres is huurder van een winkelruimte in het WKC [locatie] met als bouwjaar 2018. De winkelruimte heeft een oppervlakte van 181 m2. De huurovereenkomst van eiseres is ingegaan op 1 maart 2019.

Het geschil

7. In geschil is de hoogte van de WOZ-waarde van het object. Volgens eiseres zijn de waarde te hoog vastgesteld. Eiseres is van mening dat de waarde moet worden vastgesteld op € 499.000,-. De heffingsambtenaar heeft de waarde van het object onderbouwd met een taxatiematrix en handhaaft in beroep de vastgestelde WOZ-waarde van € 647.000,-.

Overwegingen

Machtiging

8. De heffingsambtenaar heeft de machtiging van de gemachtigde van eiseres aan de orde gesteld. Volgens de heffingsambtenaar heeft de gemachtigde van eiseres bij het bezwaarschrift niet het juiste KvK-uittreksel van de onderneming, die is gevestigd in het object, overgelegd. Tijdens de zitting is dit punt besproken. De gemachtigde van eiseres heeft toegelicht dat de VOF [eiseres] , opgericht op 12 februari 2019, op 1 september 2021 is omgezet naar een eenmanszaak. Hiermee is vast komen te staan dat de gemachtigde van eiseres ook gemachtigde is van de VOF [eiseres] . De rechtbank vindt deze uitleg voldoende om aan te nemen dat de gemachtigde gemachtigd is om eiseres in rechte te vertegenwoordigen.
Procedeergedrag
9. Het door de gemachtigde van eiseres opgestelde beroepschrift, de ‘pinpointbrief’ en de andere brieven staan vol met algemene, weinig inhoudelijke, dikwijls onsamenhangende en inconsistente, fragmentarische en niet of nauwelijks onderbouwde op het object betrekking hebbende stellingen. In elke zaak van deze gemachtigde worden min of meer dezelfde brieven gestuurd. De rechtbank heeft de gemachtigde van eiseres er al eerder op gewezen dat zij daar niets mee kan. [1]
10. De rechtbank zal de stellingen uit deze brieven daarom niet bespreken. De gemachtigde van eiseres heeft op de zitting wel standpunten ingenomen die specifieker op het object betrekking hebben en de rechtbank zal die wel beoordelen. Daarbij bewaakt de rechtbank de goede procesorde, waarbij de beoordeling van standpunten achterwege blijft als de rechtbank of de heffingsambtenaar zich daarop, door het late moment waarop deze zijn ingenomen, onvoldoende heeft kunnen voorbereiden.
Beoordelingskader
11. In geschil is de hoogte van de WOZ-waarde van het object. Op de heffingsambtenaar rust de bewijslast om aannemelijk te maken dat de waarde van het object op de waardepeildatum (1 januari 2020) niet hoger is vastgesteld dan de waarde in het economisch verkeer. De WOZ-waarde van het object is de waarde in het economisch verkeer. De heffingsambtenaar heeft om de waarde van het object te onderbouwen de huurwaardekapitalisatiemethode toegepast. Hierbij wordt de brutohuurwaarde vermenigvuldigd met de kapitalisatiefactor. De huurwaarde en de kapitalisatiefactor worden zoveel mogelijk afgeleid uit transacties van vergelijkbare objecten. Tussen partijen is niet in geschil dat de waarde van het object dient te worden bepaald met behulp van de huurwaardekapitalisatiemethode.
11. De heffingsambtenaar heeft de huurwaarde en kapitalisatiefactor op inzichtelijke wijze gebaseerd op gerealiseerde huur- en kooptransacties van voldoende vergelijkbare objecten. De kapitalisatiefactor van 12,3 van het object ligt binnen de bandbreedte van de kapitalisatiefactoren van de referentieobjecten (11,1-16,3). Dit geldt eveneens voor de huurwaarde. De huurwaarde van het object per m2 per jaar (€ 329,-) ligt namelijk binnen de bandbreedte van de huurwaarde per m2 per jaar van de referentieobjecten
(€ 293,- tot € 455,-). Hiermee heeft de heffingsambtenaar aannemelijk gemaakt dat de waarde van het object niet te hoog is vastgesteld.
11. Wat eiseres heeft aangevoerd, maakt dit oordeel niet anders. De rechtbank legt dit hierna verder uit.
Vergelijkbare referentieobjecten
14. Eiseres stelt dat de heffingsambtenaar referentieobjecten heeft geselecteerd die onvoldoende vergelijkbaar zijn met het object. Het object van eiseres is namelijk een horecabedrijf, wat wordt vergeleken met referentieobjecten waar winkels in zijn gevestigd. Daarnaast zijn de referentieobjecten gelegen aan de andere kant van het Amsterdam-Rijnkanaal. Hier is volgens eiseres onvoldoende rekening mee gehouden in de taxatiematrix. De rechtbank volgt de toelichting van de heffingsambtenaar dat het bij de waardebepaling gaat om de mogelijkheden van de ruimte die wordt gewaardeerd. Het object van eiseres is ook als winkelruimte te gebruiken. Daarmee is de vergelijking met andere winkelruimtes geschikt om de waarde aannemelijk te maken. Over de locatie is de rechtbank van oordeel dat hiermee bij de kwalificatie van de objecten en de prijs per m2 voldoende rekening is gehouden. De beroepsgrond slaagt niet.
Huurwaarde
15. Eiseres stelt ook dat de huurwaarde per m2 van € 291,- hoger is dan de referentieobjecten en bepleit een lagere huurwaarde voor het object. De rechtbank volgt eiseres hierin niet. Uit de taxatiematrix van de huurtransacties volgt namelijk dat de huurwaarde per m2 van het object binnen de bandbreedte van de huurwaarde per m2 van de referentieobjecten valt. Eiseres heeft daarnaast op geen enkele wijze onderbouwd waarom de huurwaarde lager zou moeten zijn. De rechtbank is van oordeel dat de heffingsambtenaar aannemelijk heeft gemaakt dat de huurwaarde per m2 van het object niet te hoog is. De beroepsgrond slaagt niet.
Conclusie
15. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de heffingsambtenaar aannemelijk heeft gemaakt dat de WOZ-waarde van het object voor het belastingjaar 2021 niet te hoog is vastgesteld.
Verzoek om immateriële schadevergoeding
17. De gemachtigde van eiseres heeft verzocht om een vergoeding van immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn. Een vergoeding van immateriële schade wordt op verzoek toegekend als een procedure over een belastingaanslag onredelijk lang heeft geduurd. Daarbij geldt als uitgangspunt dat een periode van twee jaar voor de bezwaar- en beroepsfase gezamenlijk als redelijk wordt beschouwd. Daarbij wordt als uitgangspunt gehanteerd dat de bezwaarfase 6 maanden mag duren en de beroepsfase 18 maanden mag duren. De termijn hiervoor vangt aan op het moment waarop de heffingsambtenaar het bezwaarschrift ontvangt.
18. In dit geval gaat de rechtbank echter uit van een verlengde termijn van drie jaar voor de bezwaar- en de beroepsfase samen. Daaraan ligt ten grondslag dat de gemachtigde van eiseres een zeer groot aantal bezwaar- en (hoger)beroepsprocedures heeft lopen bij deze rechtbank, dat hij geen personeel heeft en dat zijn handelswijze noodzakelijkerwijs leidt tot het oplopen van de duur van de behandeling van de door hem ingestelde beroepen en daarmee tot het overschrijden van de redelijke termijn. Die handelswijze kan aan de gemachtigde van eiseres worden toegerekend.
19. Het bezwaarschrift is door de heffingsambtenaar ontvangen op 2 april 2021. Sinds de ontvangst van het bezwaarschrift zijn (afgerond naar boven) 3 jaar en 3 maanden verstreken. Dit leidt tot de conclusie dat in deze zaak de redelijke termijn is overschreden met 3 maanden en dat een schadevergoeding moet worden toegekend. De rechtbank hanteert in zaken over de Wet WOZ voor de schadevergoeding vanwege overschrijding van de redelijke termijn als uitgangspunt een forfaitair tarief van € 50,- per half jaar waarmee die termijn is overschreden, waarbij het totaal van de overschrijding naar boven wordt afgerond. [2]
20. De verlenging van de termijn wordt opgeteld bij de periode die de rechtbank mag doen over de procedure. De bezwaarfase heeft (afgerond naar boven) 13 maanden geduurd en daarmee 4 maanden te lang. Dit leidt tot de conclusie dat de termijnoverschrijding geheel te wijten is aan de heffingsambtenaar. De rechtbank zal de heffingsambtenaar daarom veroordelen tot vergoeding van de schade. Dat leidt ertoe dat de heffingsambtenaar € 50,00 aan schadevergoeding aan eiseres moet betalen.
Griffierecht
21. Op 31 mei 2024 heeft de Hoge Raad in het arrest ECLI:NL:HR:2024:567 een nieuwe lijn geïntroduceerd met betrekking tot het griffierecht. Deze nieuwe lijn houdt in dat het griffierecht niet wordt vergoed als het beroep ongegrond is en alleen immateriële schadevergoeding voor het overschrijden van de redelijke termijn wordt toegekend. In rechtsoverweging 7.1.1 en 7.1.2 van het arrest is een overgangsbepaling opgenomen, waaruit volgt dat deze nieuwe lijn niet geldt voor zaken waarin de belanghebbende voorafgaand aan de datum van dit arrest van de Hoge Raad een verzoek heeft ingediend voor vergoeding van de immateriële schadevergoeding én dat de redelijke termijn voor de desbetreffende fase van de procedure op de datum van dit arrest van de Hoge Raad is overschreden. Voor die zaken geldt dat de toenmalige rechtspraak van de Hoge Raad van toepassing is en wel griffierecht moet worden toegekend.
21. In de onderhavige zaak heeft eiseres het verzoek tot vergoeding van de immateriële schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn ingediend voorafgaand aan het arrest van de Hoge Raad, namelijk bij het beroepschrift op 1 juni 2022, én is de redelijke termijn overschreden op de datum van het arrest van de Hoge Raad (31 mei 2024). Dat betekent dat de toenmalige rechtspraak van de Hoge Raad in deze zaak van toepassing is. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard en een immateriële schadevergoeding toegekend wegens overschrijding van de redelijke termijn. Dit heeft tot gevolg dat het griffierecht op de voet van artikel 8:74 lid 2 Algemene wet bestuursrecht (Awb) aan eiseres wordt vergoed.
21. Dit betekent dat de heffingsambtenaar € 365,- aan eiseres moet vergoeden.
De proceskosten van eiseres
24. Omdat de rechtbank de verzochte schadevergoeding wegens het overschrijden van de redelijke termijn toekent, is er gelet op het bovengenoemde arrest van de Hoge Raad [3] ook aanleiding om een proceskostenveroordeling uit te spreken. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bbp) voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 218,75 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift met een waarde per punt van € 875,- en een toegepaste wegingsfactor van 0,25 (zeer licht)). De rechtbank gaat uit van een wegingsfactor zeer licht omdat de proceskostenvergoeding uitsluitend voortvloeit uit de overschrijding van de redelijke termijn. [4]
Proceskosten van de heffingsambtenaar
25. De heffingsambtenaar heeft de rechtbank verzocht om eiseres in de proceskosten van de heffingsambtenaar te veroordelen. Daarbij wijst de heffingsambtenaar onder meer op de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 3 maart 2023 [5] , waarin die rechtbank aanleiding zag om deze gemachtigde van eiseres in een procedure van een andere cliënt vanwege zijn procesgedrag in de proceskosten te veroordelen.
26. Eiseres is een rechtspersoon en dat betekent dat zij in de proceskosten kan worden veroordeeld, ook als geen sprake is van kennelijk onredelijk gebruik van procesrecht. De daartoe in artikel 8:75 van de Awb opgenomen beperking geldt immers alleen voor natuurlijke personen. Rechtspersonen kunnen op grond van de wet dus gemakkelijker in de proceskosten worden veroordeeld dan natuurlijke personen, die zo beter beschermd worden tegen een procesrisico. Dat betekent echter nog niet dat de enkele omstandigheid dat het beroep ongegrond wordt verklaard moet leiden tot een proceskostenveroordeling ten laste van een rechtspersoon die bij de bestuursrechter procedeert. Dat verhoudt zich niet tot de ongelijke procespositie die een rechtspersoon ten opzichte van een bestuursorgaan net zo goed heeft.
27. De heffingsambtenaar wijst wel op het procesgedrag van de gemachtigde van eiseres, maar dat gedrag wordt naar het oordeel van de rechtbank genormeerd door de goede procesorde en, in uitzonderlijke gevallen, door de bevoegdheid die de bestuursrechter op grond van artikel 8:25 van de Awb heeft om een gemachtigde te weigeren. De rechtbank heeft de standpunten van eiseres met inachtneming van de goede procesorde beoordeeld. Hoewel de gemachtigde van eiseres in de fase van het vooronderzoek op bedroevende wijze procedeert is naar het oordeel van de rechtbank van onredelijk gebruik van procesrecht in dit geval geen sprake. Ook anderszins is er geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling ten laste van eiseres.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- veroordeelt de heffingsambtenaar tot vergoeding van de aan de bezwaarfase toerekenbare kosten voor immateriële schade, vastgesteld op € 50,-;
- veroordeelt de heffingsambtenaar tot vergoeding van het griffierecht van € 365,-;
- veroordeelt de heffingsambtenaar in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van
€ 218,75.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.R. van Es-de Vries, rechter, in aanwezigheid van mr. L. Vlaar, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 17 juni 2024.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden (belastingkamer), Locatie Arnhem, Postbus 9030, 6800 EM Arnhem.
Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.In haar uitspraak van 24 januari 2024, ECLI:NL:RBMNE:2024:221 is de rechtbank ingegaan op het procedeergedrag van de gemachtigde van eiseres.
2.Zie de uitspraak van Rechtbank Midden–Nederland van 4 september 2023, ECLI:NL:RBMNE:2023:4481.
3.Hoge Raad 10 november 2023, ECLI:NL:HR:2023:1526.
4.Zie het arrest van de Hoge Raad 10 november 2023, ECLI:NL:HR:2023:1526.
5.Rechtbank Rotterdam 3 maart 2023, ECLI:NL:RBROT:2023:2011.