Uitspraak
RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
1.De procedure
- de dagvaarding van 24 maart 2023, met producties 1 tot en met 15;
- de conclusie van antwoord met producties 1 en 2;
- de akte houdende overlegging producties 16 tot en met 27 van [eiseres] van 28 augustus 2023;
- de nadere producties 28 en 29 van [eiseres] .
2.De feiten
– met medewerking van de gemeente – een overeenkomst van contractsoverneming gesloten, waarbij [eiseres] in de plaats is getreden van [onderneming 1] bij de herontwikkelingsovereenkomst met de gemeente als bedoeld in artikel 6:159 BW.
onder meeris geregeld “de bestuursrechtelijke verplaatsing” van de supermarkt van [onderneming 1] van de [straat 3] naar het nieuw te bouwen winkelcentrum [winkelcentrum 1] .
3.Het geschil
De herontwikkeling van het winkelcentrum (renovatie door nieuwbouw) van het winkelcentrum, waarvan het verhuurde deel uitmaakt, is niet mogelijk zonder beëindiging van de met [gedaagde] gesloten huurovereenkomsten. [eiseres] stelt dat zij de belangen van haar moedermaatschappij, [onderneming 1] , dient. Met het in gebruik geven aan [onderneming 1] van de te bouwen bedrijfsruimte ter exploitatie van haar supermarkt in het nieuwe winkelcentrum, dient [eiseres] haar eigen belang; er is dan ook sprake van
persoonlijkgebruik die
duurzaamvan aard is. Voorts heeft [eiseres] een wezenlijk belang bij het in gebruik nemen van het verhuurde waarmee de dringendheid is gegeven.
Subsidiair stelt [eiseres] dat haar belangen bij het einde van de huur (de herontwikkelingsplannen) zwaarder wegen dan de belangen bij [gedaagde] bij behoud van de huur van het gehuurde. [gedaagde] is de enige huurder in het winkelcentrum met wie nog geen regeling is getroffen en staat daarom als enige de herontwikkelingsplannen in de weg. Verder vordert [eiseres] dat het vonnis uitvoerbaar bij voorraad wordt verklaard, omdat volgens haar het verweer van [gedaagde] kennelijk ongegrond is althans de kans van een andersluidend beslissing in hoger beroep klein is.
4.De beoordeling
persoonlijkin gebruik willen nemen van het verhuurde, omdat [eiseres] als verhuurder niet vereenzelvigd kan worden met [onderneming 1] (haar moedermaatschappij) aangezien zij met de renovatie door middel van nieuwbouw niet haar eigen belang nastreeft.
Anders dan [gedaagde] heeft betoogd, heeft [eiseres] met onder meer:
de herontwikkeling van het winkelcentrum geconcretiseerd én aannemelijk gemaakt alsook aannemelijk gemaakt dat in het kader van deze herontwikkeling de met [gedaagde] gesloten huurovereenkomsten niet kunnen worden voortgezet. De enkele blote stelling van [gedaagde] dat de herontwikkeling van het winkelcentrum met behoud van de met hem gesloten huurovereenkomsten – en dus ook zonder sloop en “wederopbouw” van het verhuurde op het terrein van het huidige winkelcentrum – kan worden gerealiseerd, leidt de kantonrechter niet tot een ander oordeel.
Uit het voorgaande volgt dat [eiseres] aannemelijk heeft gemaakt dat zij een wezenlijk belang heeft bij het gebruik van het verhuurde en daarmee dus het verhuurde dringend nodig heeft.
separateveroordeling van [gedaagde] tot ontruiming van het gehuurde. Om die reden wordt een veroordeling tot ontruiming, zoals gevorderd, niet toegewezen.
In de conclusie van antwoord van 7 juni 2023 heeft (de voormalig gemachtigde van) [gedaagde] gesteld dat [gedaagde] zijn onderneming naar verwachting zal voortzetten op
eenandere, qua omvang vergelijkebare locatie
die hij op het oog heeft, met zoals te doen gebruikelijk
casco huurwaarvoor hij naast verhuiskosten ook de nodige inrichtingskosten voor de aankleding van deze
casco bedrijfsruimteen voor specifieke voorzieningen zal moeten maken. Om deze
casco ruimtegeschikt te maken voor de exploitatie van de eetsalon van [gedaagde] zal hij kosten moeten maken voor: het aanbrengen van een geschikte vloer, luchtbehandelingsinstallatie, bijzondere elektra-aansluitingen, wandafwerking, systeemplafond en schilderwerk. De helft van deze kosten wil hij ten titel van een tegemoetkoming ten laste laten komen van [eiseres] .
(De voormalig gemachtigde van) [gedaagde] heeft echter in de conclusie van antwoord – maar ook voordien in zijn (schriftelijke) contacten met [eiseres] – niet gemeld dat hij reeds op 17 december 2021 een andere bedrijfsruimte in eigendom heeft verkregen die
niet cascois opgeleverd maar is
ingerichtten behoeve van het exploiteren van een
restauranten dat dit hét pand is waarvan hij in de conclusie van antwoord gewag heeft gemaakt. Eerst ná confrontatie met onder meer het door [eiseres] als productie 25 overgelegde afschrift van de leveringsakte van deze bedrijfsruimte én in reactie op een vraag van de kantonrechter tijdens de mondelinge behandeling daarover met verwijzing naar wat er in de conclusie van antwoord staat, meldt [gedaagde] dit. Van een
casco huuren een
casco bedrijfsruimte, zoals gesteld in de conclusie van antwoord, is dus geenszins sprake. Gelet op voormelde gang van zaken heeft (de voormalig gemachtigde van) [gedaagde] de voor de beslissing van belang zijnde feiten ter mogelijke vaststelling van verhuis- en inrichtingskosten niet volledig en niet naar waarheid aangevoerd, maar onvolledig en bezijden de waarheid. Om die reden is de stelling van [gedaagde] dat zijn verhuis- en inrichtingskosten € 358.243,00 zijn, dan ook geenszins gebaseerd op juiste gegevens en daarmee niet gemotiveerd en onderbouwd. Reeds daarom is voor nadere bewijslevering geen ruimte. Maar ook als de fase van bewijslevering aan de orde zou zijn, dan zou de kantonrechter [gedaagde] niet daartoe in de gelegenheid stellen wegens schending van de op hem rustende waarheidsplicht.
Aan nadere bewijslevering of het in de gelegenheid stellen tot het nemen van een nadere akte, zoals gevraagd door [gedaagde] , wordt dus niet toegekomen.
casco verhuurderuimte zal voortzetten. Dit vertrekpunt is dus gebaseerd op niet op waarheid beruste mededelingen van [gedaagde] . Om die reden bestaat geen grond om [eiseres] aan dit vertrekpunt te houden.
uitsluitendeoogmerk de herontwikkeling van het winkelcentrum te vertragen en evenmin kan onderschreven dat een eventueel hoger beroep geen (enkele) kans van slagen zou hebben. Dat wordt niet anders vanwege het feit dat [gedaagde] sinds 17 december 2021 over een alternatieve bedrijfslocatie in eigendom beschikt. Dat [eiseres] in haar belangen wordt geschaad valt in het licht van de datum waartegen [eiseres] de huurovereenkomsten heeft opgezegd zonder nadere motivering, die ontbreekt, niet in te zien.
- explootkosten: € 109,92
- griffierecht: € 128,00
- salaris gemachtigde: € 408,00 (2 punten ter waarde van € 204,00)
- nakosten €