ECLI:NL:RBMNE:2024:2428

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
8 april 2024
Publicatiedatum
22 april 2024
Zaaknummer
UTR 23/2397
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de beëindiging van de WIA-uitkering van eiseres wegens minder dan 35% arbeidsongeschiktheid

In deze zaak beoordeelt de rechtbank of het Uwv terecht de uitkering van eiseres op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) per 23 september 2022 heeft stopgezet, omdat zij minder dan 35% arbeidsongeschikt is. Eiseres is van mening dat zij volledig arbeidsongeschikt is en komt in beroep tegen het besluit van het Uwv. De rechtbank onderzoekt de medische beoordeling en de argumenten van eiseres, die stelt dat haar beperkingen niet correct zijn vastgesteld.

Eiseres, die voorheen als secretaresse/managementondersteuner werkte, meldde zich in 2015 ziek. Na verschillende beoordelingen en een WIA-aanvraag, heeft het Uwv haar uitkering beëindigd op basis van een arbeidsongeschiktheidspercentage van 32,62%. Eiseres heeft bezwaar gemaakt en beroep ingesteld, waarbij zij aanvullende gronden heeft ingediend. De rechtbank heeft de zaak behandeld en de argumenten van beide partijen gewogen.

De rechtbank concludeert dat het Uwv de beëindiging van de WIA-uitkering terecht heeft vastgesteld. De medische beoordeling door de verzekeringsarts wordt als zorgvuldig beschouwd, en er zijn geen aanwijzingen dat de rapporten niet aan de eisen voldoen. Eiseres heeft niet voldoende bewijs geleverd om aan te tonen dat haar beperkingen verdergaand zijn dan vastgesteld. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en wijst de verzoeken van eiseres af.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Almere
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 23/2397

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 8 april 2024 in de zaak tussen

[eiseres] , uit [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: M. Slot),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen(het Uwv), verweerder
(gemachtigde: mr. W.A. Postma).

Inleiding

1. In deze zaak beoordeelt de rechtbank of het Uwv terecht de uitkering van eiseres op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) per 23 september 2022 heeft stopgezet, omdat zij minder dan 35% arbeidsongeschikt is. Eiseres vindt van niet en voert aan dat zij volledig arbeidsongeschikt is. Zij is van mening dat zij in aanmerking komt voor een IVA-uitkering. Het Uwv is het niet met eiseres eens. Aan de hand van wat eiseres aanvoert, beoordeelt de rechtbank het bestreden besluit.
Voorgeschiedenis en besluitvorming
1.1.
Eiseres was voorheen werkzaam als secretaresse/managementondersteuner voor 21,94 uur per week. Zij meldde zich op 19 januari 2015 ziek voor dit werk vanwege fysieke en later vanwege psychische klachten. Tijdens de Eerstejaars Ziektewetbeoordeling werd zij geschikt geacht voor rustige werkzaamheden met forse beperkingen in het persoonlijk en sociaal functioneren gedurende vier uur per dag. Vanwege de forse beperkingen kon de arbeidsdeskundige in 2015 geen functies duiden.
1.2.
Op 13 oktober 2016 heeft eiseres een aanvraag ingediend voor een WIA-uitkering. Tijdens het verzekeringsgeneeskundig onderzoek is vastgesteld dat bij eiseres sprake is van volledige arbeidsongeschiktheid (niet duurzaam) en is aan haar per 16 januari 2017 een loongerelateerde WGA-uitkering toegekend.
1.3.
Het Uwv heeft op 17 juli 2018 aan eiseres laten weten dat zij vanaf 31 oktober 2018 een WGA-loonaanvullingsuitkering krijgt.
1.4.
Eiseres heeft op 9 augustus 2021 een herbeoordeling aangevraagd, omdat volgens haar sprake is van volledige én duurzame arbeidsongeschiktheid. Op basis van verzekeringsgeneeskundig en arbeidskundig onderzoek is het arbeidsongeschiktheidspercentage op 32,62% geschat. Met het besluit van 22 juli 2022 (het primaire besluit) heeft het Uwv aan eiseres medegedeeld dat haar WIA-uitkering vanaf 23 september 2022 wordt beëindigd. Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen het primaire besluit.
1.5.
Met het besluit van 17 maart 2023 (het bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit ongegrond verklaard. Eiseres heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit en op 22 augustus 2023 aanvullende gronden ingediend. Het Uwv heeft een verweerschrift en aanvullende rapportages van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 12 juli 2023 en 31 oktober 2023 ingediend.
1.6.
De zaak is behandeld op de zitting van 15 januari 2023. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde, haar partner en twee vriendinnen. Het Uwv is vertegenwoordigd door zijn gemachtigde.

Beoordelingskader

2. Bij het beoordelen van de zaak stelt de rechtbank voorop dat het Uwv zijn besluiten over arbeidsongeschiktheid in principe mag baseren op rapporten van zijn verzekeringsartsen en arbeidsdeskundigen. Deze rapporten moeten wel aan een aantal eisen voldoen: zij moeten op zorgvuldige wijze tot stand zijn gekomen, ze mogen geen tegenstrijdigheden bevatten en de conclusies moeten logisch voortvloeien uit de rapporten. Het is aan eiseres om aannemelijk te maken dat de rapporten die over haar zijn opgesteld niet aan deze eisen voldoen. Voor het aannemelijk maken dat de gegeven medische beoordeling onjuist is, is in principe een rapport van een arts nodig. Dit brengt mee dat de manier waarop eiseres zelf haar gezondheidsklachten ervaart, hiervoor onvoldoende is.

Beoordeling door de rechtbank

De zorgvuldigheid van het medisch onderzoek
3.1.
Eiseres voert aan dat sprake is van een onzorgvuldig onderzoek, omdat het spreekuur in de bezwaarfase via beeldbellen heeft plaatsgevonden. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft de medische situatie van eiseres onvoldoende kunnen beoordelen door de slechte verbinding. Eiseres verwijst hiervoor naar een uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van 2 februari 2023 [1] .
3.2.
De rechtbank ziet geen aanleiding om het onderzoek onzorgvuldig te achten en overweegt hiertoe als volgt. De primaire verzekeringsarts heeft dossierstudie verricht, eiseres gezien en psychisch onderzocht op het fysieke spreekuur op 10 januari 2022 en de medische informatie bij de beoordeling betrokken. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft tevens dossierstudie verricht, eiseres onderzocht tijdens de hoorzitting via beeldbellen op 8 februari 2023 en de medische informatie bij de beoordeling betrokken.
3.3.
Uit de uitspraak van 2 februari 2023 volgt dat in het geval waarin in de primaire fase geen spreekuurcontact is geweest met een geregistreerde verzekeringsarts, als uitgangspunt geldt dat de betrokkene in de bezwaarfase tijdens een spreekuurcontact moet worden onderzocht door een verzekeringsarts bezwaar en beroep en er dus feitelijk sprake moet zijn van een contact met deze verzekeringsarts. Eiseres is in de primaire fase onderzocht door een geregistreerde verzekeringsarts zodat aan de zorgvuldigheidsnormen is voldaan. Dat de verbinding slecht tot stand is gekomen en is onderhouden maakt niet dat het onderzoek onzorgvuldig is, want het voldoet nog steeds aan de normen die volgen uit de jurisprudentie.
De inhoudelijke medische beoordeling
4.1.
Eiseres voert aan dat zij verdergaand beperkt is dan is aangenomen door de verzekeringsarts bezwaar en beroep en dat daarbij ten onrechte niet is uitgegaan van de diagnoses ADHD en PTSS en de beperkingen die daaruit voortvloeien. Zij acht zichzelf verdergaand beperkt in de rubrieken persoonlijk (1) en sociaal functioneren (2) en werktijden (6). Eiseres stelt dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep te stellig ervan uitgaat dat de diagnoses niet kunnen worden gesteld, terwijl dit niet uit het rapport van [geestelijke gezondheidszorg] blijkt. Ter onderbouwing van haar standpunt verwijst eiseres naar medische informatie, in het bijzonder naar het psychiatrisch rapport van [geestelijke gezondheidszorg] van 7 juli 2022 en naar de brief van [A] van 30 augustus 2022. Eiseres verwijst ook naar de medische beoordeling in 2016 waarbij de verzekeringsarts haar volledig arbeidsongeschikt heeft verklaard vanwege het persoonlijk en sociaal disfunctioneren op alle niveaus.
4.2.
De rechtbank ziet geen aanleiding om te twijfelen aan de juistheid van de medische beoordeling. Voor zover eiseres heeft aangevoerd dat het Uwv ten onrechte niet is uitgegaan van de diagnoses ADHD en PTSS, overweegt de rechtbank als volgt. Uit het rapport van [geestelijke gezondheidszorg] volgt dat voor de diagnoses ADHD en complexe PTSS op basis van het – volgens [geestelijke gezondheidszorg] zogenoemde – relatief beperkte onderzoek er onvoldoende aanwijzingen zijn om ze over te nemen. Daarbij wordt opgemerkt dat hiermee niet mee wordt bedoeld dat hiervan geen sprake kan zijn. De verzekeringsarts bezwaar en beroep is gelet op het onderzoek van [geestelijke gezondheidszorg] uitgegaan van de door [geestelijke gezondheidszorg] gestelde diagnoses ASS, stemmings- en angstklachten waarbij een andere gespecificeerde angststoornis en van een depressieve stoornis matig van ernst. De verzekeringsarts bezwaar en beroep licht toe dat per datum in geding de diagnoses ADHD en PTSS niet kunnen worden gesteld en verwijst hiervoor ook naar de brief van [A] . Uit deze brief volgt namelijk dat eiseres haar klachten zijn gelegen in de gevolgen van de ontdekte ASS en het jarenlang overcompenseren daarvan. Eiseres heeft verder geen medische stukken overgelegd waaruit deze diagnoses per datum in geding kunnen worden gesteld. Dat de verzekeringsarts in een eerdere beoordeling deze diagnoses wel heeft gesteld, maakt voorgaande niet anders. Bovendien volgt ook uit de vaste rechtspraak van de CRvB dat niet de diagnose, maar de geobjectiveerde beperkingen van belang zijn voor het opstellen van de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML). [2]
4.3.
De rechtbank is verder van oordeel dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep voldoende inzichtelijk heeft gemotiveerd dat de aangenomen beperkingen passend zijn bij de klachten van eiseres. In het rapport van 8 februari 2023 heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep gerapporteerd dat er geen aanleiding bestaat om de FML van de primaire verzekeringsarts te herzien. De primaire verzekeringsarts heeft op basis van de psychiatrische expertise van [geestelijke gezondheidszorg] in de FML van 19 juli 2022 beperkingen aangenomen voor fysiek licht nek- en handsparend werk in een longvriendelijke en rustige werkomgeving. Verder dient eiseres sterke geuren en dampen te vermijden, is zij beperkt voor functies met verhoogd persoonlijk risico, omgaan met eigen of andermans emoties en met conflicten, kan zij geen hoog werktempo aan, geen solitaire taken. Ook is sprake van verhoogde stressgevoeligheid en is eiseres aangewezen op overzicht, regelmaat, structuur en duidelijkheid. Vanwege de energetische klachten is eiseres tot slot beperkt ten aanzien van nachtelijk werk.
4.4.
De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft verder toegelicht dat de aangenomen beperkingen tegemoetkomen aan ASS, de matig ernstige depressieve stoornis, het instabiele affect en de fysieke klachten van eiseres. Wanneer rekening wordt gehouden met de aangenomen beperkingen, bestaat geen aanleiding voor een urenbeperking. Bij de medische beoordeling heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep de ingebrachte medische informatie beoordeeld en duidelijk en gemotiveerd uitgelegd waarom dit niet tot meer beperkingen kan leiden. Daarbij merkt de rechtbank op dat de verzekeringsartsen de beperkingen die zijn gesteld door [geestelijke gezondheidszorg] hebben overgenomen en uit de medische informatie niet blijkt dat eiseres verdergaand beperkt is dan is aangenomen.
4.5.
Omdat geen aanleiding bestaat om te twijfelen aan de juistheid van de medische beoordeling, ziet de rechtbank ook geen aanleiding om een onafhankelijk deskundige in te schakelen.
De arbeidskundige beoordeling
5.1.
Eiseres voert aan dat niet van een werkgever verwacht kan worden dat deze eiseres in dienst neemt vanwege de dusdanige kenmerken die bij eiseres spelen. Dit botst volgens eiseres met artikel 9, lid e, van het Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten (Schattingsbesluit). Verder voert zij aan dat de FML aanpassing behoeft en het daarom onwaarschijnlijk is dat eiseres de geduide functies kan uitoefenen.
5.2.
Uit eerdere uitspraken van de CRvB [3] blijkt dat artikel 9 onder e van het Schattingsbesluit op andere aspecten ziet dan de aspecten die in aanmerking worden genomen bij de vraag naar de passendheid van de geselecteerde functies in medisch en arbeidskundig opzicht. Het is de rechtbank niet gebleken dat bij eiseres sprake is van dergelijke kenmerken. Eiseres heeft dit ook niet onderbouwd. Eiseres haar gronden zien namelijk op de inhoudelijke medische beoordeling.
5.3.
Uitgaande van de juistheid van de medische beoordeling, is de rechtbank verder van oordeel dat het Uwv met het arbeidskundig rapport van 22 juli 2022 en de Resultaat functiebeoordeling van 19 juli 2022 voldoende heeft gemotiveerd dat de voorbeeldfuncties de belastbaarheid van eiseres niet overschrijden en dus passend zijn. Het Uwv heeft deze functies aan de schatting van de mate van arbeidsongeschiktheid ten grondslag kunnen leggen. Hieruit volgt ook dat het Uwv het arbeidsongeschiktheidspercentage van eiseres juist heeft vastgesteld.

Conclusie en gevolgen

6. Het Uwv heeft de WIA-uitkering van eiseres terecht met ingang van 23 september 2022 beëindigd, omdat zij minder dan 35% arbeidsongeschikt is. De beroepsgronden die betrekking hebben op de duurzaamheid van de volledige arbeidsongeschiktheid hoeven daarom niet meer te worden besproken. Eiseres krijgt dus geen gelijk. Zij krijgt daarom het griffierecht niet terug en ook geen vergoeding van haar proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.M. van der Linde, rechter, in aanwezigheid van
mr. M.C.G. van Dijk, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 8 april 2024.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

2.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van 19 maart 2020, ECLI:NL:CRVB:2020:729 en van
3.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Raad van 18 maart 2014, ECLI:NL:CRVB:2014:864.