ECLI:NL:RBMNE:2024:3002

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
13 mei 2024
Publicatiedatum
14 mei 2024
Zaaknummer
UTR 23/2825
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om inzage en rectificatie van politiegegevens op grond van de Wet politiegegevens

In deze zaak heeft eiser, een inwoner van [woonplaats], een verzoek ingediend bij de korpschef van politie om inzage in stukken met betrekking tot de aandachtsvestiging van 25 november 2014, alsook om rectificatie of vernietiging van deze aandachtsvestiging op grond van de Wet politiegegevens (Wpg). Eiser heeft ook verzocht om inzage in e-mails van de afdeling Veiligheid, Integriteit en Klachten (VIK) van de politie eenheid Rotterdam. De korpschef heeft het verzoek op 4 mei 2023 afgewezen, wat heeft geleid tot beroep door eiser.

De rechtbank heeft het beroep op 19 maart 2024 behandeld. De korpschef heeft in een nieuw besluit van 30 augustus 2023 het eerdere besluit herroepen, maar handhaafde de afwijzing van het verzoek om inzage in de aandachtsvestiging, omdat eiser deze stukken al in zijn bezit had. De rechtbank oordeelt dat de korpschef op goede gronden het verzoek heeft afgewezen, omdat er geen aanwijzingen zijn dat er meer stukken bestaan dan de aandachtsvestiging zelf. Eiser heeft niet kunnen aantonen dat de politiegegevens over hem onjuist zijn.

De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit 1 gegrond verklaard, maar de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand gelaten, omdat het gebrek was hersteld in het bestreden besluit 2. De rechtbank heeft bepaald dat de korpschef het betaalde griffierecht van € 184,- aan eiser moet vergoeden. De uitspraak is gedaan door mr. J.J. Catsburg, rechter, en is openbaar uitgesproken op 13 mei 2024.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 23/2825

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 13 mei 2024 in de zaak tussen

[eiser], uit [woonplaats], eiser

en
de korpschef van politie, namens deze, de politiechef van eenheid Midden-Nederland, de korpschef
(gemachtigden: mr. T. Gillhaus en mr. P.G.M. van der Voorn).

Inleiding

1. Eiser heeft verzocht om op grond van artikel 25 van de Wet politiegegevens (Wpg) alle stukken met betrekking tot de (totstandkoming van de) aandachtsvestiging van 25 november 2014 over te leggen en deze aandachtsvestiging op grond van artikel 28 van de Wpg te rectificeren of te vernietigen. Daarnaast heeft eiser verzocht om de e-mails van 4 en 5 april 2023 van de afdeling Veiligheid, Integriteit en Klachten (VIK) van de politie eenheid Rotterdam op grond van artikel 28 van de Wpg te rectificeren. Ook heeft eiser verzocht om inzage in stukken op grond van de Algemene verordening gegevensbescherming (AVG).
2. In het besluit van 4 mei 2023 (bestreden besluit 1) heeft de korpschef beslist op het verzoek van eiser. De korpschef heeft de verzoeken van eiser afgewezen.
2.1.
Eiser heeft beroep ingesteld tegen het besluit van 4 mei 2023 en de korpschef heeft daarop gereageerd met een verweerschrift. Tevens heeft de korpschef een nieuw besluit van 30 augustus 2023 overgelegd.
2.2.
De korpschef heeft in het besluit van 30 augustus 2023 (bestreden besluit 2) het besluit van 4 mei 2023 herroepen voor zover het zag op de afwijzing van het verzoek om inzage op grond van artikel 25 van de Wpg, omdat het een buitensporig verzoek zou zijn. De korpschef wijst eisers verzoek om inzage in de vervallen aandachtsvestiging van 25 november 2014 in bestreden besluit 2 af, omdat eiser de stukken die daarover gaan al in zijn bezit heeft. De korpschef werpt dus niet langer tegen dat er ten aanzien van artikel 25 van de Wpg sprake is van een buitensporig verzoek.
2.3.
De rechtbank heeft het beroep op 19 maart 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser en de gemachtigden van de korpschef.

Beoordeling door de rechtbank

3. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het bestreden besluit 1 voor zover dat gaat over de Wpg. Op grond van artikel 6:19 van de Algemene wet bestuursrecht heeft eisers beroep mede betrekking op bestreden besluit 2. De rechtbank stelt vast dat de korpschef in bestreden besluit 2 de afwijzing van de op grond van artikel 25 van de Wpg ingediende verzoeken handhaaft en de motivering daarvan wijzigt. In het bestreden besluit 1 zit daarom een motiveringsgebrek. Het beroep is daarom gegrond en bestreden besluit 1 wordt voor het onderdeel dat gaat over artikel 25 van de Wpg vernietigd. De rechtbank beziet hierna of aanleiding bestaat om de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit met toepassing van artikel 8:72, derde lid, van de Awb in stand te laten.
4. De rechtbank beoordeelt niet de gronden van eiser die gaan over de afwijzing van zijn verzoeken op grond van de AVG, omdat daartegen geen rechtstreeks beroep open staat. Eiser moet eerst de bezwaarprocedure doorlopen.
Heeft de korpschef de verzoeken van eiser om inzage, op grond van artikel 25 van de Wpg, in de aandachtsvestiging van 25 november 2014 mogen weigeren?
5. De korpschef heeft eisers verzoek om inzage in alle stukken met betrekking tot de vervallen aandachtsvestiging van 24 november 2024 afgewezen, omdat de vervallen aandachtsvestiging zijn oorsprong heeft in een politieregistratie met kenmerk PL0900-2014335492-1 waarvan een gelakte kopie al in het bezit is van eiser en er verder geen documenten zijn aangetroffen. Eiser heeft een gelakte kopie van het proces-verbaal verkregen via een civiele procedure. [1]
6. Eiser heeft aangevoerd dat hij het niet eens is met de afwijzing van zijn verzoek om inzage en stelt dat de korpschef in het bezit moet zijn van meer stukken over de (totstandkoming van de) aandachtsvestiging. Eiser heeft in beroep hierover aanvullend gesteld dat hij dit wil dit controleren door in het bezit gesteld te worden van alle schriftelijke stukken over de aandachtsvestiging in het jaar 2014 of ervoor.
7. De rechtbank is van oordeel dat de korpschef op goede gronden het verzoek van eiser heeft afgewezen. De korpschef heeft toegelicht dat de aandachtsvestiging tot stand is gekomen naar aanleiding van diverse contactmomenten tussen eiser en medewerkers van de politie [plaats] die niet leidden tot voltooide aangiften. Omdat eisers opstelling als niet coöperatief werd ervaren, is er toen voor gekozen vast te leggen dat eiser via zijn advocaat zijn aangifte op papier moest laten zetten en doorsturen naar het Openbaar Ministerie. Er zijn volgens de korpschef niet meer stukken dan de aandachtsvestiging zelf. Eiser stelt hier tegenover dat er volgens hem meer moet zijn. De rechtbank ziet daarin geen aanwijzing dat de korpschef over meer stukken beschikt over de aandachtsvestiging dan de korpschef stelt. De korpschef heeft het verzoek daarom kunnen afwijzen. Hierbij merkt de rechtbank nog op dat artikel 25 van de Wpg een inzagerecht geeft en geen grond biedt voor het (laten) overleggen van stukken.
Heeft de korpschef het verzoek van eiser om rectificatie, op grond van artikel 28 van de Wpg, van de aandachtsvestiging van 25 november 2014 mogen weigeren?
8. De korpschef heeft besloten om het correctierecht van artikel 28 van de Wpg niet toe te passen op de vervallen aandachtsvestiging, omdat het enkele feit dat eiser het niet eens is met de inhoud daarvan geen reden is voor wijziging.
9. Eiser heeft aangevoerd dat hij het niet eens is met de (totstandkoming van de ) aandachtsvestiging van 25 november 2014. In beroep heeft hij ook aangevoerd dat hij het niet eens is met de inhoud van de nieuwere aandachtsvestiging van 24 januari 2023 in de vorm van een vast contactpersoon bij de politie. Eiser verzoekt de rechtbank om die laatst genoemde aandachtsvestiging op te (laten) heffen en te omschrijven als onrechtmatig. Ook verzoekt eiser om de korpschef een dwangsom op te leggen als hij die laatst genoemde aandachtsvestiging niet opheft.
10. De rechtbank overweegt dat artikel 28 van de Wpg, kort samengevat, de mogelijkheid biedt om te verzoeken dat politiegegevens die over de betrokkene gaan, worden verbeterd of verwijderd. Een verzoek komt in aanmerking voor inwilliging indien de politiegegevens die zijn verwerkt feitelijk onjuist, voor het doel van de verwerking onvolledig of niet ter zake dienend zijn, dan wel in strijd met een wettelijk voorschrift worden verwerkt. In artikel 1 van de Wpg is opgenomen wat in deze wet wordt verstaan onder politiegegevens en persoonsgegevens. Een politiegegeven is - voor zover hier van belang - elk persoonsgegeven dat in het kader van de uitoefening van de politietaak, bedoeld in artikel 3 van de Politiewet 2012, wordt verwerkt. Een persoonsgegeven is alle informatie over een geïdentificeerde of identificeerbare natuurlijke persoon.
Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) is het correctierecht in artikel 28, eerste lid, van de Wpg, niet bedoeld om indrukken, meningen en conclusies, waarmee de betrokkene zich niet kan verenigen, te corrigeren of te verwijderen. [2] Voor zover het verzoek tot wijziging betrekking heeft op feiten, is het aan eiser om aannemelijk te maken dat deze feiten onjuist zijn.
11. De rechtbank is - anders dan de korpschef meent - van oordeel dat in de aandachtsvestiging van 25 november 2014 persoonsgegevens van eiser zijn verwerkt in het kader van de politietaak als bedoeld in artikel 3 van de Politiewet 2012. De aandachtsvestiging gaat immers over eiser die daarin met naam wordt genoemd en (kennelijk nog steeds) identificeerbaar is voor een politieambtenaar die het systeem raadpleegt. Verder is de aandachtsvestiging noodzakelijk voor de invulling van de dagelijkse politietaak. [3] In zoverre gaat het in een aandachtsvestiging om politiegegevens en vallen die onder het rectificatie- en vernietigingsrecht van artikel 28 van de Wpg. [4]
11.1.
De rechtbank is echter ook van oordeel dat het aan eiser is om aannemelijk te maken dat de politiegegevens over hem onjuist zijn en dat hij daarin niet in geslaagd. De korpschef heeft toegelicht dat deze aandachtsvestiging noodzakelijk was om alle aangiftes van eiser te stroomlijnen. De aandachtsvestiging is hiermee een weergave van door de korpschef geformuleerd beleid. Eiser heeft niet ontkracht dat hij in die periode veelvuldig contact had met de politie en het Openbaar Ministerie over aangiftes van hemzelf. Met wat eiser in zijn beroepsgronden en op de zitting over de vervallen aandachtsvestiging heeft aangevoerd, heeft hij niet aannemelijk gemaakt dat de inhoud van de vervallen aandachtsvestiging van 25 november 2014 feitelijk onjuist is. Uit de gedingstukken leidt de rechtbank immers af dat eiser de betreffende aandachtsvestiging heeft gekregen en dat de inhoud ervan overeenkomt met de feitelijke gang van zaken. Het is voor de rechtbank duidelijk dat eiser van mening is dat hij die aandachtsvestiging ten onrechte heeft gekregen. Een procedure over correctie van politiegegevens is er echter niet voor om te beoordelen of eiser de aandachtsvestiging destijds terecht heeft gekregen.
12. Over de aandachtsvestiging van 24 januari 2023 kan de rechtbank in deze procedure geen oordeel geven. Die aandachtsvestiging immers maakt geen onderdeel uit van de bestreden besluiten 1 en 2. De rechtbank kan dus ook niet beslissen over de verzochte opheffing van die aandachtsvestiging en het opleggen van een dwangsom.
Heeft de korpschef eisers verzoeken om rectificatie, op grond van artikel 28 van de Wpg, van de e-mails van 4 en 5 april 2023 afwijzen?
13. De korpschef heeft het correctieverzoek voor de e-mails van 4 en 5 april 2023 op grond van artikel 28 van de Wpg afgewezen.
14. Eiser heeft in beroep aangevoerd dat de korpschef beide e-mails moet wijzigen.
15. Zoals hiervoor onder 10 is overwogen heeft het recht op rectificatie en vernietiging van artikel 28 van de Wpg betrekking op politiegegevens. De e-mails verwijzen naar de bestaande afspraken (de aandachtsvestiging) en wijzen eiser erop waar hij aangifte kan doen. In de e-mails worden geen politiegegevens van eiser verwerkt. Dat ligt ook niet in de rede omdat de e-mails afkomstig zijn van de afdeling VIK. De rechtbank is daarom van oordeel dat de korpschef het verzoek van eiser om op grond van artikel 28 van de Wpg de e-mails van 4 en 5 april 2023 te rectificeren, heeft mogen afwijzen.

Conclusie en gevolgen

16. Gelet op rechtsoverweging 3 is het beroep gericht tegen het bestreden besluit 1 gegrond. De rechtbank ziet gelet op de daaropvolgende rechtsoverwegingen echter aanleiding de rechtsgevolgen van het deels vernietigde bestreden besluit 1 in stand te laten. In het bestreden besluit 2 is alsnog op het resterende deel van het verzoek beslist, zodat het gebrek is hersteld. Gelet op het voorgaande is het beroep van eiser, dat zich van rechtswege richt tegen het bestreden besluit 2, ongegrond.
17. Omdat de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit 1 gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat de korpschef aan eiser het betaalde griffierecht van € 184,- vergoedt. Niet is gebleken van voor vergoeding in aanmerking komende kosten.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gericht tegen bestreden besluit 1 gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit 1, voor zover daar is beslist dat eiser geen recht heeft op inzage op grond van artikel 25 van de Wpg, omdat het een buitensporig verzoek is;
- verklaart het beroep tegen bestreden besluit 2 ongegrond;
- draagt de korpschef op het betaalde griffierecht van €184,- te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.J. Catsburg, rechter, in aanwezigheid van mr. L.M. Janssens-Kleijn, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 13 mei 2024.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Uitspraak van rechtbank Den Haag van 15 september 2021, ECLI:NL:RBDHA:2021:10603.
2.Zie de uitspraak van 15 januari 2020 van de ABRvS van ECLI:NL:RVS:2020:69.
3.Zie de uitspraak van 6 mei 2022 van de rechtbank Midden-Nederland, ECLI:NL:RBMNE:2022:1923.
4.Zie de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 12 maart 2020, ECLI:NL:RBMNE:2020:1296.