ECLI:NL:RBMNE:2024:1760

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
22 maart 2024
Publicatiedatum
21 maart 2024
Zaaknummer
UTR 23/3500
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Terugvordering bijstandsuitkering na schadevergoeding door ongeval

In deze zaak heeft eiseres, na een fietsongeval op 10 april 2009, een bijstandsuitkering ontvangen vanaf 1 juli 2019. De schadevergoeding van de verzekeraar, die pas op 7 juni 2022 werd vastgesteld op € 202.335,-, heeft geleid tot een terugvordering van de bijstandsuitkering door verweerder. Eiseres was het niet eens met de toerekening van de schadevergoeding aan de aanvangsdatum van de bijstandsuitkering, wat resulteerde in een terugvordering van € 7.030,- over de periode van 1 juli 2019 tot en met 30 april 2022. De rechtbank heeft geoordeeld dat verweerder de schadevergoeding terecht in aanmerking heeft genomen, aangezien de aanspraak op schadevergoeding vóór de aanvang van de bijstandsuitkering is ontstaan. De rechtbank heeft het beroep van eiseres ongegrond verklaard, omdat de terugvordering op basis van de wet en de beleidsregels van verweerder rechtmatig was. Eiseres heeft geen bewijs geleverd dat zij niet in staat zou zijn om de vordering te voldoen, en haar verzoek om verrekening van kosten werd afgewezen. De rechtbank concludeert dat de beslissing van verweerder om de bijstandsuitkering te beëindigen en terug te vorderen rechtmatig was, en dat er geen aanleiding is voor vergoeding van griffierecht.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Amersfoort
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 23/3500

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 22 maart 2024 in de zaak tussen

[eiseres] , uit [woonplaats] , eiseres

en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Baarn

(gemachtigde: P. Boogaard).

Inleiding

1. Eiseres heeft op 10 april 2009 een ongeval gehad met de fiets, waardoor zij niet meer volledig als zelfstandige kan werken.
2. Vanaf 1 juli 2019 is een bijstandsuitkering [1] toegekend om het inkomen van eiseres aan te vullen tot de voor haar geldende bijstandsnorm.
3. De schadeafhandeling door de verzekeraar, vanwege het fietsongeval, heeft enige tijd geduurd. Met het wijzigingsformulier van december 2019 heeft eiseres laten weten dat zij een voorschot van € 12.500,- heeft ontvangen. Verweerder heeft de uitkering toen niet direct beëindigd, maar voortgezet.
4. Op 7 juni 2022 heeft eiseres uiteindelijk een vaststellingsovereenkomst ondertekend. De verzekeraar heeft een bedrag aan schadevergoeding toegekend van € 202.335,-. [2]
De schadevergoeding bestaat uit vier componenten:
- vergoeding voor verlies van arbeidsvermogen van € 125.000,-;
- smartengeldvergoeding inclusief wettelijke rente van € 30.000;
- vergoeding voor huishoudelijke hulp van € 39.300;
- vergoeding voor medische kosten van € 8.035,-.
5. Met het besluit van 6 maart 2023 [3] (het primaire besluit I) heeft verweerder de bijstandsuitkering beëindigd met ingang van 1 mei 2022. Vanaf deze datum zou eiseres inkomen hebben boven de voor haar geldende norm. Ook vervalt het recht op uitkering vanaf 1 juli 2019, vanwege later verkregen middelen (de schadevergoeding).
6. Met het besluit van 22 maart 2023 [4] (het primaire besluit II) heeft verweerder de uitkering teruggevorderd, over de periode 1 juli 2019 tot en met 30 april 2022, voor € 7.030,-.
7. Met de beslissing op bezwaar van 3 juli 2023 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar ongegrond verklaard en voor de motivering verwezen naar het advies van de adviescommissie bezwaarschriften (hierna: de commissie).
8. Het beroep is behandeld op de zitting van 8 februari 2023. Eiseres was niet aanwezig. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Inhoud bestreden besluit en advies (in essentie weergegeven)

9. Verweerder stelt vast dat eiseres het eens is met beëindiging van de uitkering per 1 mei 2022. Wel is eiseres opgekomen tegen de terugvordering van de uitkering over de periode van 1 juli 2019 tot en met 30 april 2022.
10. Het beroep op de zesmaandenjurisprudentie slaagt volgens verweerder niet. Volgens deze rechtspraak kunnen betalingen niet worden teruggevorderd, als deze zijn ontvangen door de betrokkene meer dan zes maanden nadat verweerder hierover een signaal heeft ontvangen. Het gaat om een signaal waaruit verweerder had moeten afleiden dat ten onrechte of te veel werd betaald. Eiseres heeft in december 2019 een melding gedaan van de ontvangst van een voorschot, maar de schadeclaim was nog niet afgewikkeld. Op dat moment was nog niet duidelijk wat het totale bedrag aan schadevergoeding zou zijn en uit welke componenten dit zou bestaan. Dit laatste is wel relevant, omdat verweerder niet alles als vermogen aanmerkt. Bepaalde posten worden vrijgelaten (zoals smartengeld). Tijdens de zitting heeft verweerder hieraan toegevoegd dat eiseres op 21 december 2019 een brief heeft geschreven waarin zij vraagt nog even niets te doen totdat de schadevergoedingszaak volledig is afgewikkeld.
11. Inmiddels is de schadeclaim wel volledig afgerond en is duidelijk wat het bedrag is waar het over gaat en voor welke schadeposten het is toegekend. Hoewel een deel van dit bedrag wordt vrijgelaten (het smartengeld), voor het bepalen van het vermogen, overschrijdt eiseres alsnog de voor haar geldende vermogensgrens. Om deze reden is het recht op uitkering ingetrokken vanaf 1 juli 2019 en teruggevorderd vanaf deze datum tot en met 30 april 2022.

Beroepsgronden (in essentie weergegeven)

12. Eiseres heeft de ontvangst van de schadevergoeding niet betwist. Wel heeft eiseres aangevoerd dat ze het er niet mee eens is dat het bedrag aan schadevergoeding al in acht wordt genomen vanaf de aanvangsdatum van de uitkering. Op dat moment lag het vermogen waar eiseres feitelijk over beschikte nog onder de vermogensgrens.
13. Daarnaast vraagt eiseres een deel van de terugvordering te laten vervallen en doet hierbij een beroep op de beleidsregels van verweerder. [5] In bepaalde gevallen kan geheel of gedeeltelijk van terugvordering worden afgezien, bijvoorbeeld als 50% van de openstaande vordering ineens wordt voldaan. [6] Dit laatste heeft eiseres gedaan.
14. Ook doet eiseres een beroep op de zesmaandenjurisprudentie en stelt dat verweerder te lang heeft gewacht met het beëindigen/terugvorderen van de uitkering. Dit terwijl eiseres tijdig melding heeft gedaan van de ontvangen bedragen en de toegekende schadevergoeding.
15. Verder wil eiseres dat verweerder bepaalde gemaakte kosten met de vordering verrekend. Hierbij heeft eiseres het over een bedrag voor een aangeschafte elektrische fiets, administratiekosten en kopieerkosten.
16. Tot slot stelt eiseres dat vakantiegeld niet teruggevorderd kan worden. Als dit over een periode van drie jaar wordt berekend dan gaat het om een bedrag van € 1.890,-. De vordering moet volgens eiseres met dit bedrag worden verminderd.

Beoordeling door de rechtbank

17. De rechtbank zal in het navolgende het bestreden besluit beoordelen aan de hand van de door eiseres aangevoerde beroepsgronden.
Aanspraak op schadevergoeding en toerekening aan aanvangsdatum uitkering
18. De vraag die voorligt is of verweerder het bedrag aan schadevergoeding al in acht mocht nemen vanaf de aanvangsdatum van de uitkering. Van belang is dat verweerder bijstand kan terugvorderen, als de betrokkene over een periode waarover bijstand is verleend later alsnog middelen heeft ontvangen. [7] Daarvoor is vereist dat de ontvangen middelen, teruggerekend naar het tijdstip waarop de aanspraken op die middelen ontstonden, opgeteld bij de op dat moment aanwezige overige vermogensbestanddelen, de grens van het vrij te laten vermogen overschrijden. De aanspraken op die middelen kunnen vóór of na de aanvang van de bijstand zijn ontstaan. Als de aanspraken vóór de aanvang van de bijstand zijn ontstaan, dan is de situatie bij de aanvang van de bijstand beslissend. Zijn de aanspraken na de aanvang van de bijstand ontstaan, dan is de dag waarop de aanspraken op die middelen zijn ontstaan de peildatum. [8] Bij de toekenning van een schadevergoeding na een ongeval, zoals hier, geldt dat de aanspraak op schadevergoeding ontstaat op de datum van het ongeval. [9] In dit geval is dat 10 april 2009.
19. De rechtbank overweegt dat de oorsprong van de aanspraak op schadevergoeding is gelegen vóór aanvang van het recht op bijstand. Verweerder heeft dit als naderhand verkregen middel in aanmerking mogen nemen en mogen afzetten tegen het bij aanvang van de bijstand aanwezige vermogen ten opzichte van de toen voor eiseres geldende vermogensgrens.
Verzoek om geheel of gedeeltelijk af te zien van terugvordering/invordering
20. Het voorgaande neemt niet weg dat het overgaan tot terugvordering vanwege achteraf verkregen middelen een discretionaire bevoegdheid is van verweerder en geen verplichting. Verweerder baseert zich hierbij op onverschuldigde betaling [10] en er wordt geen verwijtbaarheid tegengeworpen. In de Beleidsregels van verweerder is opgenomen dat bij de aanwezigheid van dringende redenen kan worden afgezien van terugvordering. [11]
21. De rechtbank overweegt dat verweerder concreet is ingegaan op het toekomstperspectief van eiseres in financieel opzicht en haar situatie kenbaar heeft betrokken bij de afweging of overgegaan zou worden tot volledige terugvordering. Verweerder heeft meegewogen dat sprake is van een uitgebreide vergoeding door de verzekering. Ook is in de motivering van het bestreden besluit opgenomen dat deze compensatie van verlies aan verdienvermogen, in combinatie met de inkomsten uit zelfstandige werkzaamheden voldoende inkomen vormen om in de toekomst geen beroep meer te hoeven doen op een bijstandsuitkering. [12] Eiseres heeft dit niet weersproken en ook niet gesteld of onderbouwd dat bijvoorbeeld sprake zou zijn van financiële problemen of schulden. Om deze reden kan het bestreden besluit op dit punt standhouden.
De zesmaandenjurisprudentie
22. Volgens vaste rechtspraak moet de bijstandverlenende instantie adequaat reageren op signalen over mogelijk ten onrechte of tot een te hoog bedrag verstrekte uitkering. Een signaal is relevante informatie van de betrokkene waaruit de bijstandverlenende instantie kan afleiden dat een fout is gemaakt en dat zij in actie moet komen. Na zo’n signaal heeft de bijstandverlenende instantie uiterlijk zes maanden om tot actie over te gaan. Op grond van het zorgvuldigheidsbeginsel kan over de periode na die zes maanden geen gebruik worden gemaakt van de bevoegdheid tot terugvordering. [13]
23. De rechtbank overweegt dat alle vermogens- en inkomensbestanddelen waarover de belanghebbende beschikt of redelijkerwijs kan beschikken tot de middelen worden gerekend. [14] Uit de brief van Reaal blijkt dat het voorschot van december 2019 smartengeld betrof. Voor materiële en immateriële schadevergoeding geldt dat deze afhankelijk van het beleid van verweerder (gedeeltelijk of geheel) vrijgelaten kunnen worden. [15] Het is aan verweerder om de grenzen te bepalen van wat uit het oogpunt van bijstandsverlening nog wel en wat niet verantwoord is. [16] Verweerder heeft gemotiveerd een individuele afweging gemaakt over welk deel van de schadevergoeding in acht wordt genomen voor de middelentoets. Bij de heroverweging in bezwaar is de immateriële schadevergoeding volledig buiten beschouwing gelaten. Hieruit volgt al dat op het moment van de melding van het voorschot niet van verweerder verwacht kon worden direct in actie te komen door bijvoorbeeld de uitkering stop te zetten. Er was nog onvoldoende duidelijkheid over het vermogen en eventuele overschrijding van de vermogensgrens. Daar komt bij dat eiseres onderaan haar brief van 21 december 2019 schrijft dat zij graag tot de eindafwikkeling van de schadeclaim in de bijstand wil blijven. De ratio van de zesmaandenjurisprudentie is dat de belanghebbende niet benadeeld wordt door talmen van het bestuursorgaan. Dit laatste is in de voorliggende zaak zeker niet het geval, gezien het verzoek van eiseres aan verweerder om niet direct tot actie over te gaan. Het beroep op de zesmaandenjurisprudentie slaagt niet.

De Beleidsregels en de afbetaling van 50% in één keer

24. In de Beleidsregels van verweerder is opgenomen dat verweerder van gehele of gedeeltelijke invordering af kan zien als de belanghebbende een voorstel doet en ten minste 50% van de vordering ineens voldoet, en het aannemelijk is dat de reguliere incasso niet een hoger bedrag oplevert dan de afkoopsom. [17] Verweerder verwijst naar deze zelfde Beleidsregels waarin ook is opgenomen dat kwijtschelding niet plaatsvindt als sprake is van vermogen waarmee de vordering geheel of gedeeltelijk kan worden voldaan. [18]
25. De rechtbank overweegt dat het gaat over de eigen invulling van verweerder van de bevoegdheid tot kwijtschelding en het geheel of gedeeltelijk afzien van invordering. Om deze reden past een terughoudende toets. Verweerder is niet gehouden akkoord te gaan met een voorstel en in dit geval is de aanwezigheid van voldoende vermogen om de vordering te kunnen voldoen als afwijsgrond geformuleerd. Eiseres heeft niet gesteld of onderbouwd dat zij de vordering niet geheel zou kunnen voldoen. De beroepsgrond slaagt niet.
Gestelde gemaakte kosten en verrekening
26. De rechtbank overweegt dat eiseres bepaalde gemaakte kosten graag wil verrekenen met de vordering. Zij noemt administratiekosten, kopieerkosten en kosten voor een elektrische fiets. Het is echter onduidelijk gebleven in hoeverre deze in directe relatie tot de vordering staan en waarom verweerder over zou moeten gaan tot verrekening. De grond slaagt niet.
Gestelde terugvordering van vakantiegeld
27. Tot slot voert eiseres nog aan dat vakantiegeld niet teruggevorderd kan worden. De rechtbank overweegt dat de terugvordering alleen betrekking heeft op het bedrag dat aan bijstand is uitgekeerd. De beroepsgrond slaagt daarom niet.

Conclusie en gevolgen

28. Het beroep is ongegrond. Dit betekent dat eiseres geen gelijk krijgt.
29. Voor een vergoeding van het griffierecht is bij deze uitkomst geen plaats.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. P. Lenstra, rechter, in aanwezigheid van mr. S. van den Broek, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 22 maart 2024.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Op grond van de Participatiewet (Pw).
2.Een deel van dit bedrag was al eerder als voorschot voldaan.
3.Verzonden op 21 maart 2023.
4.Verzonden op 3 april 2023.
5.Beleidsregels terugvordering, verhaal en invordering Participatiewet, IOAW, IOAZ en Bbz 2023 (de Beleidsregels).
6.Artikel 8, derde lid, onder e, van de Beleidsregels.
7.Op grond van artikel 58, tweede lid, aanhef en onder f, van de Pw.
8.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Raad van 26 april 2023, ECLI:NL:CRVB:2023:765 r.o. 4.1.
9.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Raad van 22 januari 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:430 r.o. 4.9.
10.Op grond van artikel 58, tweede lid, onder f, van de Pw.
11.Artikel 3, vierde lid, van de Beleidsregels terugvordering, verhaal en invordering Participatiewet, IOAW, IOAZ en Bbz 2023 gemeente Baarn (de Beleidsregels).
12.Zie pagina 3 van het advies van de commissie van 26 juni 2023.
13.Zie de uitspraak de Raad van 29 november 2022, ECLI:NL:CRVB:2022:2661 r.o. 4.6.
14.Artikel 31, eerste lid, van de Pw.
15.Artikel 31, tweede lid, aanhef en onder m, van de Pw.
16.Zie de uitspraak van de Raad van 19 november 2019, ECLI:NL:CRVB:2019 r.o. 3.1 t/m 3.4.
17.Artikel 8, derde lid, onder e, van de Beleidsregels.
18.Artikel 8, zevende lid, onder e, van de Beleidsregels.